Literatuur. Jaargang 13
(1996)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |
Tsaar Peter als veldheer
| |
[pagina 215]
| |
afgespeeld. Na door Peter te zijn verslagen bij Pultawa, was Karel xii van Zweden naar de Turken gevlucht. Hij wist het zover te brengen dat Sultan Achmet iii de oorlog verklaarde aan Rusland. Tsaar Peter trok toen (7 juli 1711) de Proeth over en bezette Jassy: Daar werd zijn leger door een vijfmaal sterkere Turkenmacht omsingeld. De toestand was kritiek: zonder water, zonder levensmiddelen hadden de Russen slechts de keuze tusschen overgave of hongerdood. Peter scheen verloren. Doch zoover wenschte de Turksche grootvizier niet te gaan: hij wist, dat de Christenen op het Balkan-schiereiland reeds in beweging kwamen. Daaraan, veeleer dan aan de juweelen, die Keizerin (sic) Katharina hem toestond, is het toe te schrijven, dat de grootvizier het Russische leger liet aftrekken, zonder al te zware voorwaarden te bedingen. Den 23 sten Juli 1711 kwam de vrede van de Proeth tot stand...Dit citaat is afkomstig uit de Nieuwe geschiedenis van Brugmans en Kernkamp, van wie de laatste in zijn Utrechtse inaugurele rede Van Wagenaar tot Fruin (1903) over Bilderdijks werk als geschiedschrijver zou zeggen dat het zijn belang niet ontleende aan wat Bilderdijk zelf beweerde, maar aan datgene wat hij in zijn voorganger Jan Wagenaar bestreed. Wij hebben hier niet te maken met de historicus Willem Bilderdijk maar met de dramaturg van die naam. En hoe hemelsbreed die twee van elkaar verschilden en mochten verschillen, blijkt niet alleen uit geschriften van Bilderdijk zelf, maar ook uit die van tientallen andere dramaturgen en theoretici, van Sofocles tot Voltaire en van Aristoteles tot Lessing. ‘Op mijn klein dichttoneeltjen ben ik meester, en doe steden en sloten innemen wien ik wil en wanneer ik wil’, schreef Bilderdijk. Wij hoeven er ons dus niet over te verwonderen dat wat de historicus in tsaar Peters Vrede van de Proeth voor onbelangrijk of misschien zelfs voor verzinsel houdt, in het toneelontwerp van Bilderdijk tot de hoofdzaak wordt die tot de ontknoping leidt. Catharina gaat in zijn tekst rechtstreeks naar de Turkse vizier en bewerkt ‘door redenen en geschenken’ een gunstige vrede voor het Russische keizerrijk. Als beschermster van dat rijk en ‘van alle sieraadjen beroofd’, wordt ze daardoor een waardige gemalin voor de onstuimige tsaar, die de ondergang nabij was. Het hele ontwerp van Bilderdijk draait om de tegenstelling tussen de verheven keizerlijke status van de tsaar en de nederige afkomst van Catharina, die juist door haar eerbiedige erkenning van dit verschil, en nadien door haar heldhaftige edelmoedigheid, wordt opgeheven. Het gaat hier om de wijze waarop Bilderdijk en vele van zijn voorgangers hebben gedacht over de aard van het tragische personage. In overeenstemming met het grondbeginsel dat het treurspel een verheven ‘hoogere wareld’ uitbeeldt, kunnen de dramatis personae geen gewone mensen zijn, maar dienen ze de dagelijkse leefwereld te overtreffen. Het liefst zou Bilderdijk halfgoden, hogere wezens, helden, engelen en geweldigen van vóór de zondvloed in het treurspel zien optreden. Maar ook ‘vorsten en wareldgrooten’ komen in aanmerking en zelfs in sommige gevallen een geringer persoon: ‘mits hij ons een' eerbied, een ontzag afdwingen kan, gelijk wij aan vorsten bewijzen. Een profeet bij voorbeeld, hoe gering van stand anders, maar door dit character verheven, eene Maagd van Orleans...’ De door mij gecursiveerde zinsnede bewijst het belang van de sociale status in de toneeltheorie van Bilderdijk. In een toneelontwerp op het Sofonisba-motief laat Bilderdijk de vrouwelijke hoofdfiguur haar dappere veldheer als toekomstige gemaal afwijzen, omdat hij ‘uit onbekend geslacht is gesproten’. Zo'n sociale handicap is alleen te overwinnen door een uitzonderlijk zedelijk en geestelijk heldendom, dat volgens Longinus' leer over Het verhevene uitsluitend kan voortvloeien uit grootheid van ziel in de dichter zelf. Tegen deze achtergrond worden Bilderdijks fantasieën over zijn eigen adellijke afkomst minder vreemd en kan men ook begrijpen dat de beroemde Italiaanse treurspeldichter Graaf Vittorio Alfieri in alle ernst kon beweren dat zijn eigen treurspelen over de Romeinse held Brutus per forza beter moesten zijn dan die van de als plebejer geboren Voltaire over hetzelfde onderwerp: ‘Che Bruti di un Voltaire...nato plebeo’! De figuur van Peter de Grote beantwoordt in Bilderdijks toneelontwerp al van vóór het eerste woord aan het beeld van de held in zijn toneeltheorie. Peter heeft zijn hoge afkomst en zijn keizerlijke functie als eerste pluspunt. Maar als tragische figuur beantwoordt hij daarenboven aan een bijna tegengestelde voorwaarde, die men aantreft in talrijke theoretische geschriften en die Vondel op voorbeeld van Vossius samenvatte in de formule dat de treurspelheld ‘nochte heel vroom, nochte onvroom’ mag zijn. In Bilderdijks tijd bestonden er weinig of geen historische en fictionele publicaties waarin de gruwelijke wreedheden en talloze martelmoorden van Peters bewind uitvoerig werden behandeld. Maar dat zijn reputatie en die van het Russisch volk in het algemeen in West-Europa toch niet helemaal onbevlekt waren, mag men wel vermoeden, al was het alleen maar op grond van de vernielzucht en de barbaarse drinkgelagen van zijn gevolg tijdens zijn bezoek aan Holland. In Bilderdijks toneelontwerp zien we de tsaar niet alleen als een vorstelijke figuur met een ‘afkeer van al wat laag’ is. Hij is daarnaast en daartegenover ‘ongeduldig’, ‘hevig’, ‘woedend’, ‘geweldig en bevelend’, terwijl we ook nog vernemen dat hij een ‘woest character’ heeft. In zijn Lettre à M. D'Alembert sur les spectacles (1758) schreef Rousseau: ‘Un homme sans passions, ou qui les domineroit toujours, n'y sauroit intéresser personne; et l'on a déjà remarqué qu'un stoïcien, dans la tragédie, seroit un personnage insupportable.’ [‘Een held zonder hartstochten of die zijn hartstochten altijd weet te beheersen, zou niemand interesseren; en het is al eerder opgemerkt dat een stoïcijn als treurspelheld gewoon onuitstaanbaar is.’] Bilderdijk is het volkomen met hem eens als hij in zijn Ossian-vertaling van 1805 schrijft dat gematigdheid en wijsheid verhinderen dat de held ‘een waarachtig belang inboezemt’. De held moet ‘bruischend’ zijn | |
[pagina 216]
| |
Ontwerp voor een treurspel over Peter de Grote van Rusland
| |
■ Tweede bedrijfDe gemalin van Mensikof met Catharina. Praeparatoir gesprek. Mensikof verschijnt. De Vizir was trots, onwillig, wil Peter niet zien: maar wel voorstellen hooren. Hij heeft een kort verslag gedaan, en Peter wordt in zijne tent gewacht. Aandoening van Catharina met weinig woorden geschetst. | |
■ Derde bedrijfPeter, Mensikof, Hofhouding Etc. Peter, den Vizir onhandelbaar gevonden hebbende, geeft orde tot een' algemeen uittocht en aanval op de Turken om ergens door te slaan en zich dus te redden, in den nacht dit te ondernemen. Intusschen schikkingen. Hij zend de Hofhouding Etc. weg, na haar te hebben aangezegd van binnen een uur de plechtigste toestel tot eene groote gebeurtenis gereed te hebben, waar aan zij zien zullen dat hij nog aan 't behoud van 't rijk niet wanhoopt. | |
■ Vierde bedrijfCatharina en de gemalin van Mensikof. Gesprek over den toestand van den Czaar. Tijding dat Mensikof gevangen is. Peter had hem gezien, 't zwaard tegen hem opgeheven: daarop Etc. | |
[pagina 217]
| |
| |
[pagina 218]
| |
van Catharina (die intusschen vertrokken is) aan den Czaar. De gemalin verbindt zich dien over te geven. Afscheid van Mensikof van zijn vrouw. Catharina beschouwt als 't oorzaak van alle onheil en 't oogmerk van den Czaar als verijdelt. | |
