Het literaire bedrijf
Van consensus naar parasensus
Als ik al niet zoveel te lezen had, zou ik overwegen aansluiting te zoeken bij een leesclubje. Regelmatig smaak ik het genoegen met een auteur intensief te kunnen spreken over zijn manuscript, maar het valt me de laatste tijd op dat ik buiten mijn professie nog maar weinig met anderen spreek over de boeken die ik in mijn vrije tijd lees. Mijn vrienden lezen veel, maar andere boeken dan ik, hoe het komt weet ik niet. Zo worden de gesprekken die ik met hen voer over hun lectuur vooral gekenmerkt door aanbevelingen en tips. Mijn vrienden hebben een goede smaak en met elk gesprek wordt mijn besef van tijdgebrek alleen maar groter. Er zijn nog maar weinig boeken, die we gemeenschappelijk onomstotelijk van belang vinden.
Jaren geleden deed ik een zelfde ervaring op aan de universiteit toen het dogma van ‘publish or perish’ zelfs de meest laconieke collega's in zijn ban bracht. Binnen een mum van tijd was het bijna ondoenlijk geworden te lezen wat zelfs mijn naaste collega's aan het papier toevertrouwden. Over alles gingen de debatten binnen de vakgroep ( over herstructureringsplannen, bezuinigingen en formatieplaatsen) maar nauwelijks over het onderzoek waar iedereen mee bezig was, laat staan over de publikaties. Elk jaar kwam er wel een voorstel om binnen de vakgroep gemeenschappelijk teksten te lezen die voor ons allen van belang waren. En elk jaar weer verwaterden die voorstellen vanwege tijdgebrek, er moest gesproken worden over herstructureringsplannen, er moest voldaan worden aan het onderzoekvolume, er moest gepubliceerd worden om aan het jaarlijks vereiste aantal pagina's te komen. Maar ze verwaterden ook omdat door de versnippering van het onderzoek ieder zo zijn eigen hobby horses had.
Ooit waren Curtius, Auerbach en Hocke mijn helden omdat ze generalisten waren, thuis in de literatuur van de middeleeuwen, de renaissance en in de meest recente literatuur. Ze zouden in het huidige tijdsgewricht verkommeren of zoals Steiner wegzinken in een hopeloos cultuurpessimisme: niemand beheerst nog de literaire canon, sterker nog, de canon is verloren gegaan.
In hun interessante studie Literatuur en moderniteit, waarin zij literair-historische ontwikkelingen beschrijven tussen 1840 en 1990, komen de auteurs Frans Ruiter en Wilbert Smulders tot de conclusie dat het literaire klimaat tegenwoordig gedomineerd wordt door wat zij noemen: parasensus. Wat zij met deze term precies bedoelen, blijft enigszins in het vage, al kan ik me wel voorstellen wat zij voor ogen hadden toen ze deze term introduceerden. Het literaire klimaat wordt niet meer bepaald door literaire programma's, politieke opvattingen of gedeelde religieuze overtuigingen zoals in vroeger perioden. Ontzuiling en secularisering hebben in de loop van de jaren zeventig de scheidslijnen beetje bij beetje uitgewist. De consensus over wat literair van belang is, is verdwenen. De kritiek, de dissensus, heeft zijn functie om de eigen positie ten opzichte van anderen te markeren, verloren.
Zij demonstreren hun stelling - voor wat de laatste periode, de jaren tachtig betreft - onder andere aan de hand van tijdschriften zoals Raster en De Revisor, die hun aanvankelijk scherp omlijnde programmatische uitgangspunten geleidelijk aan verlieten. Ze hadden het ook kunnen demonstreren aan de hand van het literatuuronderwijs (een aspect dat in hun studie onderbelicht blijft); zowel op de universiteit als op de middelbare school is de literaire canon de afgelopen decennia sterk aan erosie onderhevig geweest. Ruiter en Smulders illustreren het verdwijnen van het literaire centrum ook aan de hand van ontwikkelingen in de uitgeverswereld, de mediatisering en commercialisering van de literaire markt, waar elke week weer opnieuw potentiële bestsellers worden gelanceerd en wel met zo'n snelheid dat lezers het snel voor gezien houden. Het literaire klimaat is ver-akoïseerd, schrijven ze, het commerciële-prijzencircuit bepaalt de polsslag van de literaire produktie.
De auteurs verbinden aan hun conclusie allerminst een cultuurpessimistische visie, zij spreken in de laatste zinnen van hun betoog zelfs van ‘een subliem schouwspel’. Hoewel ik hun scepsis ten opzichte van cultuurpessimistische betogen à la Steiner deel, gaat mij hun bijna feestelijk geformuleerde eindoordeel toch ook weer te ver. Ik juich de democratisering van de literatuur, waarbij van autoritaire dictaten over de literaire smaak geen spra-