| |
Signalementen
Lanseloet van Denemerken
Hoe weinig we weten over het ontstaan van de ‘abele spelen’, zeker lijkt dat het spel over Lanseloet van Denemerken, ‘hoe hi wert minnende ene joncfrou die met sijnder moeder diende’ op de tijdgenoten en latere generaties de meeste indruk gemaakt heeft. Alleen dit stuk is in druk bewaard gebleven, en in de zestiende-eeuwse refrein-literatuur wordt meer dan eens naar dit ‘liefdes’ paar verwezen. Of die jongere receptie het spel begreep zoals het oorspronkelijk bedoeld was, betwijfel ik, maar dat is een ander verhaal.
De meest recente editie - de fragmentarisch overgeleverde achttiende-eeuwse toneelrollen [Nijmegen 1985] en de bewerking van Gerrit Komrij [Den Haag 1989] buiten beschouwing gelaten - van de hand van Rob Roemans en Hilda van Assche dateerde al weer van 1982. Sindsdien is er veel aandacht aan dit toneelstuk besteed, met name aan de vraag: Hoe stedelijk is Lanseloet van Denemerken?
In deze aflevering uit de Alfa-reeks tekstedities verzorgde de Groningse hoogleraar Hans van Dijk een nieuwe editie, met een bondige inleiding waarin de meest recente ontwikkelingen verwerkt zijn. Zo blijkt Sanderijns vader niet meer in Franse, maar in Spaanse dienst te strijden. Een interpretatie die ik overigens niet deel.
Het is goed voor het vak dat dit boekje verschenen is, en het zou nog beter zijn als de Esmoreit en de Gloriant op eenzelfde manier geactualiseerd worden.
willem kuiper
| |
Het Deventer van Revius
De Deventer theoloog en dichter Jacobus Revius (1586-1658) leefde in een enerverende tijd. Hij werd geboren tijdens het hoogtepunt van de Opstand tegen Spanje, leefde en werkte in een periode van binnenlandse, politieke en godsdienstige spanningen en stierf tien jaar na de Vrede van Münster. Toen Jacobus één jaar oud was, verried de Spaansgezinde commandant Stanley zijn geboortestad Deventer en moesten zijn ouders vluchten naar Amsterdam. In 1614 keerde Jacobus naar Deventer terug als afgestudeerd predikant. Deze functie zou hij, naast vele andere lokale functies, 30 jaar lang vervullen. In 1642 trad hij als regent en hoogleraar in
Jacobus Revius
| |
| |
dienst van de Leidse universiteit. Tot zijn dood in 1658 verdedigde hij de orthodoxie en bestreed hij denkbeelden als die van René Descartes.
Revius staat niet alleen bekend als een rechtzinnig theoloog, maar ook als een begaafd dichter en schrijver. Een van van zijn twee bekende werken was het in 1651 in Leiden uitgegeven Daventria Illustrata, dat een geschiedenis van Overijsel, maar vooral een verheerlijking van de IJselstad biedt. Revius komt hierin naar voren als een vroom, calvinistisch en vaderstadlievend auteur. Tevens laat hij zich in dit werk kennen als Latinist, humanist en historicus. Dankzij een Nederlandse vertaling van A.W.A.M. Budé en C.L. Heesakkers is Boek 5 van Revius' Daventria nu ook toegankelijk voor niet-Latinisten. G.T. Hartong zorgde voor een zakelijke en historische annotatie. Het boek is verschenen onder de titel: Licht op Deventer. De geschiedenis van Overijsel en met name de stad Deventer. Boek 5 (1578-1619). Hilversum, Uitgeverij Verloren, 1995, ƒ 40, -.
Revius' werk is gebaseerd op eigen belevenissen, mondelinge mededelingen en (soms verloren gegane) geschreven en gedrukte bronnen. Vooral de beschrijving van het conflict tussen remonstranten en contraremonstranten, waar de auteur persoonlijk bij betrokken was, geeft dit vijfde boek (en het zesde boek, waarvan later een vertaling zal volgen) een extra dimensie.
