Literatuur. Jaargang 13
(1996)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 344]
| |
Tsaar Peter de Grote: identiteit en imago
| |
[pagina 345]
| |
ten over het illustere gezelschap van commentaar voorzien. Steeds vormen overtredingen van de etiquette de inhoud van zijn scabreuze grappen. Zo worden de vooroordelen ten aanzien van de Russen alleen maar bevestigd. Daar kan tsaar Peter niet tegen optornen, al zijn goede bedoelingen ten spijt en ondanks zijn pogingen zijn ware identiteit te verhullen door actief in te grijpen daar waar zijn verlichte imago geschonden wordt. Hendrik Doedijns is niet de enige auteur die zich vrolijk maakt over het boerse karakter van de vorst. Ook iemand als Hermanus van den Burg, een van Doedijns navolgers, bezondigt zich eraan. Kritische geluiden zijn er eveneens, zoals van Laurens Arminius met zijn Manifest van het Proces Crimineel van den Czarowitz Alexei Petrowitz - over die terechtstelling later meer. Daarnaast doen vele anekdoten de ronde, gepubliceerd in tijdschriften als Vaderlandse Letteroefeningen en Nieuwe Bijdragen tot het Menschelijk Geluk, in anekdotenbundels en geschiedenissen over de vorst. Doorgaans wordt Peter de Grote gunstig afgeschilderd. Dat is ook het geval in werken van auteurs als Jacob Campo Weyerman en Cornelis de Bruyn, waarschijnlijk omdat zij de tsaar persoonlijk ontmoet hebben. In dit artikel probeer ik het imago van Peter de Grote te schetsen zoals dat in achttiende-eeuwse literatuur naar voren komt. Twee Nederlandse auteurs, Jacob Campo Weyerman en Hermanus van den Burg, worden uitvoerig behandeld, als voorbeelden van hoe Peter de Grote op gunstige en ongunstige manier gepresenteerd wordt. Uit het voorbeeld van Van den Burg blijkt dat de tsaar gaandeweg een vastere greep krijgt op alle uitingen over zijn persoon. Bovendien blijkt dat naarmate de herinnering aan beide bezoeken van de vorst aan de Republiek vervaagt, het imago gunstiger wordt. Daar heeft onder meer Catharina ii de hand in gehad. | |
Peter de Grote als ‘verlicht’ vorstHet is onrustig in Europa, eind zeventiende eeuw. Vooral de Turken zijn hier schuldig aan, met hun continue aanvallen en veroveringen op het Habsburgse Rijk en zijn bondgenoten. Bloedige taferelen spelen zich af bij Wenen, in Hongarije, Zevenburgen (Roemenië) en Slavonië (ten oosten van Kroatië). In 1696 verslaat tsaar Peter de Turkse vijand bij de havenplaats Azow aan de Zwarte Zee. Het gevaar is echter nog niet geweken. Ondanks de overwinningen van de westerse bondgenoten, onder aanvoering van de beroemde Prins Eugenius van Savoye, blijft de Russische vorst genoodzaakt op zijn hoede te blijven. Bondgenoten heeft hij hard nodig. Mede daarom vat hij het plan op hun een bezoek te brengen om zich van militaire en financiële hulp te verzekeren, mocht de strijd weer opvlammen. Den Haag is een reisdoel, gezien de vredesconferentie aldaar. Behalve dat de reis een diplomatiek karakter heeft, is ze ook een studiereis. Peter de Grote wil de Hollandse scheepvaart en krijgskunst bestuderen om met zijn nieuwe kennis een impuls te geven aan Russische wetenschap, welvaart en beschaving. Het werven van handwerkslieden staat op het programma, alsmede bezoeken aan laboratoria en natuurlijk diverse vorstenhoven. Met een gevolg van meer dan tweehonderd personen vertrekt hij in 1697 westwaarts. Hijzelf reist incognito, om zo alle formele plichtplegingen te ontlopen en zich ongestoord onder ambachtslieden te kunnen begeven. Terwijl iedereen weet wie Pjotr Michajlow werkelijk is - Peter is alleen al door zijn lengte goed herkenbaar -, kan men volstaan met ‘eenvoudige’ ontvangstceremoniën. Reeds in Moskou, in de Duitse voorstad, had Peter kennis gemaakt met de westerse beschaving. Hij ontmoette daar buitenlandse ambachtslieden en kooplieden, en merkte hoeveel anders zij zich kleedden, gedroegen, dachten. Al snel zag hij in dat, wilde Rusland zich kunnen meten met landen als Frankrijk, Engeland en de Nederlanden,Gezicht op het Kremlin in Moskou. Uit: Cornelis de Bruin, Reizen over Moskovie [...] (1711). Ex. KB
