Literatuur. Jaargang 13
(1996)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 295]
| |
Overeenkomsten en verschillen tussen twee verhalen
| |
De ‘ontmoeting’De passage waar het hier om gaat, beslaat grofweg twee hoofdstukken: het twintigste en eenentwintigste hoofdstuk.Gerard van het Reve (vierde van links) in zijn jonge jaren
De jonge Gerard heeft in de omgeving van het zomerkamp een jongen ontmoet, Wallie. Deze Wallie spreekt tot de verbeelding, hij wordt mishandeld door zijn vader en draagt de littekens op zijn rug. Samen zwerven ze rond en ontmoeten bij het plaatselijke jachthaventje Appie, een oude snoepverkoper met een kar. Gerard vertelt aan deze man hoe jonge communistische strijdertjes door de kapitalisten gemarteld worden. Appie blijkt zich zeer in de verhalen te verlustigen. Gerard voelt zich ongemakkelijk, begrijpt de starende blikken niet, maar vertelt desondanks stug door en raakt meer en meer verontrust. Wallie daarentegen is niet in de verhalen geïnteresseerd. Hij ‘weet iets’ over Appie, en blijft uit de buurt. Hij begint een eindje verderop verveeld steentjes over het water te keilen. Deze passage vertoont allereerst in grove lijnen zekere overeenkomsten met het verhaal ‘An Encounter’ in de bundel Dubliners (1914) van James Joyce. In beide gevallen gaat het om twee vriendjes die op hun tochten onverwacht in aanraking komen met een oudere man. Deze man blijkt een ‘ongezonde’ belangstelling voor martelpraktijken aan de dag te leggen. De aandacht van de man richt zich beide keren specifiek op de verteller, terwijl het vriendje voor korte tijd naar de achtergrond verdwijnt. De verteller voelt zich meer en meer bedreigd, raakt licht in paniek, maar begrijpt niet waarom. Het vriendje komt uiteindelijk als een verlossing. | |
[pagina 296]
| |
An EncounterHet verhaal ‘An Encounter’ beslaat slechts elf pagina's en begint met een uitweiding over het Wilde Westen. De ik-verteller is, hoewel met enige tegenzin, net als zijn klasgenootjes in de ban van cowboy-en-indianenboekjes en samen spelen ze na schooltijd de avonturen na. Na een berisping op school beseft de verteller dat deze nagespeelde indianengevechten slechts schijn zijn, en verlangt hij naar echte avonturen. Hij besluit daarom een dag te spijbelen. Samen met zijn vriendje Mahony doorkruist hij op deze spijbeldag Dublin. Ze hangen rond bij de havens en steken met de pont de Liffey over. Aan de overkant zwerven ze door de vissersbuurten en rusten ze uit op een afgelegen veld. Een vreemde man nadert en komt bij hen zitten. Hij vertelt over boeken en over meisjes. Er ontstaat een sfeer van onuitgesproken achterdocht. De man verwijdert zich even om iets geheimzinnigs te doen, en komt terug. Mahony rent dan weg om een kat na te jagen, en de verteller blijft alleen achter met de man. Wanneer deze uitgebreid begint te vertellen over het tuchtigen van jongens, raakt hij in paniek, maar laat niks blijken. Schijnbaar kalm staat hij op en roept zijn vriendje. Dublin: de Liffey
De genoemde grove overeenkomsten tussen deze twee verhalen zijn op zich niet opzienbarend, waarschijnlijk ziet de blauwdruk van het thema ‘De Ontmoeting met een Ouwe Viezerik’ er ongeveer zo uit. Er zijn immers ook enorme verschillen aan te wijzen. Opvallend is wel, hoe de verhalen ondanks al die verschillen ook in kleine details blijken overeen te komen. Reve lijkt dit verhaal van Joyce niet alleen als ruw voorbeeld genomen te hebben, maar er ook nadrukkelijk naar te verwijzen. Hij lijkt het verhaal op te vatten als een soort basismodel, waarop hij vrijelijk kan variëren. In de hiervolgende opsomming van overeenkomende details, lijken vooral de door Joyce gebruikte ‘beelden’ door Reve uitgebuit te zijn. | |
