Literatuur. Jaargang 13
(1996)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
Het Hof van Barmhartigheid en De zaak Annie E.
| |
[pagina 338]
| |
fase van het onderzoek moeilijk uit te maken. Maar Van der Heijden zou Van der Heijden niet zijn als hij zich voor dit verhaal niet op ruime schaal had gedocumenteerd. Aan al zijn werk ligt research ten grondslag. In de verantwoording op pagina 655 zegt hij trouwens met zoveel woorden dat hij bij het schrijven bijzonder veel heeft gehad aan het radioprogramma dat Toni Boumans en Wim Kayzer van de zaak-Annie E. hebben gemaakt en dat hun boek dat zij daarop hebben gebaseerd hem als ‘gids’ heeft gediend. Dit is natuurlijk nog geen vrijbrief om een roman tot in de kleinste details te concipiëren uit andermans materiaal. Tenzij de literaire auteur dit dusdanig heeft verwerkt dat er een nieuwe creatie tot stand is gebracht, waaruit de eigen inbreng zonneklaar blijkt, en hij niet alleen bij gebrek aan talent, ideeën, tijd of iets dergelijks gebruik heeft gemaakt van het geestesprodukt van iemand anders. Van der Heijden geeft de zaak-Annie E., bij hem Hennie A. geheten, inderdaad tot in details weer, zoals de verhouding die Annie tot haar ouders had, de dag waarop haar moeder werd vermoord en de martelende verhoren die ze heeft moeten ondergaan. Die gedetailleerde weergave van de feiten vindt men in beide boeken. Een voorbeeld daarvan is het moment waarop Annie/Hennie vertelt hoe de kassabon van de schalen die ze samen met haar moeder kocht en die ze in haar jaszak had, besmeurd kon raken met het bloed van haar moeder. In de linker kolom de beschrijving hiervan in De zaak Annie E. (p. 46), in de rechter die in Het Hof van Barmhartigheid (p. 256). Annie E. staat terecht voor ‘Het Hofje van Op zichzelf zijn die minutieuze beschrijvingen begrijpelijk als men bedenkt dat hier sprake is van een misdaadverhaal, een genre waarin het kleinste detail van belang is. Het is dan ook niet voor niets dat Van der Heijden zijn hoofdpersoon laat besluiten de officier van justitie ‘alles tot in het kleinste detail’ te vertellen. Daar komt nog bij dat Van der Heijden, los van deze zaak, er hoe dan ook een gedetailleerde schrijfwijze op nahoudt, zoals uit al zijn romans blijkt. Dat er inhoudelijk overeenkomsten tussen beide boeken bestaan, mag dus niet verrassend heten. In feite is de geschiedenis van Annie E., vastgelegd in tal van documenten, de gemeenschappelijke bron waarop beide publikaties teruggaan. ‘Toen schoof de hond langs me. Hij duwde met zijn neus tegen de deur van de berging. De deur ging een beetje open. Ik zag dat hij aanstond. Het zat er zo bij me ingehamerd dat Pekkie niet naar buiten mocht, dat ik roep van: “Pekkie, kom hier!” De sleutel van de achterdeur zat in het slot. De grendel was van de deur. Ik draaide de sleutel om, de deur op slot. Moest weer braken. Ik pakte een papieren zakdoekje uit mijn jaszak. Er viel iets uit mijn zak. Een papiertje. Ik wist niet wat het was, pakte het van de grond. Het lag in de plas bloed. Stak het weer in mijn jaszak. Later bleek dat de kassabon te zijn.’ ‘Ik schiet dus naar die deur toe, en trek 'm dicht. Ik draai vanzelf de sleutel om. Toen ik voorbij moeke liep, terug naar de keuken, moest ik weer braken. Er kwam wat van dat bittere schuim op mijn lippen. Ik nam een papieren zakdoekje uit mijn jaszak, en daarbij trok ik nog iets mee naar buiten. Iets wits. Het dwarrelde op de grond, in het bloed. Ik raapte het op, zonder erbij na te denken, en stak het weer in mijn zak. Een papiertje. Ik heb het later teruggezien. Er zat een donkere rand van bloed omheen. Het was de kassabon van de dekschalen.’ Opvallend zijn eerder de transformaties die Van der Heijden op het bestaande materiaal heeft toegepast. Hoewel een groot aantal passages in beide boeken veel met elkaar gemeen heeft, heeft Van der Heijden, voor zo- | |