veel van die westerse beschaving geïmporteerd diende te worden. Tijdens zijn grand tour (de tocht faalde in diplomatiek opzicht omdat men hem in Den Haag niet wilde ontvangen, maar werd succesvol als studiereis) probeert hij die nieuwe cultuur over te nemen. Hoe moeilijk dit de Russen valt, getuigen de vele verhalen over de vernielingen die zij hebben aangericht, bijvoorbeeld ten huize van burgemeester Nicolaas Witsen in Amsterdam en bij John Evelyn in Londen. Vloeren en muren zijn met drank en faecaliën bevuild, meubels gebroken, schilderijen aan flarden geschoten en de tuinen volledig vertrapt. Een vermogen moeten de Staten van Holland neertellen na afloop van het bezoek van de tsaar en zijn gevolg. de Staten wordt een rekening gepresenteerd van 200.000 gulden (nu circa 6 miljoen gulden) voor de ‘normale’ verblijfskosten en de schadevergoedingen. Bij zijn terugkeer in Rusland probeert Peter opnieuw zijn imago te verbeteren. Dit lukt aardig, mede door de vele hervormingen die dankzij hem tot stand komen. Op militair, economisch, ambachtelijk en wetenschappelijk gebied maakt het immense land grote vorderingen. De tsaar toont zich een machtig veldheer en een modern vorst, voor wie heel Europa bewondering heeft. | |
[pagina 346]
| |
Echter, zijn ware aard verloochent zich niet. Ook na zijn terugkeer geeft hij somtijds blijk van weinig verlicht gedrag. Had Peter voor zijn vertrek in 1697 al een coup van zijn strelitzen, zijn uit beroepssoldaten bestaande lijfgarde, bloedig neergeslagen, en later de hoofden van opstandige bojaren op de pijlen van de hekken op het Rode Plein gespietst, ook daarna weet de tsaar op typisch Russische wijze raad met zijn tegenstanders. Zijn eerste vrouw dwingt hij zich terug te trekken in een klooster om zijn handen vrij te krijgen voor een geschiktere vrouw. Zijn zoon Alexej laat hij wegens vermeende deelname aan een staatsgreep net zo lang martelen tot hij aan zijn verwondingen bezwijkt. | |
HeldendichtenIn kranten, tijdschriften en in persoonsbiografieën blijven lovende verhalen verschijnen over de machtige vorst. Een ongeschaad imago? Nauwlettend houdt de machtige tsaar de pers in de gaten: over zijn daden geen onvertogen woord. Een kgb-achtig apparaat bewaakt de naleving van de censuur. Van een ‘master-plan’ zoals Colbert die had opgesteld ter meerdere eer en glorie van Lodewijk xiv is echter geen sprake, al vertonen de Keizerlijke Academies, waar kunstenaars en bijvoorbeeld geschiedschrijvers op kosten van de staat hun werk kunnen doen, grote gelijkenissen met de Franse. Schrijvers houden zich angstvallig aan de censuur, op straffe van schrijfverbod, boekverbranding of zelfs gevangenschap. Overigens is het tot ver in de achttiende eeuw ten strengste verboden - ook in de Republiek - mensen in welk soort drukwerk dan ook met naam en toenaam te bekritiseren, laat staan hooggeplaatste personen. Slechts algemene fouten mag een schrijver aan de kaak stellen; namen noemen of suggereren is verboden. Dit geldt ook en vooral de overheid: die moet je met rust laten, de openbare orde mag niet verstoord worden. Hendrik Doedijns balanceert dan ook op het scherp van de snede met zijn opmerkingen in Haegse Mercurius over het Russische gezelschap dat de Nederlanden aandoet. Dit besef verhoogt de leesvreugd des te meer: niet alleen zijn ondeugende kwinkslagen zijn grensverleggend. Toch valt hij nergens de vorst zelf aan; alleen de barbaarsheid van de Russen in het algemeen stelt hij aan de kaak. Veel schrijvers durven de ware identiteit van Peter de Grote niet ter discussie te stellen. Zelfs na diens