Literatuur. Jaargang 15
(1998)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
De Nieuwe Wilden
| |
[pagina 37]
| |
Agnes AndewegGa naar voetnoot+
| |
[pagina 38]
| |
hadden namelijk contact met de Maximalen, al lezen we daar niets over bij Ruiter en Smulders. * | |
Poëzie met passieEen verbond tussen de Nieuwe Wilden en Maximalen lag voor de hand: hun poëticale overtuigingen leken sterk op elkaar. Beide groepen vonden de moderne poëzie te duf, te bloedeloos, te overacademisch. Poëzie moest weer echte lyriek worden, grillig en flamboyant. Grote woorden hoefden
Een Nieuwe Wilde dichteres leest voor op de manifestatie in Vredenburg
niet langer geschuwd te worden - om te beginnen niet door hen zelf. Het was tijd voor open en directe poëzie. Ze droegen hun boodschap actief uit: de Nieuwe Wilden trokken met een avondvullend programma langs de Nederlandse theaters; de Maximalen legden ‘huisbezoeken’ af bij critici om hen te ‘waarschuwen’ of bij voorbaat de mond te snoeren. Ook manifesteerden zij zich gezamenlijk. Ze traden samen op tijdens een dichtersavond in september 1989, het zogenaamde ‘landskampioenschap der muzen’. Voor de pauze droegen de Nieuwe Wilden voor uit eigen werk, na de pauze de Maximalen. Het werd een geruchtmakende avond, zij het niet zozeer vanwege de poëzie. De op zichzelf vreedzame activiteit van poëzie lezen ontaardde in een fysiek treffen tussen Wilden en Maximalen. Ooggetuigen spraken van een gênante vertoning. Het doel om tumult te veroorzaken was in ieder geval bereikt. Inmiddels zijn beide groepen een stille dood gestorven, en hoor je nog slechts af en toe een pleidooi voor flamboyante poëzie. Het lijkt niet meer zo nodig; het Nederlandse poëzielandschap van de jaren negentig is behoorlijk divers. De Nieuwe Wilden zijn geschiedenis geworden, echter zonder bijgeschreven te zijn in de literaire annalen. Waar hebben ze die vergetelheid aan te danken? Ruiter en Smulders zijn namelijk niet de enigen die de Nieuwe Wilden ‘wegschrijven’: in een andere recente literatuurgeschiedenis, Nederlandse literatuur, een geschiedenis (1993), voert Jaap Goedegebuure wel de Maximalen ten tonele, maar niet de Nieuwe Wilden. Het onderwerp van zijn essay is nota bene het fenomeen van ‘performing poets’, van dichters op het
De Nieuwe Wilden
toneel. Het ontbreken van de Nieuwe Wilden is in dit verband op zijn minst curieus te noemen.