Flesgroene ogenHet opvallendste overeenkomende detail is de kleur van de ogen van de bedreigende man. In beide gevallen zijn die ogen niet zomaar groen, maar expliciet flesgroen (respectievelijk ‘bottle-green’ en ‘flessengroen’ of ‘flesachtig groen’). Nu is de kleur groen bij Joyce erg beladen. Het is de nationale kleur van Ierland, en komt in zijn verhalen extreem vaak voor. Ik ga me hier niet wagen aan interpretaties hiervan, maar er is in dit geval wel wat meer over te zeggen. Het verschijnsel ‘groene ogen’ komt namelijk al eerder voor in dit verhaal van Joyce. De vriendjes staan tijdens hun tocht door de havens te kijken bij een lossend vrachtschip. Zodra de verteller hoort dat het schip Noors is, kijkt hij onderzoekend naar de vreemde zeelui ‘to see had any of them green eyes for I had some confused notion....’ De zin wordt niet afgemaakt, het vage idee blijft onuitgesproken en de verteller vindt bij deze zeelui niemand met groene ogen. Vier bladzijden verderop blijkt de ‘enge man’ wèl groene ogen te hebben. Ook Reves enge man heeft groene ogen en opvallend genoeg is er, in een vroeger stadium van de roman, ook eenmaal sprake van Noorse zeelui. In de eerste flashback, wanneer Gerard in Londen verkeert in homoseksuele kringen, is hij trots als men denkt dat hij een Noorse matroos is. Hij ziet dat als een teken van mannelijkheid. Ondanks zijn homoseksuele neigingen behoort hij niet tot deze ‘kwetterende urningen’, maar is hij ‘geheel en al man, en niets minder dan dat’. Er dringt zich hier een zekere betekenis op. Joyces verteller zoekt groene ogen bij Noorse zeelui, maar de reden blijft vaag. ‘Gerard’ ziet Noorse matrozen als het symbool van mannelijkheid. Bij beiden heeft de seksueel bedreigende man flesgroene ogen. Het lijkt toch dat het fenomeen ‘groene ogen’ op z'n minst iets te maken heeft met seksualiteit, zoniet met wellust of zelfs perversie. | |
De enge manHoewel de twee mannen erg verschillend zijn, vertonen zij naast hun ogen nog meer overeenkomsten. Ten eerste in hun uiterlijk: ze zien er beiden oud uit, dragen opvallende kleding en zijn erg onverzorgd. Joyces man is ‘shabbily dressed in a suit of greenish-black and wore what we used to call a jerry hat with a high crown. He seemed to be fairly old for his moustache was ashengrey.’ (N.B. Wanneer een zwart pak ‘greenish’ wordt, is het erg versleten. De ‘jerry hat’ heeft ongetwijfeld allerlei betekenissen, maar ik beperk me hier tot het kenmerk: opvallend.) Reves man is heel anders, maar even onverzorgd en opvallend: ‘Appie was een tamelijk magere man van gemiddeld postuur. Waarom hij het - verre van nieuwe - witte uniformachtige pak droeg en een witte zeilpet op had, was mij niet duidelijk.’ Appie heeft daarbij iets tegenstrijdigs in zijn uiterlijk: hij heeft iets jeugdigs, maar lijkt aan de andere kant oud en vermoeid. Daarnaast geven beide mannen aan een zekere verwantschap met de verteller te voelen. Bij Joyce zegt de man: ‘ah, I can see you are a bookworm like myself’. Over het vriendje Mahony zegt hij: ‘he is different, he goes in for games’. Later vindt hij Mahony ‘a very rough boy’. Bij Reve geeft de man meteen al bijzondere aandacht aan de | |