Naast het genoemde notenapparaat heeft dit boek een goede inleiding, diverse illustraties, een drietal bijlagen van lokaalhistorische aard en twee registers.
jeroen salman
| |
Kwesties van betekenis
In kringen van neerlandici zijn de publikaties van kunsthistoricus E. de Jongh niet onbekend. Dat is geen wonder, want bij het naspeuren van thema's en motieven in de Nederlandse schilderkunst van de zeventiende eeuw citeert hij ruim uit de contemporaine literatuur. Tien artikelen van De Jongh uit de afgelopen vijfentwintig jaar zijn - op ondergeschikte punten herzien - gebundeld onder de titel Kwesties van betekenis; thema en motief in de Nederlandse schilderkunst van de zeventiende eeuw (Leiden: Primavera Pers, 1995; ƒ 69,90; 287 blz.; ills.). Bij wijze van inleiding gaat De Jongh in op de discussie, de ‘richtingenstrijd’ zoals hij het noemt, over zijn iconologische methode. Dat hij het nog steeds niet eens is met Svetlana Alpers zal niemand verbazen. Het bekende artikel uit Simiolus van 1968-1969, ‘Erotica in vogelperspectief’, opent de bundel, die verder ook de inleiding bevat op de catalogus van de tentoonstelling ‘Tot lering en vermaak’ in het Rijksmuseum in 1976, en vertalingen van oorspronkelijk in het Engels gepubliceerde bijdragen over ‘De interpretatie van stillevens’, over ‘De schildersleerling en het geheim van Minerva’ en over ‘Bergen in de Lage Landen’. Verder zijn in de bundel aanwezig ‘Vermommingen van vrouw wereld in de zeventiende eeuw’, ‘Bol vincit amorem’, ‘De bezem als betekenisdrager’ ‘Bij de balustrade, met gerust gemoed’ en ‘De heidense poëet gekerstend en gemoraliseerd’. Een zakenregister vormt de uiterst handige afsluiting van het boek.
pjv
| |
Rozenkruisers
In 1995 werd eerst in de Herzog August Bibliothek te Wolfenbüttel en vervolgens in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam een tentoonstelling ingericht over zeventiende-eeuwse manuscripten en drukken met betrekking tot de Rozenkruisers. De objecten waren voor een groot deel ontleend aan de Bibliotheca Philosophica Hermetica te Amsterdam en de Herzog August Bibliothek. Van de bij de expositie behorende catalogus verscheen onder de redactie van Carlos Gilly een 2e herziene druk onder de titel Cimelia Rhodostaurotica; die Rosenkreuzer im Spiegel der zwischen 1610 und 1660 entstandenen Handschriften and Drucke (Amsterdam: In de Pelikaan, 1995; xx + 191 blz.; ills.). Het werk bevat de openingstoespraak van Joost Ritman in Wolfenbüttel en die van N.P. van den Berg in Amsterdam, inleidingen van Ritman, Frans Janssen en Carlos Gilly, uitvoerige beschrijvingen van de manuscripten en drukken met afbeeldingen, en een namenindex. Deze tentoonstelling en catalogus, evenals die in 1986 over Johann Valentin Andreae, vormen een voorstudie voor de bibliografie over de Rozenkruisers die Gilly over enige tijd hoopt te publiceren. De expositie van 1995 beperkt zich tot de voorlopers en de beginfase van deze beweging vanaf het ontstaan van de Fama Fraternitatis (ca. 1608) tot het overlijden van de auteur van deze blauwdruk, Andreae, in 1654. De Fama bracht heel wat pennen in beweging, zowel pro als contra, ook in de Nederlanden waar het al in 1615 in vertaling verscheen.