overlijden in 1725 blijven heldenverhalen van de persen rollen. Zo wordt de vorst een homo historicus, een levende legende met bijna onmenselijke eigenschappen. De in de Republiek woonachtige journalist Jean Rousset de Missy publiceert onder het pseudoniem van Baron Iwan Iwanowitsch Nestesuranoi de enkele malen herdrukte Mémoires du règne de Pierre le Grand (Den Haag, R. Alberts, 1725-26). Ook in de achttiende druk van Moréri's Le grand Dictionaire historique uit 1740 staat geen onvertogen woord over de vorst (of het zou de opmerking moeten zijn over de liefde van de tsaar voor drank, maar ook staat er vergoelijkend dat dit bij alle Russen het geval is - overigens is het publiek geheim dat Peter de Grote op feesten net zo lang brandewijn drinkt tot hij erbij neervalt). Eén lange opsomming van Peters heldendaden geeft deze encyclopedie. Ook Voltaires Anecdotes sur le czar Pierre le Grand (1748) en Histoire de l'Empire de Russie sous Pierre le Grand (1759-1763) dragen bij tot de gunstige beeldvorming over de vorst. Populair is de anekdotenbundel van staatsraad en lid van de Keizer-lijke Academie te Sint Petersburg, Jacob de Stählin, met zijn Originalanekdoten von Peter dem Grossen (1785): ooggetuigeverslagen van heldendaden, hagiografieën waaraan iedere kritische noot ontbreekt. Als de ongemanierdheid van de tsaar al ter sprake komt, dan heet het dat hij belangrijker zaken dan etiquette en kleding aan zijn hoofd heeft. Te denken geeft verder het verhaal van Cornelis van Marle in zijn pamflet Katabasis (1813) over Napoleon die bij zijn intocht in Moskou mens noch dier aantrof, behalve de laarzen van Peter de Grote! Het gunstige imago van Peter de Grote wordt na diens dood versterkt door toedoen van Catherina ii; zij legt de nadruk op haar roemruchte voorvader als dé grote hervormer die het verlichtingsideaal in praktijk heeft gebracht. | |
Weyerman ontmoet tsaar Peter de GroteZo expliciet als Doedijns zijn mening geeft over het Russische gezantschap dat in 1697 de Republiek aandeed, zo consequent hult schrijver-schilder Jacob Campo Weyerman zich hierover in stilzwijgen. Blijkbaar vindt hij er geen aanleiding toe. Hij heeft de tsaar persoonlijk ontmoet, vermoedelijk tot beider genoegen. Dit moet hebben plaatsgehad gedurende de tweede tocht van Peter de Grote naar het westen, in 1717-1718. Weyermans biograaf Franciscus Lievens Kersteman was hiervan op de hoogte, getuige zijn Zeldzaame levens-gevallen van J.C. Wyerman ('s-Gravenhage, Pieter van Os, 1756). Wel had Kersteman er - kennelijk - wat bij gefantaseerd: Den Weereldberoemden Czaar Peeter den Grooten, die gelyk bekend is, langen tyd op de Scheepstimmerwerf te Amsterdam gewerkt heeft, stond op zyn vertrek toen hy van de schranderheid van Campo Wyerman hoorende spreeken, uit zyne aangeboore nieuwsgierigheid gedreeven wierd, hem als een Onbekende een bezoek te gaan doen; gelyk hy dan ook van Campo met alle teekenen van agting ontfangen wierd. Een korte Reeden-wisseling met hem, had den Czaar zoo veel behaagen in zyne welspreekenheid en vlugge Geest doen scheppen, dat hy voornam hem meede na Rusland te voeren, byaldien hy daar toe te beweegen was. Campo onweetende van met dien Vorst gesprooken te hebben, stond niet weinig versteld den volgende dag by hem ontbooden te worden, en terwyl hy het Oog-merk van dien Prins al scheen te vermoeden, had hy zyn Antwoord zoo wel voorbereid, dat wanneer deze hem de Zaak voorsloeg, hy zig daar omtrent zonder beraad verschoonde, bedienende zig daar toe van zeekere Voorwendzels die niet geheel onwaarschynelyk geleeken. De Aanbiedingen die men hem deed, waren zeer voordeelig voor een Perzoon van zyne Stand: Den Czaar wilde hem zyne Historie- | |
[pagina 347]
| |