[pagina 339]
| |
Portret A.F.Th. van der Heijden door Jilles van de Warenburg
ver ik kon nagaan, nergens zinnen letterlijk overgenomen, al lijken zinnen hier en daar wel op elkaar. Als wij bijvoorbeeld de passages op pp. 77-81 uit Het Hof van Barmhartigheid vergelijken met die op pp. 46-47 in De zaak Annie E. dan vallen de overeenkomstige details op in het verhaal, maar ook de verschillen. Bijvoorbeeld op woord- en zinsniveau. ‘Zij gooit de sleutels door de brievenbus terug nadat ze de voordeur op slot heeft gedraaid. Een routinegebaar’, heet het bij Boumans/Kayzer. Van der Heijden heeft daarvan gemaakt: ‘Gewoontegetrouw, zonder er verder bij na te denken, trok Hennie de voordeur achter zich dicht, deed hem op het nachtslot, en wierp de ring met de twee Lipssleutels door de brievenbus. Ze vielen met een geruststellende plof op de mat. Alleen al die routinehandeling bewees dat er niets bijzonders aan de hand was (...).’ Van der Heijden gebruikt hier niet exact dezelfde woorden en hij voegt iets toe. In zijn roman legt hij bovendien zijn zinnen soms in de mond van een ander personage dan Boumans en Kayzer. Met het vertelperspectief is trouwens meer aan de hand. Voor de beschrijving van wat Annie is overkomen, bedienen Boumans en Kayzer zich overwegend van de derde persoon enkelvoud, soms afgewisseld met citaten uit interviews, psychiatrische verslagen en processen-verbaal, waarin zij of iemand anders in de eerste persoon enkelvoud spreekt. Die beschrijvende gedeelten staan in de tegenwoordige tijd. Er worden korte zinnen gebruikt en niet zelden zijn de persoonlijke voornaamwoorden daaruit weggelaten, wat het verhaal een grote vaart geeft en de hoeveelheid ellende die Annie ervaart in kort bestek weergeeft: ‘Annie gaat terug naar haar cel. Ontmoet 's avonds, kort, de haar toegevoegde advocaat, mr. Augustinus. Voelt zich ziek. Zal die nacht, van zaterdag op zondag, één uur slapen.’ ‘De familie staat in Bemmel niet al te vriendelijk bekend. De benarde beeldvorming van een katholieke gemeenschap; vooroordelen die elkaar bevruchten, versterken. Zelfmoord, was daar al geen sprake van vroeger? “Je kijkt die lui niet door de kop.” Erfenis van voorouders die de norm van het strakke leefpatroon net niet haalden.’ Van der Heijden daarentegen heeft ervoor gekozen het verhaal in de verleden tijd te vertellen. De zinnen die hij gebruikt, zijn aanmerkelijk langer en rijk aan metaforen en verwijzingen naar andere gedeelten in het boek. Maar eigenlijk neemt het beschrijvende gedeelte bij Van der Heijden, vergeleken met De zaak Annie M., slechts een kleine plaats in. Waar Boumans en Kayzer zeggen hoe dubieus de justitiële behandeling van Annie is, laat Van der Heijden dit vooral zien of misschien beter nog: horen. Boumans en Kayzer zeggen bijvoorbeeld met zoveel woorden dat het politieverhoor hard, cynisch en neerbuigend is. Van der Heijden laat de lezer die conclusie trekken uit de wijze waarop het verhoor plaatsvindt. Een ander voorbeeld. Boumans en Kayzer (p. 12 en 53) stellen in hun analyse vast dat de Bemmelse gemeenschap boordevol vooroordelen zit met betrekking tot Annie. Van der Heijden heeft beschrijvingen omgezet in dialogen, zoals op pagina 147-148 waar hij, zonder enig commentaar, de dorpsge- | |
[pagina 340]
| |
meenschap in het café ‘Het Wapen van Lummel’ zijn vooroordelen jegens de vermeende moordenares laat uitspreken als betrof het een dialoog in een toneelstuk.