pjv
| |
Kelken van hout
Hieronymus Zweerts, alias Jeroen Jeroense, noteerde aan het einde van de zeventiende eeuw allerlei opschriften die hij op luifels, deuren, uithangborden, grafstenen, wagens en schuttingen aantrof. Het betreft deels kernachtige rijmpjes, zorgvuldig gegraveerd, deels losse, met krijt (op de w.c.-deur) neergeschreven kreten die een aanmerkelijk korter leven zouden lijden. De ongeveer 2500 teksten gaf hij in vier delen uit, die enige jaren geleden nog in facsimile werden uitgegeven. Nu is bij uitgeverij De Ramshorst te Apeldoorn (Postbus 10392) een selectie uit deze Koddige en ernstige opschriften verschenen onder de titel ‘Kelken van hout’ (1993). Bas Hageman zorgde voor de nieuwe verzameling van 300 teksten die onder andere op het terrein van eten/drinken, ‘bedrijfsreclame’ en erotiek ligt. Alle teksten zijn herschreven in de nu gangbare spelling. Een flink aantal van deze opschriften zijn te beschouwen als volkse pendanten van Huygens' puntige epigrammen of als afgeleiden van Cats' moralistische spreuken. De rijmpjes missen echter in het algemeen Huygens' erudiete puntigheid en Cats' diepere
| |
| |
waarheid. Het meest doen ze nog denken aan de ‘wijze’ huisspreuken die grootmoeder boven de kachel had hangen.
jeroen jansen
| |
De Luchtreis van Bilderdijk
Niet meer dan een week had Bilderdijk ervoor nodig om in 1811 Kort verhaal van eene aanmerkelijke luchtreis en nieuwe planeetontdekking te schrijven. Het duurde echter tot 1813 voordat het uitgegeven werd bij W. Wouters te Groningen, zonder auteursnaam en met de mededeling ‘uit het Russisch vertaald’ op de titelpagina. Al in 1833 was het echter algemeen bekend dat Bilderdijk de schrijver was en dat het werk zeker niet in het Russisch was geschreven. Een ‘astronomische roman’ noemde Bilderdijk het zelf, een prozaverdichting van een reis naar andere werelden of hemellichamen die alleen in de menselijke fantasie bestaan, het (sub) genre waarmee Verne later beroemd zou worden. Om het exotische en, gek genoeg, ook het wetenschappelijke karakter van Kort verhaal te benadrukken werd de lezer de naam van de auteur onthouden en de Russische afkomst geveinsd.
Uitgeverij Passage is met een nieuwe, van commentaar voorziene, editie gekomen: W. Bilderdijk. Kort verhaal van eene aanmerkelijke luchtreis en nieuwe planeetontdekking. Bezorgd en voorzien van annotaties en een uitleiding door P.E.L. Verkuyl, Groningen, Uitgeverij Passage, 1995, 81 pp., ƒ 39,50. De tekst die Verkuyl gebruikte voor de editie is de editio princeps zoals die verscheen in 1813, aangevuld met een fragment uit het handschrift met de corresponderende drukversie. In de Uitleiding gaat
Bilderdijk
Verkuyl dieper in op de tekst, de plaats van Kort verhaal in het werk van Bilderdijk en de bronnen.
Verkuyl heeft het zich met deze editie niet makkelijk gemaakt. Niet alleen heeft hij zich ten doel gesteld daar waar de woordbetekenis van het vroeg-negentiende-eeuwse Nederlands maar in de kleinste nuance afwijkt van het moderne Nederlands een annotatie te maken, ook gaat hij soms heel diep in op de kosmologische en astronomische zaken die in de tekst aan bod komen. De illustraties en heldere uitleg van Verkuyl helpen soms, maar een geringe kennis van astronomie en natuurkunde is hier en daar op zijn minst gewenst. Toch is de grondigheid te roemen; geen enkel aspect wordt onbelicht gelaten. Verkuyl maakt met deze editie een misschien iets te diepe kniebuiging voor deze tekst die zo lang in de vergetelheid heeft verkeerd.