Had Weyerman dit lucratieve aanbod maar niet afgeslagen, verzucht Kersteman, dan was hem een beter lot beschoren geweest dan opsluiting in de Haagse Gevangenpoort. Dan had het hem net zo kunnen vergaan als Francis Le Fort, de Zwitserse avonturier die persoonlijk adviseur was van Peter de Grote en die hem dagelijks vergezelde op diens kroegentochten en vrouwenjacht. Dat Weyerman de tsaar heeft ontmoet, staat wel vast, maar of hem werkelijk gevraagd is mee naar Rusland te reizen om daar Peters historieschrijver te worden, weten we niet. (Overigens zou volgens Scheltema ook de jurist en schrijver van de Nieuwe Oprechte Haagse Mercuur, Cornelis van Bynkershoek, gevraagd zijn in dienst te treden aan het Russische hof.) Door de naam van Weyerman te verbinden met die van Francis Le Fort, suggereert Kersteman dat Weyerman en Le Fort elkaar gekend hebben. Dat kan. Le Fort is ooit zijn carrière als kantoorknecht in Amsterdam begonnen; later werd hij hoogste ambtenaar aan het Russische hof. Hij overleed in 1699. Als ze elkaar ontmoet hebben, dan moet dat tijdens het eerste bezoek van de tsaar aan de Republiek zijn geweest. Daarover is niets bekend. Het Russische Gezantschap bracht daarna een bezoek aan Willem iii in Londen. Van een ontmoeting tussen beide avonturiers daar weten we evenmin iets. Weliswaar laat Peter er zich portretteren door society-schilder Godfried Kneller, de latere leermeester van Weyerman (1704), maar niets wijst op diens aanwezigheid in het atelier. In zijn Maandelyksche 't Zamenspraaken tusschen de dooden en de leevenden (Amsterdam, 1726, p. 752 e.v.) laat Weyerman die schilder herinneringen ophalen over de eer die hem ten deel was gevallen door de tsaar te mogen vereeuwigen. In die passage wordt melding gemaakt van een bloemschilder, Weyerman zelf, die vervolgens een plechtstatige en lovende karakterschets van de Rus geeft. Een ooggetuigeverslag? Waarschijnlijk verbindt de schrijver zijn eigen herinnering uit 1717 met wat Kneller hem heeft verteld over zijn beroemde model in 1697. Alles duidt er namelijk op dat Weyerman Peter de Grote pas gedurende de tweede reis van de tsaar naar de Nederlanden, in 1717-1718 heeft ontmoet: in een Karthuizer klooster te Brussel, getuige Weyermans Eenige scherpe aanmerkingen over de Historie des Pausdoms (Amsterdam 1734, p. 60): In het Karthuyzer Klooster tot Brussel was de eenzaamheyt in de cellen der Monnikken somtyds zo raar, als derzelver godvruchtigheyt. Inzonderheyt was de spreekkamer van den Eerwaarde Karthuyzer vander Elst doorgaans met een grooter tal Heeren van rang voorzien, als met mirakuleuze Broeders. Ik heb 'er op eene tyd ontmoet den Keyzer van Groot Rusland, den Graaf Czernin, den Marquies van Westerlo, den generaal Wrangel, en veele andere Standspersoonen. Deszelfs cel geleek somtyds beter na de audientiesaal van een Gouverneur van de Oostenryksche Nederlanden, als na het afgezondert vertrek van een stilzwygende Monnik.Van 14 tot en met 18 april 1717, onderweg naar Parijs, verblijft Peter de Grote in Brussel, aldus de Europische Mercurius van dat jaar (pp. 253-255). In het Hof van Brussel heeft men 60 bedden in gereedheid gebracht, zoveel gasten verwacht men. Ook het ledikant waarin Keizer Karel v ooit geslapen heeft, staat klaar; deze keer voor de Russische ‘keizer’. Weyerman is ter plaatse. Eerder in zijn Eenige scherpe aanmerkingen (p. 50) herinnert hij zich hoe hij - hij noemt als jaartal 1718 - Brussel heeft bezocht, in abdijen, kloosters en kerken op zoek naar incunabelen en andere zeldzame boeken. Weyerman brengt zijn speurtocht ook ter sprake in de Historie des Pausdoms (Amsterdam, 1725, dl i, p. 156). Twee pagina's verder verhaalt Weyerman van het bezoek van Peter de Grote aan de Karthuizer monnik Philippus van der Elst. Deze zou een groot wiskunstenaar zijn geweest, een wijsgeer en een theoloog, reden waarom vele heren van aanzien hem een bezoek brachten. Na een beschrijving van noeste monniken die als ivoordraaiers en | |