Wat zijn de mogelijke redenen voor deze ‘vergeetachtigheid’ van de literatuurhistorici? Hoewel de beide groepen de nodige overeenkomsten vertoonden, moeten er ook verschillen zijn - verschillen die wellicht een verklaring zouden kunnen zijn voor de stille dood van de Nieuwe Wilden. Misschien trokken de Nieuwe Wilden in de jaren van hun bestaan minder aandacht dan de Maximalen, of werden hun gedichten slechter besproken? De Maximalen zochten de publiciteit met spectaculaire acties. Ze presenteerden in 1988 met veel tamtam hun bloemlezing Maximaal. Het spektakel vond plaats in de discotheek Roxy en werd opgeluisterd met demonstraties van de boksschool Albert Cuyp. De jonge dichters boksten zich letterlijk de literaire ring in, en dat viel op. Ook de Nieuwe Wilden trokken echter de nodige aandacht, en het gezamenlijk optreden van beide groepen in Vredenburg zou men met recht net zo spectaculair kunnen noemen. Een handgemeen tussen auteurs is tenslotte een zeldzaamheid in de literatuurgeschiedenis. | |
[pagina 39]
| |
In de pers werd veel aandacht besteed aan beide groepen. In diverse artikelen werden ze samen besproken en met elkaar vergeleken, waarbij vooral de overeenkomsten in het oog sprongen. Ze hadden immers een gemeenschappelijke vijand: de hermetische poëzie van Kouwenaar en zijn adepten. Wat de kwaliteit van de poëzie betreft: zowel de bloemlezingen van Maximalen als die van de Wilden werden kritisch ontvangen door de gevestigde literaire kritiek. Tot zover lijkt er weinig reden voor het selectieve geheugen van de literatuurhistorici. Wel is het zo dat van de Maximalen meer is vernomen na het uiteenvallen van de groep. Hun namen zijn misschien (nog) niet bekend bij een groot publiek, maar René Huigen, K. Michel, Pieter Boskma, Johan Joos en Tom Lanoye publiceerden ook afzonderlijk dichtbundels. Voorman Joost Zwagerman werd bekend als proza-auteur. In recensies van hun werk werd hun verleden als Maximaal vaak nog even opgerakeld. Daardoor is de Maximale beweging wellicht beter in het literaire geheugen blijven hangen. Toch publiceerden Annemarie de Waard, Ida Boelhouwer, Chawwa Wijnberg en natuurlijk Elly de Waard ook nog na het verdwijnen van de Nieuwe Wilden. De belangrijkste verklaring voor het ‘verdwijnen’ van de Nieuwe Wilden is naar mijn mening toch een andere. Die ligt in het verschil tussen beide dichters-groepen. Tot nu toe heb ik voornamelijk aandacht besteed aan de overeenkomsten tussen Maximalen en Wilden: hun publieke optredens, hun poëticale overtuigingen, hun receptie door de gevestigde orde. Het feit dat de Nieuwe Wilden een groep vrouwen was, en de Maximalen uitsluitend uit mannelijke dichters bestond, acht ik van doorslaggevend belang voor de ‘verdwijning’ van de Wilden. Ik wil hiermee allerminst het bestaan van een complottheorie onder literatuurhistorici suggereren; de zaak ligt wel wat genuanceerder dan dat. Wel wil ik me afvragen op welke manier het sekseverschil bijgedragen kan hebben aan de mate waarin beide groepen worden herinnerd. Prinsjesdag
wijd als een tent
staat haar gewaad
stijf van brocaatzijden isolement
middelbare vrouwen
even het aardappelmesje in rust
met witte tassen en regenjassen
samengedreven achter hekken
in de hoop op een prins die ze wakkerkust
juichen en zwaaien
laten zich door haar glimlach verrassen
hun moederhart in lichterlaaie
terwijl zij toch zoëven
met haar stem van lispelend platina
haar staalblauwe oogleden
haar mond uit Wassenaar
Gods hulp heeft afgebeden
ten behoeve van verkilde heren
zegen hun roverswerk, o Heer
zie op hun onbarmhartigheid neer
in 's Lands belang mag wie arm is creperen
zij staat in haar eenzaamheid op het balkon
toegejuicht door haar getrouwen
zij is een hoer van Babylon
in plaats van de hoogste der vrouwen
o zuster, laat je niet langer onteren
Eva van Sonderen
Kinderziektes
Ze huilt mijn angsten tegemoet, ineen-
gerold op het bed, met één hand aan de nek,
kaatst haar hemd het witte laken groen, maakt
het spookbeeld compleet voor een ambulance.
Ik repeteer een uit het hoofd geleerd
scenario met hese stem. Ze lacht
en strekt haar armpjes uit. Geen nekpijn maar
een eng plafond, we zijn nooit bang geweest.