johan van dam
| |
Bijbelse literatuur
Net nu men - geloof ik - in het middelbaar onderwijs uitgekeken raakt op het spelletje met de auctoriale verteller, verteltijd en vertelde tijd, flash-back en plot komt Jan Fokkelman ‘voor een breed publiek’ met Vertelkunst in de bijbel; een handleiding bij literair lezen (Zoetermeer: Boekencentrum, 1995; 222 blz.; ƒ 37, 50). Met als uitgangspunt twaalf verhalen uit Genesis, Richteren, Samuël en Koningen neemt Fokkelman zijn lezers aan het handje bij het ontrafelen van de verhaalstructuren. Daarna moet ieder zelf aan de slag vanuit de juiste leeshouding, waaromtrent zowel op pp. 25-28 als op pp. 212-213 behartigenswaardige opmerkingen worden gemaakt. Hoewel Fokkelman daar tot tweemaal toe waarschuwt voor de valkuil van de vooringenomenheid, komt hij zelf in zijn aanwijzingen voor verdere literatuur over ‘vertelkunde’ (pp. 215-217) niet verder dan boeken en artikelen die uitsluitend met de bijbel te maken hebben, maar dan weer niet de publikaties van Jan Wim Wesselius waarin o.a. parallellen tussen Herodotus en het boek
| |
| |
Daniël aangetoond worden. Een paar titels over niet-bijbelse verteltheorie zouden hier niet misstaan hebben.
pjv
| |
Snoecks 96
Literatuur, beeldende kunst, reportages, film/foto, design/mode zijn ook weer in de 72e jaargang de onderwerpen van Snoecks 96, de onverwoestbare almanak van de Gentse uitgever Snoeck-Ducaju & Zoon (1995; 592 blz.; ƒ 27,50). Het jaarboek opent met een overzicht van Nederlandse en buitenlandse literaire prijzen door Frans Heymans, die ook de rubriek ‘Onsterfelijk sedert’ bijhoudt waarin van maand tot maand (juli 1994-juni 1995) de overleden auteurs van een korte biografie worden voorzien.
De jaaroverzichten van de Nederlandse, Engelse, Franse en Duitse letteren bevinden zich aan de andere zijde van de almanak. Arie Storm heeft zijn essay over de Nederlandse literatuur de titel ‘Dichter op de realiteit’ meegegeven (pp. 550-559) omdat hij als nieuwste trend signaleert ‘de exploitatie van de vrijwel onversneden dagelijkse belevingswereld van de schrijver zelf’. De kroniek van de Engelse letteren is van de hand van Wim d'Haveloose, die van de Franse van Marijke Arijs; Gerda Meijerink beschrijft de ontwikkelingen in de Duitse letteren.
Opzienbarend is de reportage (p. 220-235) van Geert van Istendael met fraaie foto's van Patrick de Spiegelaere over de vernietiging op grote schaal van voormalig Oostduits drukwerk. Uiteraard worden er parallellen getrokken met de boekverbrandingen door de nazi's in 1933, maar die hadden het op slechts een aantal auteurs gemunt. Dit is erger: ‘Ze eindigen tussen het vuil, in de verbrandingsovens of worden domweg verpulverd door tractoren. Heinrich Mann, Oscar Wilde, Nietzsche, Tolstoi, niets is de autoriteiten te dol. Op deze manier wil Duitsland zijn verleden letterlijk naar de mestvaalt verbannen. De drijfveer is geen politieke, maar een kapitalistische.’
pjv
| |
Hulp bij lectuur
Een enkele keer krijgen wij voor deze rubriek ongevraagd uitgaven ter bespreking toegezonden. Vaak betreft het dan boeken of boekjes met een sterk privéinitiatiefkarakter, geschreven of samengesteld door auteurs die van oordeel zijn dat er een gat in de literaire markt bestaat en dat daar nodig in dient te worden voorzien. En soms is dat ook zo. Enige tijd geleden ontvingen wij twee boekjes van uitgeverij Auctor/Van Walraven in Apeldoorn, beide geschreven en samengesteld door C. Gerritsma. Voorzover daaruit valt op te maken heeft de auteur materiaal dat hij had verzameld bij de voorbereiding van zijn literatuurlessen in deze boekjes ondergebracht, nadat hij een en ander nog eens grondig had nagelopen en aangevuld voor publikatie.