[pagina 297]
| |
verteller en zegt: ‘jij bent, geloof ik, een beetje een stille jongen’. In de loop van het gesprek krijgen beide mannen expliciet iets ‘smekends’ in hun ogen of stem. Zij lijken de verteller om begrip te vragen. De mannen beginnen over boeken te praten en de vertellers geven aan, in tegenstelling tot hun vriendjes, hierin geïnteresseerd te zijn. Joyces man zegt erg te houden van het werk van Thomas Moore, Sir Walter Scott en Lord Lytton. Hij vraagt of de jongens het kennen. De verteller doet net of hij alles gelezen heeft. Reves man heeft niks met literatuur maar wil wel graag mooie boeken laten zien. Na per abuis het boek Waar zijn onze doden?, waarin hij zat te lezen, gepakt te hebben, komt hij uiteindelijk met een fotoboek waarvan de precieze titel vergeten is, maar dat waarschijnlijk Jongens En Zeilen heeft geheten. De door de mannen genoemde boeken krijgen in beide gevallen een erotische connotatie. Bij Reve is dit een uitgebreide, expliciete passage. Het bekijken van de foto's windt zowel de man als de verteller op. Jongens En Zeilen is een boek ‘dat over iets heel anders handelde dan het voorgaf’. Het was ‘van een mededogenloze, brute en schaamteloze onkuisheid’. Bij Joyce blijft alles bedekt; de man maakt alleen een specifieke opmerking over de door hem genoemde boeken: ‘of course, he said, there were some of Lord Lytton's works which boys couldn't read’. Wanneer het vriendje Mahony vraagt waarom dan niet, ergert de verteller zich, want die vraag was vast heel dom. | |
Het vriendjeDe vriendjes van de twee vertellers, Mahony en Wallie, lijken op het eerste gezicht niet veel overeenkomsten te tonen. Aan het eind van ‘An Encounter’ bekent de verteller zijn vriendje Mahony altijd wat veracht te hebben. Dit in tegenstelling tot Gerard, die Wallie in principe bewondert omdat hij ouder is en mishandeld wordt. Alleen diens gebedel om snoep vindt hij ‘kinderachtig en onwaardig’. Toch vertonen de vriendjes wel eenzelfde soort gedrag. Zij zijn de meest avontuurlijke van het koppel. Mahony is wild en uitgelaten, zoekt ruzie met straatkinderen en zit katten achterna. Wallie is niet zozeer wild, maar toch nergens bang van en doet brutaalweg wat hij wil. Zij houden allebei van stenen gooien, een bezigheid die de twee vertellers niet erg aantrekt, zoniet afstoot. Mahony heeft een katapult bij zich, waarmee hij straatkinderen bedreigt. Wallie draagt geen katapult op zak, maar hij heeft er wel een. In het drieëntwintigste hoofdstuk zegt hij: ‘De volgende keer neem ik mijn katapult mee. En een hoop stenen.’ Ook wanneer de vreemde man, nog onuitgesproken, bedreigend wordt, reageren de vriendjes met hetzelfde gedrag: zij lopen weg en beginnen op een veilige afstand met stenen te gooien. Zij lijken de naderende dreiging eerder door te hebben dan de vertellers. Wallie kent Appie al; hij mag van zijn vader niet bij hem thuiskomen en zegt ‘iets’ over hem te weten. Hij is niet geïnteresseerd in de martelverhalen en begint een eindje verderop verveeld steentjes over het water te keilen. Een bezigheid die viermaal genoemd wordt. Mahony kent de man niet, maar kan zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen als die zich even verwijdert. Hij kijkt en ziet iets heel merkwaardigs: ‘I say! Look what he's doing! [...] I say...He's a queer old josser!’ Wanneer de man terugkomt, rent hij weg om een kat na te jagen. Als hij het beest niet te pakken krijgt, begint hij stenen tegen een muur te gooien. De wild-west-verhalen die bij Joyce belangrijk zijn omdat zij de aanleiding van de zucht naar avontuur zijn, spelen bij Reve geen enkele rol. Toch maakt Wallie één bepaalde opmerking. Wanneer Gerard aan Appie vertelt hoe jonge communistische helden gemarteld worden, is Wallie verveeld; hij vindt het malle verhalen en zegt: ‘ja, indianen, die doen dat.’ | |