Ida Boelhouwer
| |
ZelfprofileringE. van Boven en J.M.J. Sicking voeren in Poëtica-onderzoek in de praktijk (1993) een aantal redenen aan voor het relatief kleine aandeel van vrouwelijke auteurs in de gangbare literatuurgeschiedenissen. Zij stellen dat auteurs die zich buiten hun werk om uitspreken over hun literatuuropvattingen, die manifesten schrijven en zich mengen in het literaire debat, een grotere kans hebben om de handboeken te halen dan auteurs die dat niet doen. Omdat vrouwelijke auteurs zich zelden in polemieken of tijdschriften laten horen en vaak geen deel uitmaken van literaire generaties, zijn ze ‘moeilijk te plaatsen in de strakke lijn van elkaar opvolgende groepsgewijze verschuivingen’ (Van | |
[pagina 40]
| |
Boven & Sicking 1993: 19). Zij zouden dus relatief snel buiten de boot vallen. Het onderzoek van Susanne Janssen (1994) bevestigt deze stelling met empirische gegevens: auteurs die veel literaire nevenactiviteiten hebben, die zich buiten hun werk om uitspreken over literatuur, komen eerder en blijven langer voor het voetlicht van de literaire kritiek. En dat zijn inderdaad voornamelijk mannen. Je zou zeggen dat de Nieuwe Wilden het nu eens goed aangepakt hebben. Ze manifesteerden zich als groep en mengden zich actief in het literaire debat. Ze hadden een aantal duidelijke poëticale stellingnames. Uit de eerste bloemlezing van de Nieuwe Wilden in de poëzie citeer ik: ‘De taal als autonoom fenomeen waarin en waarmee naat nog ongekende werkelijkheden wordt gezocht? Mijn laars! De bestaande werkelijkheid is ongekend genoeg, zeker voor vrouwen [...] Als het abstracte in de literatuur geen voeling houdt met de realiteit, is het ten dode opgeschreven. Anders gezegd: het concrete moet aan het abstracte voorafgaan.’ Op hun zelfprofilering viel al met al weinig aan te merken. Van Boven en Sicking merken op dat vrouwelijke auteurs vaak als eenlingen opereren. Ze lijken geen relatie met voorgangers te zien, hetzij positief, hetzij negatief. Daarom klinkt ‘Ronald Giphart rekent af met vroegere idool Jeroen Brouwers’ waarschijnlijk een stuk vertrouwder dan: ‘Noordervliet bevrijdt zich van Haasse’; laat staan ‘Adriaan van Dis maakt zich los van Helene Nolthenius’. In regenstelling tot veel andere vrouwelijke auteurs verbonden de Nieuwe Wilden zich met uiteenlopende vrouwelijke voorgangers als Ankie Peypers en Sappho. Zo wilden ze laten zien dat er een traditie van vrouwenliteratuur is en eisten ze hun plaats in de geschiedenis op. De Nieuwe Wilden organiseerden zich niet op basis van een generatieconflict, maat op grond van een door hen gesignaleerd conflict tussen de seksen. Zij presenteerden hun werk nadrukkelijk als dat van vrouwen; zij wilden de poëzie verrijken met ‘de vrouwelijke stem’. Daarmee wilden ze de zichtbaarheid verkrijgen die veel andere vrouwelijke auteurs niet hadden. Elly de Waard lichtte het streven van de Wilden als volgt toe: ‘Wat [de Nieuwe Wilden] tot een beweging maakt is het gezamenlijk streven om in hun verzen het conventioneel vrouwelijke op te waarderen en het onconventioneel vrouwelijke in te voeren. De ervaringswereld van vrouwen staat maatschappelijk en kunstzinnig laag genoteerd. Er is echter geen enkele reden om aan te nemen dat deze belevingswereld een minder tijke bron voor kunst zou kunnen zijn dan die van mannen. Tot de onconventioneel vrouwelijke reken ik de gedichten die vanuit het bewustzijn van dat verschil geschreven zijn.’