In Schrijvers van vroeger wordt informatie gegeven over een zestigtal schrijvers uit het Nederlandse taalgebied vanaf de 12e eeuw en ongeveer tot aan de Tweede Wereldoorlog. In stukjes van zo'n 2 à 3 pagina's worden in chronologische volgorde auteurs behandeld, waarbij eerst wat biografische gegevens worden verstrekt, dan de belangrijkste werken worden genoemd, vervolgens een klein tekstfragment wordt afgedrukt en ten slotte de belangrijkste literatuur over de auteur wordt opgesomd. Wat de samensteller daarbij precies voor ogen heeft gestaan, wordt niet duidelijk. Het ‘Voorwoord’ laat de gebruiker daarover in het ongewisse, want veel meer dan dat het om belangrijke Nederlandstalige auteurs gaat die een belangrijke rol gespeeld hebben in hun tijd, komen we niet te weten. Ook de keuze voor deze zestig schrijvers wordt niet verduidelijkt. Waarom alleen auteurs en geen belangrijke teksten, zoals de Reinaert, de Beatrijs, de Marieken van Nieumeghen, e.d.? Waarom wel Herman de Man en niet Gerrit Achterberg, wel E. du Perron en niet M. ter Braak? Wat voegt dit boekje toe aan het materiaal dat ook al beschikbaar is via allerhande lexica of encyclopedieën?
Die laatste vraag kan ook gesteld worden naar aanleiding van het tweede boekje van Gerritsma, De literatuurhulp, een lexicon van literaire termen. Ook daarvoor geldt dat dit lexicon nauwelijks iets toevoegt aan bestaande naslagwerken op dit gebied en daar soms sterk bij achterblijft, zoals bijvoorbeeld gezegd kan worden van het lexicon van Van Gorp.
In feite zou elk initiatief dat wordt ondernomen om lezers bij hun lectuur behulpzaam te zijn van harte moeten worden toegejuicht. Maar ik kan met de beste wil van de wereld niet inzien wat met deze uitgaven wordt bijgedragen dat elders al niet beter en vooral grondiger gedaan is.
De boekjes zijn door Auctor/Van Walraven fraai verzorgd en de prijs ervan zou wellicht het enige concurrerende element kunnen zijn voor die reeds bestaande uitgaven, want die is niet al te hoog: respectievelijk ƒ 34,90 en ƒ 14, 90.
GvB
| |
Waarom leest u dit?
Zo'n anderhalf jaar geleden werd door het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds een bijeenkomst georganiseerd over de toekomst en functie van het literaire tijdschrift. Met die toekomst leek het niet al te best gesteld: er zouden te veel tijdschriften voor een te klein lezerspubliek zijn. Jaap Goedegebuure vergeleek het literaire tijdschrift op die dag zelfs met een met uitsterven bedreigde panda. Tijdschriften zouden deze survival of the fittest alleen dan overleven wanneer zij hun eigengereidheid, eenkennigheid en exclusiviteit zouden uitbuiten. Zo'n statement vooronderstelt echter een soort lezerspubliek dat, in deze tijd van toenemende informatie, niet meer bestaat.
Dat althans, zou men kunnen concluderen naar aanleiding van het in 1995 verschenen proefschrift Selectie van geschreven informatie. Een exploratief onderzoek naar de perceptie van media(kenmerken), leespatronen en selectiestrategieën van tijdschriftlezers (Tilburg University Press; 197 p.; ƒ 52, 50) van Joris van Leur. Zijn onderzoek is weliswaar gericht is op letterkundige tijdschriften (waaronder het
| |
| |
tijdschrift Literatuur) in plaats van literaire, maar voor zijn conclusie maakt dat weinig verschil. Van Leur onderzoekt het leesgedrag van abonnees van vaktijdschriften in een tijd waarin het aanbod van de (gedrukte) media explosief stijgt. Omdat de leestijd niet toeneemt, kan aangenomen worden dat lezers selectiever omgaan met de gedrukte media; zij beperken zich niet tot één tijdschrift dat van A tot Z gelezen wordt, maar richten zich op meerdere tijdschriften waaruit een beperkt aantal artikelen wordt geselecteerd (70% selecteert ten minste één artikel!).