De vertellerZoals de mannen en de vriendjes, vertonen ook de vertellers naast al hun verschillen zekere overeenkomsten. Opvallende details blijven achterwege, het lijkt hier uitsluitend om bepaalde karaktertrekken te gaan. De verteller beschrijft zichzelf als een rustig en bedachtzaam kind, dat niet al teveel van wilde spelletjes houdt, en benadrukt in beide gevallen de eigen lafheid. In ‘An Encounter’ wordt uitgelegd wat de motivatie is om mee te doen met de Indianengevechten: ‘We banded ourselves together, some boldly, some in jest and some almost in fear: and of the number of these latter, the reluctant Indians who were afraid to seem studious or lacking in robustness, I was one.’ Bij Reve komt de lafheid expliciet ter sprake wanneer de verteller zijn vriendje voor het eerst ontmoet. Het kost hem dan moeite niet meteen weg te rennen. De verteller is wat slimmer dan zijn vriendje, want hoewel hij zeker niet overheersend is, weet hij hem met slimme smoesjes te manipuleren. Joyces verteller weet zijn vriendje te weerhouden van een gevecht met straatjongens, door te zeggen dat ze ‘te klein’ zijn, terwijl hij natuurlijk gewoon bang is. Gerard weet de kribbige Wallie met een smoesje over te halen zijn broek te laten zakken om de littekens op diens billen te kunnen zien. De verteller is erg overtuigd van zijn eigen opvattingen en kijkt een beetje neer op zijn omgeving. Bij Joyce is dit een klassenkwestie. De straatkinderen zijn een ‘ragged troop’ en de verteller wil niet vergeleken worden met ‘National School boys’, die van mindere stand zijn. Bij Reve draait alles om de communistische opvoeding; Gerard weet zich wijzer dan zijn omgeving, omdat andere mensen door de kapitalisten onwetend gehouden zijn. Ook in de ontmoeting met de enge man vertonen zij hetzelfde gedrag. Beiden krijgen al snel achterdocht, maar kunnen dit niet verklaren. Zij gaan in tegenstelling tot het vriendje, in op de verhalen. Wanneer zij alleen achterblijven met de man raken zij in paniek, maar willen niks laten blijken. Zij verzinnen een smoes en maken zich dan, schijnbaar onverschillig, op een drafje uit de voeten, op zoek naar de veilige nabijheid van het vriendje. | |
[pagina 298]
| |
VerschillenDat Reve bij het schrijven van het twintigste en eenentwintigste hoofdstuk de tekst van Joyce voor ogen heeft gehad, lijkt wel duidelijk te zijn. Naast de grove overeenkomsten in handeling en de specifieke overeenkomsten in beelden (sjofele man, groene ogen, stenen gooien), blijken ook de karakters van de drie figuren enige verwantschap te vertonen. Achteraf bezien is dit laatste nog het merkwaardigste. Reve heeft blijkbaar niet alleen willen variëren op dit thema van ‘de ontmoeting’, maar moet ook iets gezien hebben in de onderlinge verhouding van de twee vriendjes en hun verschillende opstelling tegenover de vreemde man. Maar juist in het licht van deze overeenkomsten beginnen plotseling enkele verschillen op te vallen.