vrouwenliteratuur De Nieuwe Wilden waren een initiatief van Elly de Waard. De Waard had zich al eerder beijverd om poëzie van vrouwen voor het voetlicht te brengen. Ze schreef artikelen over dichteressen als M. Vasalis en lda Gerhardt in de Volkskrant, al voordat de herwaardering van hun werk een feit was. In 1980 formuleerde ze ‘Tien stellingen tegen Vijftig’, toen de Volkskrant de schijnbaar onaantastbare positie van de Vijftigers ter discussie wilde stellen. In die stellingen betoogde ze onder andere dat dichters als Ida
De Maximalen
Gerhardt, die vasthielden aan klassieke vormen, vrijwel onbekend waren, omdat de Vijftigers volledig het zicht ontnamen op gedichten uit deze poëtische traditie. Verder stelde zij in 1985, samen met Renate Dorrestein, Caroline van Tuyll en Anja Meulenbelt de Anna Bijnsprijs in, de tweejaarlijkse literaire prijs voor de vrouwelijke stem in de literatuur. Ook was zij medeinitiatiefneemster van het poëziefestival ‘De Dichteressen’, dat in 1985 en 1986 plaatsvond. Doel van die festivals was een beeld te geven van de poëzie zoals die door vrouwen op dat moment werd geschreven. Behalve dat organiseerde zij in de jaren tachtig poëzie-workshops voor vrouwen, die hen moesten aanmoedigen om met hun werk naar buiten te komen. Deze workshops groeiden uit tot een dichteressengroep, | |
[pagina 41]
| |
Liederen voor de meesteres1.
Mijn oor gedrukt tegen het raam
hoor ik haar komen: hoge hakken,
onweerstaanbaar klikke-klakke,
ongedempt, niet in te tomen:
de hele straat weerkaatst haar naam.
3.
Ze zegt: ‘Ik wil je, nu meteen.’
Haar ogen zijn op mij gericht,
een gloed trekt over mijn gezicht,
het vuur verspreidt zich naar mijn benen.
Ik kniel voor haar, ik maak me klein,
ik wil het ijzer op haar aambeeld zijn.
Ze stelt het uit, ze kwelt me.
4.
Zij rookt een sigaret en wacht.
Ik voel mijn hatt onder mijn huid,
het bonkt en roffelt, het wil eruit.
‘Kleine wilde’, zegt ze traag,
’ik wil je erom horen vragen.’
’Onderwerp me’, zeg ik zacht.
Monica Linschoten
Geuzenlied VI
Zwart is het zichtbaarste van grijs...
Zoals zij hun moordzuchtige symbolen
kerven in het zachtste vlees van
meisjeswang en meisjesborst
zo kerven zij de aarde stuk
wat vruchtbaar is - getekend -
Zwart zijn ze, in zwart gekleed
lachend bedenken ze in de zon
onder de wit-rode appelbloesems
hoe ze kunnen doden.
Grijs zijn ze, gekleed in parelgrijs
en antraciet, onder hun hoffelijke
gebaren zijn ze even wreed, nee,
wreder dan het zichtbare geweld.
Als kasregisters tellen ze hun daden
- moord, marteling, vernieling,
de plundering van de aarde -
in kolommen cijfers, in geld.