[pagina 348]
| |
ongeletterde predikanten hun werk doen, volgt een lovende schets van Van der Elst: [...] doch onder al dat Puyn ontdekte die Konstenaar een Pater, die wel geboekt mag worden, voor een van de Verdienstige Mannen van zyn Order. De Naam van die Pater was Verelst, hy was een gebooren Edelman, die, de Weerelt wars, zig op een ongemeene wyze had geretireert in 't Klooster der Karthuyzers. Wy onderstellen dat die Pater een groot Theologant is; doch dat is een Onderstelling die zo wiskonstig niet is, dan of wy onderstelden, of liever vast stelden, dat hy een groot Wiskonstenaar is, als die van die laatste Wetenschap veelvoudige Proeven gegeeven heeft aan de Brusselaars, en aan de Parisiaanen. Den Keyzer van Groot Ruslant, de Czaar van Moskovien, vereerde die Pater met twee a drie Bezoekken, en die Verdienstige Vorst, wiens Oordeel zo doordringent is, als de Straalen der Zonne, betuygde, ten uyterste voldaan te zyn, over de voldoende Antwoorden, waar mee die Pater Verelst de Mathematische Vraagen beandwoorde van die Majestyt. Wy zouden 'er nog konnen byvoegen; dat den overleede Hartog Regent, die de Verdiensten zyner Tydgenooten zeer wel wist te onderscheyden, dien Pater op ontbood na Paris, alwaar hy met zeer veel Distinctie van zyn Hoogheyd, en van den Abt Bignon, die Star der Geleertheyt, is behandelt geweest; doch die Uytweyding is buyten den Omtrek van onze Text. [...] Wy hebben de Cel van die Pater, byna dagelykx gemeubeleert gezien, met den voornaamsten Adel van Brussel, en de Karthuyzers bezogten malkanderen zo gemeenzaam, als andere Monnikken, en klapten en snapten, met malkanderen, gelyk als Exters en Bontekraaien, in de Lente (p. 159).Er hebben zich meer gelegenheden voorgedaan waarbij Weyerman en Peter de Grote samen een glas geklonken kunnen hebben. Zo kent Weyerman de schilder Carel de Moor goed; menigmaal bezoekt hij hem in diens atelier te Warmond. De Moor was indertijd zeer ‘en vogue’. Terecht, want van zijn hand is een schitterend portret overgeleverd van Peter de Grote, momenteel tot de vergetelheid gedoemd in een trappenhuis van Het Loo. Weyerman beschrijft de manier waarop het portret in 1718 tot stand is gekomen, in zijn Konstschilders (Dordrecht, 1769, deel iv, pp. 12-13): de afgezant van de tsaar heeft De Moor uitgenodigd naar Den Haag te komen om de vorst op het doek te vereeuwigen. Wanneer deze het vertrek binnenkomt, zit De Moor al klaar en wacht totdat Peter zijn ijsberen staakt. Zo krijgt de schilder gelegenheid Peters gelaatstrekken nauwkeurig te bestuderen. Na verloop van tijd verschijnt uit de eerste penseelstreken het gelaat van Peter de Grote op het doek. Dat kost een hoop geduld, verklaart de schilder aan de Rus, vooral als de te schilderen man voortdurend opstaat en zijn hoofd beweegt. Vervolgens gaat het gesprek over het voorgenomen huwelijk van de schilder en over de voor- en nadelen van een huwelijk met een veel jongere bruid. | |
Hermanus van den Burg beledigt de tsaarDe houding van Weyermans rivaal Hermanus van den Burg jegens de Russische vorst is op z'n minst ambivalent te noemen: mateloze bewondering voor de verlichte tsaar en tegelijkertijd afkeer van diens boerse gedrag. Dat laatste zou hem als broodschrijver lelijk opbreken. In zijn Amsterdamsche Argus van 31 augustus 1718 schrijft Van den Burg nog lovende woorden over Peter de Grote. Deze had het toch maar aangedurfd zijn zoon Alexej in staat van beschuldiging te stellen nadat een coup was ondermijnd. Tijdens de verhoren bezwijkt de kroonprins. De martelingen zijn hem fataal geworden. Hermanus van den Burg: 't Is, Lezer, de oudste zoon, die in deez' Tombe rust,
Des grootsten Keizers dien ooit Rusland wierd gegeven,
Een waer Mecenas, die in wysheit vind zyn lust,
En duizend jaren nae zyn sterfuur noch zal leven.