george verkuyl
Gerard Reve, begin jaren zeventig Het meest opmerkelijke verschil is de ‘aanstichter’ van de scène. Bij Joyce begint de vreemde man ongevraagd te vertellen over het tuchtigen van jongens. De verteller heeft weliswaar gereageerd op zijn eerdere verhalen over boeken en meisjes, maar heeft toch nooit aanleiding tot een dergelijk onderwerp gegeven. Bij Reve daarentegen is het de verteller zèlf die verhalen over het martelen van jongens begint op te hangen, waarmee hij Appies (toch al verdachte) aandacht verscherpt. Daarnaast komt in beide verhalen een fantasie over tuchtiging voor, waarin het vriendje onderwerp is. De vreemde man in ‘An Encounter’ vraagt of het vriendje Mahony op school niet geslagen wordt, want zo'n jongen verdient toch ‘a good sound whipping’. Hij zegt niets liever te willen doen dan zo'n soort jongen een flink pak slaag geven. Bij Reve echter is het wederom Gerard zèlf, die graag zou willen dat zijn vriendje geranseld werd. Wanneer Appie het vriendje Wallie bedreigt (omdat deze zegt ‘iets’ over hem te weten), hoopt Gerard stiekem dat de situatie uit de hand loopt en dat Appie Wallie werkelijk zal slaan. Ook een hoofdstuk eerder al, hoopte hij dat Wallie door zijn strenge vader gegrepen en vastgebonden werd, en vervolgens ‘gestraft’. Deze verschillen zijn toch niet zomaar het gevolg van de variatie op een thema. Zij lijken juist van fundamenteel belang. Op dit punt is het nodig dieper op de algemene thematiek in te gaan. | |
Initiatie‘An Encounter’ is een initiatieverhaal. De jeugdige verteller heeft een ‘ontmoeting’ met de grotemensenwereld. De discrepantie tussen de veilige kinderfantasie en de harde werkelijkheid is hier het belangrijkste thema. (Abstracter geformuleerd: de discrepantie tussen de beheersbare fantasie en de onbeheersbare realiteit.) De nagespeelde indianengevechten vervelen de jongen, hij beseft dat ze schijn zijn en verlangt naar echte avonturen. Hij verlaat de kinderwereld met de veilige, beheersbare namaakavonturen en betreedt de buitenwereld. Die confronteert hem meteen met een onbegrijpelijke, oncontroleerbare en angstaanjagende ervaring. Een ervaring die uiteraard, omdat dat kenmerkend voor de wereld van volwassenen is, alles met seksualiteit te maken heeft. (Of wanneer men het iets breder wenst te houden: alles met het ‘driftleven’ te maken heeft.) De discrepantie tussen fantasie en werkelijkheid lijkt in de betreffende hoofdstukken van Oud en Eenzaam niet overheersend, maar is wèl het thema van de gehele roman. Zoals in veel romans van Reve is de werkelijke handeling in dit boek tot een minimum beperkt, en spelen de gebeurtenissen zich voornamelijk in de fantasie af. De verliefde Gerard besluipt een jongen, wordt daarbij overvallen door uitgebreide herinneringen en fantasieën, maar moet op het eind concluderen: in werkelijkheid zou deze jongen ‘nooit, niet in der eeuwigheid, met mij willen verkeren of iets om mij kunnen geven’. De werkelijkheid is bij Reve vaak een twijfelachtig, dubbelzinnig gegeven. Tijdens het verhaal bekruipt de verteller meermalen het gevoel dat de gebeurtenissen in zijn leven niet ‘echt’ zijn. Het is hem of hij meespeelt in een toneelstuk. In de eerste flash-back heeft hij het gevoel terechtgekomen te zijn in een ‘colportageroman’. Op de laatste bladzijde concludeert hij: ‘Het leven was niet zo kwaad...Welneen, het was een vrolijke boel, een komedie...Of een tragedie?’ De fantasie daarentegen lijkt een veel ‘concreter’ gegeven te zijn. Die is altijd en overal, even tastbaar als overheersend aanwezig. Maar waar bij Joyce de fantasie de veilige, beheersbare wereld vormt, is deze bij Reve juist oncontroleerbaar en angstaanjagend. De jonge Gerard raakt niet zozeer in de war van de buitenwereld, maar van zijn éigen wellustige fantasieën, waar hij geen controle over lijkt te hebben. Wanneer Gerard op het communistische scholingskamp luistert naar de propagandaverhalen over martelin- | |