■ Vijfde bedrijfPeter heeft de beroerte gestild. Een brief van Catharina. Zij schrijft hem te verlaten voor eeuwig. Wat dit haar hart kost? dat zij hem teder bemint. Peter hier op weemoedig - een soort van wanhoop van Liefde, zoo als die in een sterk character vallen kan. Maar neen! zegt hij, ik zal alles doen om u weêr te hebben. Nu zijt ge mij nog oneindig dierbarer, daar gij u-zelven opoffert; daar de bron van uw gedrag zoo zuiver is. Men roep Mensikof.en geen wijze voorzichtigheid vertonen. Zijn goede neigingen moeten zo weinig door wijze bedaardheid worden beheerst, dat zij ieder ogenblik kunnen ontaarden in de ondeugd die uit de overdrijving voortkomt. ‘Zijn deugden moeten overgedreven zijn om te schitteren, zijn dapperheid in vermetelheid, zijn tucht tot gerechtigheid in gewelddadigheid, zijn verontwaardiging in grimmigheid, zijn toorn in woede overgaan.’ Zodra de held ophoudt ons te verontrusten door de mogelijkheid ‘dat hij in een oogenblik van gewicht, zichzelven ontvalle’, is volgens Bilderdijk het dichterlijk belang verloren. Voor de held moeten wij daarom aanhoudend vrezen en hopen en Bilderdijk
‘geen rust in ons hart hebben...tot dat het stuk uit is’. Wie niet in de code van de klassieke treurspelillusie gelooft, zou een klassieke tragedie weleens kunnen ervaren als een onbegrijpelijke farce. Het gegoochel met het adellijk begrip ‘honor’ in het Spaanse toneel van de Gouden Eeuw lijkt voor zo iemand waarschijnlijk even onwerkelijk als het gewetensconflict in de beroemde stances van Rodrigue in Le Cid van Corneille. Wie maakt zich nou druk over een ruzie tussen twee schoonvaders! Bij het tweede bezoek van tsaar Peter aan Holland, waren onze brave burgers verbaasd over het gewicht aan sieraden dat zijn gade Catharina placht te torsen. Ik kan me indenken dat een hedendaagse ‘deconstructieve’ lezing van Bilderdijks toneelontwerp tot de conclusie leidt dat de latere keizerin Catharina toch eigenlijk maar een raar bezoekje aan de Turkse vizier moet hebben gebracht. Welke middelen zou die vrouw (vroeger onder meer minnares van Peters raadsman Menzikof!) wel hebben gebruikt om die vizier | |
[pagina 219]
| |
over te halen? Zou het wel alleen bij smeergeld in de vorm van kostbare juwelen zijn gebleven? Bilderdijks antwoord op zulke insinuerende vragen meen ik te kunnen vinden in zijn verhandeling Het treurspel van 1808. Hij schrijft daar dat het treurspel eigenlijk geen middelen heeft om te vermijden dat er door de lotgevallen van een heldenfiguur een onzekerheid in de zedelijke beginsels van het gewone publiek ontstaat. De dichter kan zijn karakters uitbeelden zo hij wil, maar de ‘zwakke hoofden...van den grooten hoop’ zijn nu eenmaal niet in staat: ‘om een’ schijnbaren en voor den dader bedrieglijken beweeggrond van eenen waarachtig recht-vaardigende grond te onderscheiden’!
Voor zover mij bekend, valt er in de vele epische en dramatische bewerkingen van episoden uit het leven van tsaar Peter - al in 1872 verscheen daarover een thematologische studie! - geen enkele tekst aan te wijzen die per se moet worden beschouwd als voorbeeld van Bilderdijks ontwerp. Ik kan alleen opmerken dat hij dezelfde stof heeft verwerkt als voorkomt in twee verschillende stukken van de Duitse auteur F. Kratter, die bijna onmiddellijk na hun verschijnen in het Nederlands werden vertaald. Het eerste stuk (Das Mädchen von Marienburg, 1795) brengt het morganatisch huwelijk van Peter de Grote voor het voetlicht, maar zonder dat daarbij sprake is van krijgsverrichtingen en ook zonder poging de tsaar voor te stellen als een verheven, koninklijk karakter. Peter de Grote tracht Catharina eerst als maîtresse te gebruiken, en pas wanneer dat niet lukt, besluit hij met het deugdzame meisje te trouwen. Kratters andere stuk heet Der Friede am Pruth (1799). Evenals het vijf jaar later verschenen La pace del Pruth, van de succesvolle Italiaanse toneelschrijver Camillo Federici, geeft dit ‘tooneelspel’ een verbeelding van hetzelfde historisch gebeuren waaromheen Bilderdijk zijn ontwerp heeft gebouwd. Maar de uitwerking is in het drukke Duitse stuk heel anders; zo