Zo groot de Vader is, zo klein was zynen Zoon,
Onwaerdig 't levenslicht zoo'n Vader, zulk een kroon.
Allengs verandert zijn houding tegenover de Russische vorst en zijn vrouw. Het zijn niet meer alleen lofzangen die Van den Burg met betrekking tot de tsaar neerschrijft. Ook snaakse grappen rollen uit zijn pen, wat hem uiteindelijk duur komt te staan. Op 20 mei 1722 blijkt hij op de hoogte van de opdracht die Kurakin, Russische gezant in de Nederlanden, van de tsarina heeft gekregen om de Amsterdamsche Argus aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. Van den Burg verzekert ervoor ‘te zorgen van geen een pas tegens de ware eer te doen’. Duidelijk is dat de tsarina een verbod wil van de Argus. Op 3 juni bedankt Hermanus van den Burg gekscherend de vorstin voor haar inzet voor zijn blad. Zijn toon wordt echter vileiner. Op 10 juni publiceert hij een sonnet over de vorst en diens winderigheid, naar aanleiding van een nieuwsbericht dat Peter de Grote zijn reis naar Astrakan heeft moeten staken wegens obstipatie: Wat is 'er gaans? hoe lacht nu den Tartaar zo wit,
Hoe ziet den Moscovit zo doods en neêrgeslagen?
Waarom zucht Petersburg? waarom ducht Kroonslot lagen?
En waarom meesmuild doch den onversaagden Brit?
Hoe trild en beeft Merkuur, ontsteld van lid tot lid,
In een gezakt als was zyn hart beducht voor plagen.
Geen wonder, Eolus, belust op darmen knagen,
In aller Russchen Heer en Keizers darmen zit.
Helpt Esculapen! helpt! leen de oren aan myn smeeken,
Spant nu uw konst in 't werk, doorsnuffelt al de Aptequen,
Laat, zweet, Purgeert, Clisteert, en dryft den Windgod uit:
Dwing hem in aller eil in een secreet te vluchten,
Ban hem, die zwaard noch speer, noch vuurroer schynt te zuchten,
Uit Ruslands Keizers buik door uw geduchte Spuit.
| |
[pagina 349]
| |
Dit gaat werkelijk te ver, moet de tsarina hebben gedacht. Op 8 juli krabbelt Van den Burg al wat terug: als het nou wáár is, zou je dan niet mogen zeggen dat bepaalde paarden platheupig zijn? En, vervolgt hij, mocht hij zelf iemand hebben beledigd, dan biedt hij zijn verontschuldigingen aan. Hij probeert op 22 juli het tij nog te keren met een twee pagina's lang lofdicht op de tsaar: ‘Zwaai Keizer Peter, zwaai noch lang de Keizersstaf / Voorspoedig, en maak u den Gesel der Barbaren; / Uw Ryk moet groejen met het groejen uwer jaren’. Een week later doet Van den Burg nog een poging; deze keer droomt hij dat de tsaar hem verplicht heeft een hoger ambt te aanvaarden, waarop hij de tsarina heeft gevraagd te bemiddelen: Argus wil zo graag gewoon Argus blijven. Wat de reden van deze bescheidenheid is?, vraagt de vorstin. Dat weet hij niet meer. Het mocht allemaal niet baten. Peter de Grote vraagt via Kurakin aan de Staten van Holland om maatregelen tegen de Amsterdamsche Argus en zijn auteur. In augustus 1722 worden drukker en auteur gestraft: zes weken lang mag de eerste zijn werk niet uitvoeren en Van den Burg moet toezien hoe zijn tijdschrift wordt ingenomen en in het openbaar verbrand. Hoe opportunistisch komt het de lezer niet voor, de Verzameling van uitgekorene zinspreuken (Haarlem, Johannes Marshoorn, 1743) die Hermanus van den Burg jaren na de dood van de vorst het licht doet zien! Deze emblematabundel zou in 1705 in opdracht van Peter de Grote zijn uitgegeven, met prentjes in medaillons en spreuken in verschillende talen. Niets is te bespeuren van enig ongenoegen dan wel spijt over het in 1722 voorgevallene. | |