Annemarie de Waard
de Nieuwe Wilden, die twee bundels uitbracht. Niet in de laatste plaats thematiseerde De Waard het sekseverschil in haar eigen poëzie, expliciet vanaf haar derde bundel Furie (1983). De Nieuwe Wilden kwamen dus niet uit de lucht vallen, maar vormden een logisch vervolg op ontwikkelingen in het literaire veld. Ook elders waren er diverse initiatieven op het gebied van vrouwenliteratuur. De tweede feministische golf veroorzaakte in de jaren zeventig een stroom aan
Omslag De Nieuwe wilden in de poėzie
Omslag De Nieuwe wilden in de poėzie 2
bekentenisromans, pamfletten en theorie, die via eigen tijdschriften en uitgeverijen werden verspreid. Deze golf was een zeer ‘geletterde golf’, en de Nieuwe Wilden zijn te beschouwen als een uitloper ervan. Het streven van de Nieuwe Wilden was vergelijkbaar met dat van feministische auteurs als Anja Meulenbelt en Hannes Meinkema, die zich ook sterk maakten voor de ‘vrouwenliteratuur’. Deze feministische strategie om zichtbaarheid te verkrijgen werkte weliswaar op de korte termijn - werk van veel vrouwelijke auteurs werd uitgegeven en vrouwenboeken waren niet aan te slepen in de boekhandels - maar op de lange termijn was het effect eerder averechts. Feministische literatuur werd (en wordt) door de meeste recensenten en letterkundigen beschouwd als een contradictio in terminis - ideologisch bevlogen, maar zonder artistieke waarde. Illustratief is wat Adriaan van Dis bijvoorbeeld zei tegen Benoîte Groult, auteur van de bestseller Zout op mijn huid, in zijn literaire televisieprogramma ‘Hier is... Adriaan van Dis’: ‘Dit is geen feministisch boek, dit is een móói boek’. De feministische strategie om speciale aandacht voor vrouwenliteratuur te vragen bleek op de lange duur niet bepaald succesvol, omdat literatuurhistorici de artistieke waarde van literatuur doorgaans het zwaarst laten wegen. | |
[pagina 42]
| |
Emancipatie?Literatuurgeschiedschrijvers hebben de ondankbare taak om uit de grote hoeveelheid schrijvers en schrijfsters die fenomenen, boeken en gebeurtenissen te beschrijven die belangrijk genoeg zijn om herinnerd te worden. Recentelijk zijn er een aantal initiatieven geweest om de literatuurgeschiedschrijving te moderniseren - Literatuur en moderniteit is daar een goed voorbeeld van. Ruiter en Smulders willen ontwikkelingen in de literatuur in hun maatschappelijke context plaatsen. Ze besteden dus niet alleen aandacht aan de interne dynamiek van literaire gebeurtenissen, maar verbinden die met moderniseringsprocessen als de verzuiling en ontzuiling, massificatie en emancipatie. Daarmee lijken ze af te willen van het principe dat alleen artistieke waarde van belang is in de literatuur. Waarom ze de vrouwenemancipatie helemaal niet als maatschappelijke context opvoeren (niet aan het begin van de twintigste eeuw, en niet in de jaren zeventig) is mij een raadsel. In dit opzicht zijn ze niet bepaald vernieuwend. Bovendien blijven ze tamelijk ouderwets vasthouden aan groeperingen van schrijvers rond literaire tijdschriften en aan het tegenover elkaar plaatsen van verschillende generaties volgens het model van these en antithese. Een groep jonge dichters zoals de Maximalen, die zich afzet tegen geïnstitutionaliseerde voorgangers, past in het stramien van elkaar bestrijdende generaties. De zonen die tegen hun literaire vaders opstaan zijn van alle tijden en een nieuwe groep opstandige jongeren is dus makkelijk in de geschiedenis te plaatsen. Een groep vrouwen die zich afzet tegen een mannelijke literaire traditie is dat niet, waardoor de initiatieven van in dit geval de Nieuwe Wilden geheel uit beeld verdwijnen. En daar is dus zowel de keuze van de maatschappelijke context, als het denken in generaties die zich tegen elkaar afzetten debet aan. Dichteressen die de geschiedenis willen halen kunnen zich kennelijk beter niet organiseren op basis van sekse. Paradoxaal genoeg zou je kunnen zeggen dat de Nieuwe Wilden geslaagd zijn in hun missie zich buiten de mannelijke traditie te plaatsen. Ze zijn niet gecanoniseerd en niet opgenomen in de gangbare literatuurgeschiedschrijving. Hun optreden heeft tot nu toe echter niet geleid tot verandering in die literatuurgeschiedschrijving, terwijl zij daar toch aanleiding toe gaven. | |