blijkt Catharina al met de tsaar gehuwd wanneer de handeling begint. Volledigheidshalve stel ik nog even vast dat enkele andere in het Nederlands verschenen toneelstukken over Peter de Grote en zijn omgeving in het geheel niet met Bilderdijks ontwerp in verband kunnen worden gebracht, en dat ik de bron daarvan evenmin heb kunnen vinden in een paar daarvoor in aanmerking komende verhalende prozawerken, die destijds waarschijnlijk gretig aftrek hebben gevonden. Bilderdijk bezat met name de in 1814 verschenen twee delen van Mr Jacobus Scheltema's studie Peter de Groote, Keizer van Rusland in Holland en te Zaandam in 1697 en 1717. Dat blijkt niet alleen uit de catalogus van zijn bibliotheek, maar ook uit een van zijn vele onuitgegeven aantekeningenblaadjes, waarop men lezen kan dat de auteur een ‘door-en doordomme’ pedant is, met een ‘gemaakten of liever mismaakten stijl’... Of Bilderdijk ooit de bedoeling heeft gehad zijn schets uit te werken, valt te betwijfelen. Alleen al de wijze waarop zijn tekst begint, wijkt af van de kladontwerpen die hij duidelijk had bedoeld voor eigen gebruik. In zulke klad-schetsen wordt het eerste toneel eenvoudig door het cijfer 1 aangegeven. Maar in dit toneelontwerp begint Bilderdijk breedvoerig: ‘Omringt van de Turksche overmacht, zonder uitzicht van redding, maar held, opent Czaar Peter de Eerste 't tooneel met Mensikof wien hij ontboden heeft. Expositie van zijn positie...’ Ook de aanwijzing voor het slot van het eerste bedrijf doet vermoeden dat Bilderdijk zijn ontwerp niet zelf heeft willen uitwerken. Ze is daar te uitvoerig voor, en te veel gestileerd. In het derde bedrijf geeft de auteur voor een gesprek tussen Peter en Mensikof aan: ‘Eenig detail van den ontmoeting met den Vizir.’ Hij houdt zich dus als het ware buiten de definitieve versie. De aanwijzingen voor het vierde bedrijf vermelden dat de tsaar op een bepaald ogenblik moet zeggen dat hij in Catharina alles mist. Onmiddellijk laat Bilderdijk daarop volgen: ‘Dit alles wel uit te drukken’, een opmerking die me vrij overbodig lijkt in het ontwerp van een toneelstuk dat men zelf wil schrijven. In het algemeen maakt de tekst van dit ontwerp - ondanks het samengedrongen handschrift op een smalle papierstrook - trouwens een meer afgewerkte indruk dan de schetsen waarvan Bilderdijk enkele tonelen of bedrijven zelf heeft uitgewerkt. Misschien hebben we hier wel te maken met een van de ‘Dramatische voorbeelden’, waarvan Bilderdijk de mogelijke publicatie als ontwerpen heeft aangekondigd in het voorwoord van zijn bundel Mengelpoëzy van 1799. Helaas ontbreken de gegevens die nodig zijn voor een datering van het handschrift. Een watermerk komt zelfs niet voor in de door Bilderdijk gebruikte papierstrook, maar de spelling bewijst dat de tekst in ieder geval geschreven is na 1778. | |
LiteratuuropgaveVan H.H.J. de Leeuwe verscheen bij gelegenheid van zijn veertigjarig doctoraat de samenvattende studie Bilderdijk, het drama en het toneel (Utrecht 1990). Uitgaven en studies met betrekking tot afzonderlijke, pas in onze tijd gepubliceerde toneelfragmenten heb ik vermeld in de bibliografie van Taal van lust en weelde. Bilderdijk et la littérature italienne (Namur 1972). Synthetiserend over Bilderdijks dramaturgie zijn mijn bijdragen ‘Fatum und Prädestination oder: Hat die Tragödie Zukunft. Die holländische Dramaturgie von Willem Bilderdijk’ in Inevitabilis Vis Fatorum. Der Triumph des Schicksalsdramas auf der Europäischen Bühne um 1800 (Bern 1990), en ‘Une tragedie impossible. De la fatalité antique à la prédestination de Calvin’ in Le présent du passé. Essais de littérature comparée (Namur 1994). Aan Joris van Eijnatten dank ik de inlichting betreffende Bilderdijks ongepubliceerde mening over het geschrift van Jacobus Scheltema (Letterkundig museum, B 583 H 3, adversaria iv, collectie Leeflang /a). Bilderdijks toneelontwerp vond ik in de collectie-Kollewijn (hs 1821) van de ub te Leiden. |
|