Identiteit en imagoOndanks de vele successen die Peter de Grote op verschillende terreinen heeft geboekt, houdt de herinnering aan de chaos die zijn gezantschap tijdens beide bezoeken aan West-Europa aanrichtte, de vooroordelen over Russen in stand. De tsaar stelt alles in het werk zich zo gunstig mogelijk voor te doen. In de Nederlanden slaagt hij daarin slechts ten dele. Hendrik Doedijns toont zich in zijn Haegse Mercurius een kritische toeschouwer-op-afstand. Hij heeft het gemunt op de Russen in het algemeen; het imago van de tsaar zelf blijft ongemoeid. Jacob Campo Weyerman, die scherpe aanvallen doorgaans niet schuwt, houdt zich enige decennia later ten aanzien van de tsaar aan de oppervlakte. In zijn geschriften blijft het bij een formele en plechtstatige beschrijving van de tsaar. Misschien is de ontmoeting tussen vorst en schrijver bij de Karthuizer monnik Van der Elst hier debet aan geweest? Voor Hermanus van den Burg pakken zijn grappen over tsaar en tsarina volstrekt verkeerd uit. Hij is te ver gegaan, en kon - toen het kwaad eenmaal was geschied - het tij niet meer keren. Hij, de broodschrijver, moest wegens het verbod van zijn Amsterdamsche Argus rekenen op een aanzienlijke inkomstenderving. Eigen schuld: mensen persoonlijk aanvallen en dan nog wel iemand als de tsaar! Dat was vragen om moeilijkheden. | |
LiteratuuropgaveBetreffende het imago van Peter de Grote zijn twee studies relevant: X. Gasiorowska, The image of Peter the Great in Russian fiction (University of Wisconsin Press, 1979) en Nicholas V. Riasanovsky, The image of Peter the Great in Russian history and thought (Oxford University Press, 1985). Zeventiende- en achttiende-eeuwse vorsten beschikten indertijd veelal over een pr-instrumentarium avant la lettre; zie hierover Peter Burke, The fabrication of Louis xiv (Yale University Press 1992). Een handig overzicht van de wijze waarop aan Peter de Grote in de letterkunde aandacht wordt besteed, biedt L. Stapper (e.a.), Van Abélard tot Zoroaster [...] (Nijmegen, 1994, in voce). Betrouwbare gegevens over het bezoek van Peter de Grote aan West-Europa vindt men in B. Raptschinsky, Peter de Groote in Holland in 1697-1698 (Zutphen, 1926) en R. Massie, Peter de Grote en het ontstaan van het moderne Rusland (1672-1725) (Amsterdam, 19922). Raptschinsky wijst Scheltema's studie Peter de Groote, Keizer van Rusland, in Holland en te Zaandam in 1697 en 1717 (Amsterdam, 1814) van de hand, omdat Scheltema zelf geen Russisch kende, noch over Russische bronnen beschikte, ten gevolge waarvan hij vele fantastische verhalen voor historische waarheid aanzag. Over de verslaggeving van Hendrik Doedijns over het Russische gezantschap, zie S. Kalff, ‘De Haegsche Mercurius’, in De Navorscher lxi (pp. 49-66). Overigens gaat Kalff voorbij aan het satirische karakter van Doedijns' commentaar op het bezoek van het Grote Gezantschap. Van de eerste 52 afleveringen van Haegse Mercurius verschijnt in het najaar 1996 bij uitgeverij Astraea een integrale heruitgave. Aan de ontmoeting tussen Weyerman en de tsaar wordt door veel geschiedschrijvers in de negentiende en twintigste eeuw gerefereerd. Hun informatie is ontleend aan de eerste biografie die aan de schrijver is gewijd: Franciscus Lievens Kersteman, Zeldzaame levens-gevallen van J.C. Wyerman. (Ed. M. van Vliet, Leiden, 1994). De affaire aangaande Hermanus van den Burg en Peter de Grote wordt uit de doeken gedaan in W.P. Sautyn Kluit, ‘Jacob Campo Weyerman als journalist’, in Bijdragen voor Vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde (Nieuwe Reeks dl. 7, 1877, pp. 196-197). |
|