Die dorpsgemeenschap krijgt van Van der Heijden de rol toebedeeld van ‘koor’. In Het Hof van Barmhartigheid en Onder het plaveisel het moeras dragen in totaal zeven hoofdstukken de titel ‘Het Wapen van Lummel’. In elk wordt dit koor zo'n dramatische dialoog in de mond gelegd. Uit de voorbeelden blijkt nog iets anders. Van der Heijden heeft bepaalde voorvallen bij elkaar gezet, andere weer uit elkaar gehaald. Verder heeft hij een eigen volgorde aangebracht in het vertellen van de dingen en onderbreekt hij het verhaal regelmatig om een ‘ander’ verhaal te vertellen, zoals over de wederwaardigheden van Albert Egberts en zijn vrienden. De personages, de plaats van handeling (Bemmel is Lummel geworden), eigenlijk de hele zaak-Annie E. is door Van der Heijden in een fictioneel kader geplaatst. Hij legt personages woorden in de mond, die nauw verband houden met wat elders in de roman door andere personages wordt gezegd of gedaan. Met behulp van overeenkomstige tijdsaanduidingen en metaforen worden relaties tussen de verschillende verhaallijnen gesuggereerd. Op 4 oktober 1976 bijvoorbeeld legt Hennie tijdens het verhoor aan de politie uit hoe het bloed van haar moeder terecht kon komen op een kassabon die ze bij zich had; op diezelfde dag volgt een personage uit een ander verhaal, Thjum Schwantje, een vriend van Albert, een bloedspoor in de Van Baerlestraat. Fictieve personages stappen een realistische wereld binnen en omgekeerd maken reële figuren deel uit van een fictieve constellatie. De hoofdpersoon van de roman, Albert Egberts, deed mee aan het geroddel over deze vrouw en stond net als alle dorpsbewoners van Lummel klaar met zijn vooroordelen. Van der Heijden laat hem naar de rechtszitting gaan, waar Cor Coster zit, de weggelopen verloofde van zijn hospita. In De zaak Annie A. komt ook een Cor voor. Annie heeft een tijdlang een relatie met hem, totdat hij haar begint te chanteren. In Onderhet plaveisel het moeras (p. 409 e.v.) geeft Van der Heijden een geheel eigen draai aan de geschiedenis door deze Cor in een café te laten vertellen hoe hij eerst Hennie en later haar moeder chanteerde en hoe hij de laatste ten slotte om het leven heeft gebracht. Albert is van meet af aan geïnteresseerd geweest in de zaak-Hennie A. Zijn eigen leven is geheel en al verbonden met dat van haar. Hennie zit in de gevangenis en als ze daar na jarenlange opsluiting uitkomt, vraagt zij zich af: ‘Wat betekent vrijheid nog voor me?’ (p. 542). In beide boeken wordt veel aandacht besteed aan de tijd dat Annie/ Hennie in de cel zit. Bij Van der Heijden gaat het er daarbij niet alleen om te laten zien hoe slecht ze in die tijd werd behandeld, maar vooral ook om het begrip ‘vrijheid’ aan de orde te stellen. Volgens Albert is totale vrijheid de mens nooit gegund. Hij ziet het leven als een ‘gevangeniscel’ (p. 172). Net als Hennie stelt Albert vragen over lotsbestemming en vrije wil. ‘Wie een pony, verworven door een ongelukkige speling van het lot, te gelde maakte’, zoals Hennie A. als jong meisje, ‘kon geen echte Lummelse zijn en deugde ook verder niet’ (pag. 81). En als zij de stem hoort van opperwachtmeester De Caluwe, die haar heeft verhoord in verband met de vermeende vergiftiging van haar vader, en dit na de dood van haar moeder opnieuw zal doen, beschouwt zij die stem als de stem van het ‘noodlot’ (p. 185). Zij ziet alles als ‘een niet te keren lot’ (p. 195). Dit noodlotsmotief werkt Van der Heijden verder uit. In beide boeken (respectievelijk p. 11 en 237) wordt melding gemaakt van het feit dan Hennie/Annie de helft is van