BesluitTeresa de Lauretis, een feministisch theoretica, pleit voor het construeren van een ‘vrouwelijke genealogie’, een stamboom van vrouwelijke kunstenaars en wetenschappers die hun verwantschap door de eeuwen heen laat zien. De Nieuwe Wilden geven in hun gedichten blijk van eenzelfde idee. Als gezegd verwijzen ze regelmatig naar vrouwelijke dichteressen die hen voorgingen en zo construeren ze hun eigen, vrouwelijke stamboom. Dit getuigt van een heel andere manier van denken over de geschiedenis dan het model van these en antithese dat onder anderen Ruiter en Smulders aanhangen. De Nieuwe Wilden streven naar continuïteit met hun vrouwelijke voorgangers. De strijd speelt zich af tussen de seksen. In ‘gewone’ stambomen worden vrouwen onzichtbaar, omdat die de mannelijke lijn volgen. Nakomelingen krijgen de mannelijke naam. Hetzelfde lijkt te gelden voor de gangbare literatuurgeschiedenis. Als we de vergelijking nog wat verder doortrekken, zou je kunnen zeggen dat de naam van de Nieuwe Wilden verloren is gegaan in de literaire stamboom, omdat hun naam ‘in de echt’ is verbonden met die van de Maximalen. In de receptie zijn beide groepen aan elkaar verbonden, omdat ze zich afzetten tegen dezelfde soort poëzie. Hun motieven daarvoor verschilden echter sterk van elkaar. De Maximalen vochten de hegemonie van de abstracte, hermetische poëzie aan, de Wilden de hegemonie van de mannelijke traditie, die werd gesymboliseerd door die abstracte poëzie. Niet voor niets vochten de Nieuwe Wilden hun strijd met de mannelijke poëten uit in de boksring van de Maximalen. De Maximalen maakten net zo goed deel uit van de mannelijke literaire traditie en leken daar in het geheel geen verandering in aan te willen brengen. Het strategische verbond dat de Nieuwe Wilden sloten met de Maximalen leverde hun misschien wel de verlangde publiciteit op, maar ontnam het zicht op hun eigenlijke doel. Literatuurhistorisch gezien zijn de Nieuwe Wilden knock-out geslagen. Misschien kunnen ze nog bij kennis gebracht worden. Dat vereist wel een andere manier van denken over de constructie van literatuurgeschiedenissen. | |
LiteratuuropgaveIn diverse artikelen werd aandacht besteed aan de Nieuwe Wilden: onder anderen hp (24/12/88; 14/10/89), Opzij (juni 1987), Lust & Gratie (herfst 1987, winter 1989), Het Parool (26/11/89). Verslagen van het gezamenlijk optreden van Wilden en Maximalen stonden op 2 oktober 1989 in diverse landelijke dagbladen. Over de Maximalen werd eerder gepubliceerd door Koen Wauters, ‘Pump up the volume! De Maximale Beweging in de Nederlandse Poëzie’, in: Literatuur, 1995 nr. 5, pp. 250-258; E. van Boven en J.M.J. Sicking, ‘Zeggen en doen is twee. Kanttekeningen bij het gebruik van literatuuropvattingen als uitgangspunt voor literaire geschiedschrijving’, in: F. Berndsen e.a., Poëtica-onderzoek in de praktijk (Groningen: Uitgeverij Passage, 1993), pp. 11-21; S. Janssen, In het licht van de kritiek (Hilversum: VerIoren, 1994); T. de Lauretis, ‘Feministische genealogieën’, in: R. Braidotti en S. Haakma (red.), Ik denk, dus zij is. Vrouwelijke intellectuelen in een historisch en literair perspectief(Kampen: Kok Agora, 1994), pp. 15-39; F. Ruiter en W. Smulders, Literatuur en moderniteit 1840-1990 (Amsterdam: Arbeiderspers, 1996). Elly de Waard stelde twee bundels met poëzie van de Nieuwe Wilden samen: De Nieuwe wilden in de poëzie (Amsterdam: Sara/Van Gennep, 1987) en De Nieuwe wilden in de poëzie 2 (Amsterdam: Sara/Van Gennep,1988). |
|