Literatuur. Jaargang 13
(1996)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
De buitenstaander
| |
[pagina 221]
| |
tijd heeft het iets meer. Het is ook niet bewust dat ik veel vrouwelijke schrijfsters lees, dat komt zo uit.
Een boek moet te maken hebben met mensen, met worstelingen van mensen, met keuzes van mensen; ik hecht ook wel aan mooi taalgebruik, het moet je pakken en meevoeren, maar dat is niet voldoende; ik denk dat ik dat op bijvoorbeeld Thomas Rosenboom tegen had. Ik ben in zijn boek tot pagina tweehonderd gekomen en toen hield het op. Ik kon er geen vat op krijgen, het triggerde niks. Tijdens mijn studietijd, en ook omdat ik politiek altijd actief ben geweest, had ik altijd wel bepaalde boeken die eye-openers waren, dat waren vaak ook studieboeken. De laatste tijd wordt mijn keuze voor bepaalde boeken steeds bewuster, ik zoek echt uit wat ik in elk reces wil gaan lezen. Na die weken ontdek ik er dan achteraf een lijn in, zoals die mystiek de laatste keer, of de keer daarvoor, dat ik me ineens bedacht ‘Mijn hemel! Het is allemaal onderdrukking.’ Dan passen die boeken kennelijk in wat ik op dat moment deed, waar ik me mee bezighield.
In mijn jeugd las ik veel meer hap-snap. Jan Wolkers heb ik gelezen toen ik een jaar of tien, elf was; toen snapte ik er natuurlijk helemaal niets van. Ik heb dat later ook wel jammer gevonden, dat ik sommige boeken eigenlijk te vroeg gelezen heb. Ik heb ook niet de neiging om dat later dan weer op te pakken. Ik heb wel aan het begin van de oorlog in voormalig Joegoslavië De herberg met het hoefijzer herlezen, van Den Doolaard; dat is zo vreemd, om dat boek na zo'n lange tijd weer te lezen. Dat is niet meer romantisch als er zo'n oorlog gaande is, dan wordt het echt heel anders.
De behoefte om te lezen wordt bij mij steeds sterker, hoewel het ‘compacter’ moet dan vroeger. Ik lees in ieder reces toch wel ten minste acht à negen boeken. Ik houd ook niet van televisiekijken, dat scheelt natuurlijk. Het is niet zo dat ik bewust boeken ga lezen die direct verband houden met mijn werk, zo'n verband blijkt meestal pas naderhand. Ik ben sinds anderhalf, twee jaar woordvoerder jeugdhulpverlening, en dan zie ik ineens dat ik in korte tijd drie boeken lees waarin jeugdproblematiek centraal staat. Ook dat gaat onbewust. Iets anders is dat boek van Van Thijn bijvoorbeeld, of dat van Joris Voorhoeve, die staan daar los van: dat soort boeken hoort bij mijn werk, dat lees je gewoon.
Literatuur leeft niet echt in de Kamer. Er is maar één collega die wel eens vertelt wat hij in het reces gelezen heeft - dat heeft dan trouwens ook vaak te maken met werk -, maar het is niet zo dat je er veel over praat. In de fractie wel eens, toevallig in mijn directe omgeving; mijn medewerkster zit in een boekenclub en een beleidsmedewerker is neerlandicus, dus met hen heb ik het wel eens over de boeken die we gelezen hebben. En verder is er in de Kamer wel discussie over bijvoorbeeld leesbevordering, hoe je dat doet bij allochtonen, binnen een cultuur waarin toch het vertellen van verhalen een heel belangrijke functie heeft. Dat is natuurlijk iets heel anders dan lezen. Hoe geef je aan dat mensen gaan lezen terwijl de cultuur zegt dat je vertelt? Maar verder; literatuur is op dit moment niet zo'n hot item. Er wordt wel gesproken over boeken, maar in de context van andere informatiedragers als cd-i, cd-rom; mogen bibliotheken die dingen uitlenen, dat soort vragen.