een tweeling; het andere kind overleed. Alleen Van der Heijden borduurt hierop voort. Hij laat Hennie hieruit afleiden dat ze misschien ‘gestuurd’ wordt ‘door een op wraak beluste wederhelft’ (p. 237). De parallel tussen de levens van Hennie en Albert wordt op tal van andere punten getrokken. Zo krijgen beiden in Amsterdam een nieuwe identiteit: Albert na Nijmegen, Hennie na de Bijlmerbajes te hebben verlaten. In Het Hof van Barmhartigheid vraagt Albert zich op een gegeven moment af wat hem eigenlijk bezielt om het leven van Hennie A. helemaal uit te spitten. ‘Zocht hij in dat tuinderslandschap, waar de kassen als stenen van geslepen glas in verzonken lagen, het verleden en de achtergrond van Milli Händel, die hem kort voor de moord in de steek had gelaten? Was Hennie A., zoals ze in de pers heette, een extreme gedaante van Milli H., een die de moed had gehad zich van haar fruittelende ouders te bevrijden?’ (p. 331) Uit alles blijkt dat de geschiedenis van Hennie A. nauw verband houdt met de relatie die Albert met zijn eigen ouders heeft en van wie hij afstand wil nemen. ‘Door Marike tot bloedens toe te overmeesteren had hij zich van zijn tierende vader en van zijn lijdzame moeder ontdaan’, heet het op pagina 334. Thjum, de vriend van Albert, heeft een verklaring voor de moord die Hennie zou hebben gepleegd en de reacties die erop volgden. Volgens hem heeft zij gedaan wat anderen, zoals Albert, maar ook de ondervragers van Hennie en niet te vergeten de lezers van het verhaal, eveneens zouden willen doen, maar niet durven. ‘Het kind dat z'n ouwelui een kopje | |
[pagina 341]
| |
kleiner maakt...dat pikzwarte sprookje leeft in ons allemaal. We willen het koste wat kost, wel eens werkelijkheid zien worden...in de gedaante van iemand anders, uiteraard. Het is een Oedipusverhaal veel gruwelijker nog dan dat van Sophocles en Freud’ (p. 335). En, zo gaat hij op dezelfde pagina verder: ‘Politie, ondervragers, rechter-commissaris, officier van justitie...noem ze allemaal maar op...en dan de pers, de mensen thuis, jij en ik...alles slooft zich uit om van de mythe keiharde werkelijkheid te maken.’ Thjum moet wel tot deze conclusie komen: ‘De lezer is de dader, akkoord, want elke lezer is een oudermoordenaar...alleen moet de schrijver ervoor zorgen dat de lezer zijn schuld op iemand in het boek kan projecteren. Hennie A. In haar veroordeling wordt de lezer veroordeeld. Hij weet van zichzelf dat hij de schuldige is, maar gaat vrijuit’ (p. 336). Deze door Thjum geformuleerde gedachtengang keert in Onder het plaveisel het moeras terug. Daar wordt gezegd dat Hennie de belichaming is geweest van ‘een duistere mythe’: ‘Per ongeluk of bij toeval werd Hennie A. de personificatie van wat iemand openlijk durfde toegeven te willen zijn: de moordenaar van zijn eigen vader en moeder’ (p. 588). Een vergelijking van de roman met de documentaire laat zien dat de boeken wat betreft het verhaal en de daarin voorkomende personages in grote lijnen overeenstemmen, wat op het conto kan worden geschreven van het feit dat beide werken teruggaan op eenzelfde in de realiteit zich voorgedaan hebbend verschijnsel, maar dat qua genre, stijl, zinsbouw, metaforiek en compositie aanzienlijke verschillen bestaan. Het mag duidelijk zijn dat het er Van der Heijden niet om ging tot een ‘objectieve oordeelsvorming’ met betrekking tot de zaak-Hennie A. te komen. De zaak maakt deel uit van de ervaringen van de hoofdpersoon, zij is geïntegreerd in diens levensopvatting en wordt uiteindelijk door de schrijver op een mythologisch plan getild. |
|