De criteria die aan deze selectie ten grondslag liggen, probeert Van Leur nu boven tafel te krijgen. Vier abonneekringen werden onderzocht; die van de letterkundige tijdschriften Literatuur (een populair wetenschappelijk tijdschrift) en De Nieuwe Taalgids (wetenschappelijk), en die van twee historische tijdschriften, Spiegel Historiael (populair wetenschappelijke) en Tijdschrift voor geschiedenis (wetenschappelijk). De selectie van de lezers vindt op drie niveaus plaats die, in sociologisch jargon, omschreven kunnen worden als een selectie op macroniveau (hoe verhoudt zich het gebruik van een tijdschrift tot dat van de andere media zoals televisie, radio, boeken etc?), mesoniveau (wat is de relatie tussen het onderzochte tijdschrift en andere vaktijdschriften?) en microniveau (welke artikelen selecteert u bijvoorbeeld uit Literatuur, met andere woorden: waarom leest u, als een van de weinigen, nu juist dit signalement terwijl uit Van Leurs onderzoek is gebleken dat korte stukken, die achterin het tijdschrift zijn opgenomen en geschreven zijn door een onbekende auteur, nauwelijks worden gelezen?).
In de selectie op macro-niveau verschillen de wetenschappelijke niet van de populair-wetenschappelijke lezers: hoewel de lezerskring van De Nieuwe Taalgids relatief hoger opgeleid is, meer docenten telt (91,5% tegen 58,5% van de Literatuur-abonnees) die vaker werkzaam zijn in hogere vormen van onderwijs, maken zij beiden het meest gebruik van dag- en weekbladen en zien hun vaktijdschrift(en) als aanvullende informatiebronnen. Wel bestaat er een verschil tussen de twee vakgebieden: in tegenstelling tot de historici, maken letterkundigen vaker gebruik van hun tijdschrift dan van radio en televisie.
De keuze voor een wetenschappelijk of een populair-wetenschappelijk tijdschrift hangt volgens Van Leur samen met socio-demografische kenmerken als geslacht, docentschap en opleidingsniveau. Deze conclusie geeft te denken. Wat betreft het kenmerk ‘geslacht’ bijvoorbeeld, wijkt alleen de abonneekring van Literatuur af van het gemiddelde aantal vrouwelijke abonnees (46% in plaats van 25%). Wat dit betreft zijn de populair-wetenschappelijke tijdschriften dus niet te vergelijken. Problemen rijzen ook bij de kenmerken ‘docentschap’ en ‘opleidingsniveau’. Kijkt men bijvoorbeeld naar het opleidingsniveau van de lezers van Literatuur en De Nieuwe Taalgids, dan blijkt het percentage dat een wetenschappelijke opleiding heeft genoten gelijk (namelijk 51%), met dien verstande dat De Nieuwe Taalgids meer gepromoveerden onder zijn lezers heeft (13,5% tegen 2,5%). Het meest vernieuwend aan het onderzoek van Van Leur, is de aandacht die besteed wordt aan de informatie-selectie op microniveau. Wetenschappelijke lezers, die op meer tijdschriften zijn geabonneerd, lezen minder artikelen uit hun tijdschrift, maar lezen deze wel grondiger dan populair-wetenschappelijke lezers (Literatuur wordt dus beter gelezen dan De Nieuwe Taalgids). De reden om een bepaald artikel (uit) te lezen hangt in alle gevallen samen met de bekendheid van de auteur, het wetenschappelijke aanzien van de auteur en de bruikbaarheid van het artikel voor het beroep dat men uitoefent.
Van Leurs studie heeft een behoorlijke hoeveelheid interessant cijfermateriaal opgeleverd. Maar wie als populair-wetenschappelijke lezer niet warm loopt voor gortdroge dissertatie-taal en het ontcijferen van tabellen, doet er goed aan zijn selectiestrategieën in stelling te brengen.
daphne van paassen
|
|