Kinderen moeten natuurlijk wel met computers om leren gaan, maar ik zou het jammer vinden als ze daardoor nooit meer een boek aan zouden raken. Met mijn eigen kinderen heb ik gigantisch achter dat lezen aangezeten. We gingen iedere week naar de bibliotheek om boeken te lenen en die werden dan ook gelezen, of ik begon ze zelf voor te lezen in de hoop dat zij verder gingen. Ze hebben dus vroeger in ieder geval veel gelezen en daar blijft ook veel van hangen. Er was laatst in de Kamer een discussie over het Verdrag over de Rechten van het Kind, en over de anonimiteit van de vader, van de zaaddonor. Ik zat daarmee, ik wist niet precies wat ik ermee aan moest, en toen begon mijn dochter over een sprookje dat ik haar vroeger had voorgelezen en dat geloof ik door Unicef was uitgegeven. Het was het verhaal van een klein Eskimootje dat op Haïti terechtkwam en niet wist wie zijn vader was; die kwam toen een ander Eskimootje tegen en werd op dat eiland heel erg gelukkig. Daar zat alles in, ik was dat zelf al weer helemaal vergeten: het kind heeft er recht op zijn identiteit te weten, het kind heeft recht op liefde, | |
[pagina 222]
| |
doet er niet toe van wie; de tien rechten van het kind werden daarin verwoord, en dat was bij mijn dochter kennelijk blijven hangen. Maar goed, die computer moet ook, en je ziet dat ze dat ook doen op scholen. Hoe ze daar dan verder het lezen stimuleren, dat is nog maar de vraag.
Of ik de boekenbijlagen bijhoud? Wisselend. Ik zou Opzij nooit overslaan, überhaupt de cultuurbijlagen niet. Maar ik heb dan niet zoiets van ‘er is een nieuw boek uit, dus ik moet het gaan lezen’. Twee keer per jaar - voor de zomer, voor de kerst - duik ik de boekwinkel in, dan kijk ik van tevoren ook naar recensies. Maar dat valt soms dan tegen, zoals bij Thomas Rosenboom, of laatst bij Indische duinen. Toen had ik alweer zoveel andere boeken gelezen over Nederlands-Indië die ik veel indrukwekkender vond. Connie Palmen natuurlijk, dat vond ik wel erg mooi - het is alleen twee hoofdstukken te lang. Leon de Winter vind ik ook een mooie schrijver.
De rol die literatuur speelt in je leven hangt zo af van je eigen omgeving. Ik praat met vrienden en kennissen over boeken, het is ook helemaal niet gek, als we bijvoorbeeld eters hebben, dat we dan een boek pakken en daar iets uit voorlezen wat je grijpt. We zijn natuurlijk een klein taalgebied, en misschien leeft het bij ons minder dan in België, maar in mijn eigen omgeving leeft literatuur, praat je over boeken, is het iets vanzelfsprekends. En natuurlijk is televisie een groot gevaar, ik wil iedereen geloven die dat met cijfers kan onderbouwen, maar ik heb er in mijn eigen omgeving geen last van. Dat is dan misschien een elitaire omgeving, ja, dat kun je elitair noemen, maar aan de andere kant: iedereen is in staat om naar de bibliotheek te gaan. Ik vind ook dat bibliotheken gratis moeten zijn, omdat je ze voor iedereen toegankelijk moet houden. Op gedichtenmiddagen bijvoorbeeld zie je dat het echt wel leeft, dat mensen door middel van poëzie hun gevoelens kunnen uiten.
Ik ben van jongs af aan niet anders gewend: je las en je werd ook voorgelezen. O wee als iemand bij mij overdag de televisie aanzet, dan zwaait er wat. Ik kijk tegenwoordig wel eens naar een Duitse krimi, of naar Inspector Morse; dat vervangt natuurlijk het even-'s avonds-een-boekje-pakken. Maar voor mijn ontspanning, als ik terugkom van een spreekbeurt in het land, lees ik in de trein veel verhalen, reisverhalen; Lieve Joris, die schrijft zo schitterend. Ik lees ook kookboeken, laatst nog een erotisch kookboek, dat was zo geestig. Natuurlijk lees ik lang niet alle boeken uit waar ik aan begin; laatst nog, van Annie Proulx, Scheepsberichten, dat boeide me niet. Maar dan liggen er altijd weer andere. Ik vind het zo leuk dat er tegenwoordig zo veel in boekwinkels ligt waar je uit kunt kiezen. Heerlijk snuffelen, hoe groter de boekwinkel, hoe beter. Je hebt er gewoon behoefte aan, aan andere, mooie dingen zien en lezen. Juist om even je hoofd vrij te maken; ik moet er niet aan denken dat ik niet meer zou kunnen lezen.
Wardy Poelstra |
|