[pagina 299]
| |
gen, wordt hij overvallen door gedachten ‘die ik niet wilde hebben en niet mocht hebben, maar die zich, als in een roes, van mij meester maakten’. Het kind wordt zich bewust van zijn eigen gewelddadige erotische fantasieën, waar hij geen enkele controle over heeft, en die een enorm schuldgevoel oproepen. ‘Hoe kon iets dat ik gruwelijk en vreselijk en onvergeeflijk vond om te doen, mij tevens dit onvergeeflijk genot verschaffen dat alles te boven ging dat ik kende? Betekende dit niet, dat ik medeplichtig was aan de duivelse wreedheid die men deze weerloze jongen aandeed?’ In zijn vertwijfeling beoordeelt hij zijn eigen gedachten als ‘schuldig en monsterachtig’. Niet de buitenwereld, maar de kinderfantasie zèlf is plotseling niet veilig meer. Hier ligt het fundamentele verschil met Joyce. | |
ConclusieWaar bij Joyce juist die confrontatie tussen de veilige kinderfantasie en de buitenwereld de stap naar volwassenwording
man ray
James Joyce in 1922 kenmerkt, lijkt dus bij Reve de volwassenwording zich op een heel ander terrein af te spelen. Wanneer de jonge Gerard zijn confrontatie met de buitenwereld heeft (in de vorm van de ontmoeting met Appie), is het eigenlijke kwaad al geschied: hij is dan al in verwarring over zijn eigen wellustige reactie op de martelverhalen. De jongen raakt weliswaar verontrust en zelfs in paniek van Appies gedrag, maar het akeligste van deze ontmoeting is, dat hij in Appie iets van zichzelf herkent. Hij vermoedt dat Appie ‘net zo is’ als hij. Hoewel hij nooit met iemand over zijn ‘verschrikkelijk geheim’ (namelijk dat hij geniet van martelverhalen) zou durven praten, voelt hij dat Appie dat geheim kent. Appie lijkt de rol van katalisator te spelen: hij zet bij Gerard een proces in werking. Gerard begint de verhalen uitgebreid na te vertellen, waardoor beiden gebiologeerd raken. Zo ontdekt hij dat Appie een gelijkgestemde ziel is in de fascinatie voor martelverhalen. Het werkelijke gevaar komt zodoende niet direct van Appie, maar van binnen, uit Gerard zelf. Opvallend is dan ook, dat wanneer Appie uiteindelijk daadwerkelijk overgaat tot betasting (iets wat men in een dergelijk verhaal van ‘de ontmoeting met een ouwe viezerik’ toch het hoogtepunt zou kunnen noemen), de jongen nauwelijks nog onder de indruk is. Hij heeft ondertussen, vooral innerlijk, al zoveel geleden en doorgemaakt, dat Appies handeling hem nauwelijks beangstigt of verwondert. Hij rukt zich simpelweg los en vervolgt zijn weg. Reve heeft met deze twee hoofdstukken niet slechts een variatie op een thema geschreven. Eerder lijkt hij de betekenis van het verhaal van Joyce rigoureus honderdtachtig graden gedraaid te hebben. ‘An Encounter’ toont vooral hoe opgroeien gepaard gaat met pijnlijke schokken, hoe een kind de confrontatie met de ondoorgrondelijke, oncontroleerbare wereld van volwassenen aan moet gaan. Reves verhaal is echter veel gruwelijker. Voordat zijn kind in de buitenwereld belandt, is het zelf veranderd in een wolf. Niet de buitenwereld, maar hijzelf is zijn grootste vijand. Het ‘grotemensenkwaad’ komt tenslotte niet van buiten, maar van binnen. | |
LiteratuuropgaveVoor de tekst van ‘An Encounter’ is gebruik gemaakt van James Joyce: Dubliners. [the corrected text ed. by Robert Scholes] introd. by John S. Kelly. Everyman's Liberary, London, 1991. Voor de tekst van Oud en Eenzaam is gebruik gemaakt van Gerard Reve: Oud en Eenzaam. Amsterdam/Brussel, 1978. Over Reves literaire voorbeelden is weinig geschreven. De enige tekst in die richting is Adriaan van der Veen: ‘Van het Reve en zijn buitenlandse soortgenoten’ in: Tussen Chaos en Orde, Essays over het werk van Gerard Reve. Samengest. door Sjaak Hubregtse. Amsterdam, 1981. Eerder verschenen in: Nieuwe Rotterdamse Courant 14-10-1961. |
|