Literatuur. Jaargang 13
(1996)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |||||||||||
Het Zuiden in Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan...
| |||||||||||
ItaliëromansCouperus heeft twee specifieke Italiëromans geschreven: de Romeinse pensionroman Langs lijnen van geleidelijkheid (1900) en Aan de weg der vreugde (1908) dat in Bagno di Lucca speelt. Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan (1906) hoort daar niet bij, ook niet als men, wegens het belang van Nice in een gedeelte van het boek, de naam van dit literaire subgenre zou uitbreiden tot iets als ‘Mediterrane roman’. What's in a name? Van oude mensen...heeft al een etiket, in het spoor van Eline Vere (1889) en van De boeken der kleine zielen (1901-1903) is het altijd een Haagse roman genoemd - de meeste hoofdstukken spelen in Den Haag, er worden enkele Haagse straatnamen genoemd, en daar is dus zelden bezwaar tegen aangetekend. Ook de familie kan gezien worden als typisch Haags, maar wel - ook Haags! - met een Indische achtergrond, en hier heeft Leo Ross in 1985 bij aangeknoopt in zijn artikel ‘Van oude mensen als Indische roman’. Inderdaad, de roman speelt zich af tegen een Indische achtergrond, het hoofdmotief van het boek is immers een moord, die zestig jaar geleden in Nederlands-Indië gepleegd werd door Takma en zijn minnares, de in het heden van de roman 97 jaar oudeLouis Couperus rond 1890 (coll. Letterkundig Museum, Den Haag)
Ottilie. Deze laatste heeft Indisch bloed en in de naturalistische literatuur van die tijd, toont Ross aan, was dit de bron van ongebreidelde passie en van criminele aanleg. Om dit Indische bloed is de familie dus erfelijk belast. De definitie van Van oude mensen...is thans een Haags-Indische roman, waarbij tegenwoordig meer dan vroeger nadruk wordt gelegd op het naturalistische aspect van het boek. Hoewel Van oude mensen...dus nog nooit naar voren is geschoven als Italiaanse en/of als Mediterrane roman, komt er toch wel wat ‘Zuiden’ in voor, vooral in deel i waar enkele hoofdstukken in Nice spelen; in deel ii komt het Zuiden minder ter sprake - het verblijf van Lot en Elly in Rome, Napels en Florence wordt in flash back gepresenteerd -, de roman eindigt echter weer in Napels. Daarmee ontstaat een evenwicht, een structureel verband, tussen Nice en Napels: het eerste deel van de roman eindigt immers in de ene stad, het tweede in de andere, een constructie die interpretatief enkele mogelijkheden biedt. Om nu de zuidelijke aspecten in Van oude mensen...te analyseren, knoop ik graag aan bij de Italiëromans, een subgenre dat uit het begin van de vorige eeuw stamt en in heel Europa en ook in de Amerikaanse literatuur zijn vertegenwoordigers vindt. Ik noem bijvoorbeeld Mme de | |||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||
Staëls Corinne ou l'Italie van 1807, Hawthornes The marble faun van 1860 (door Couperus Transformation genoemd, destijds de titel van de Engelse uitgave), Quida's Ariadne van 1877, The Portrait of a Lady (1881) van Henry James, of werken van Couperus' jongere tijdgenoot E.M. Forster zoals Where angels fear to tread (1905) of het door Ivory verfilmde A room with a view (1908). Nederlandse Italiëromans zijn onder meer Vosmaers Amazone (1880) en Inwijding (1888), en Couperus' al genoemde werken. Onder de moderne Italiëromans neemt Oek de Jongs Cirkel in het gras (1985) een belangrijke plaats in. Wat houdt een Italiëroman nu eigenlijk in? Het is een roman waarin Italië gezien wordt door noordelijke ogen. Vaste gegevens van geografische, klimatologische en culturele aard spelen er een rol, en het reactiepatroon van de reizigers en hun Italiaanse gastheren laat in feite weinig ruimte voor verrassingen. De overeenkomsten tussen deze romans onderling zijn dan ook opmerkelijk. Deels kan men deze verklaren vanuit een anglocentrisch standpunt - de vraag blijft dan, in hoeverre een en ander ook geldt voor andere Europese landen -, door te verwijzen naar de Engelse romantici die zich afwendden van de verworvenheden van de Industriële Revolutie en hun heil zoeken in dat stukje paradijs dat sinds de Oudheid onveranderd was gebleven. Want zo zagen deze reizigers Italië. Fabriekswalmen konden hen hier nauwelijks storen, stad en platteland waren er nog duidelijk van elkaar gescheiden, en de boer ploegde nog altijd voort op dezelfde akkers en cultiveerde nog altijd dezelfde wijngaarden met hetzelfde gereedschap als zijn verre voorouders. Uitgaand van deze zienswijze is het duidelijk dat die paradijselijke continuïteit tussen Oudheid en heden een geliefd motief in de Italiëromans kon worden. De eigentijdse ‘homo italicus’ was in zijn hart nog altijd een heiden en leefde - zo wilde de romantische noorderling dat zien - nog steeds in volmaakte harmonie met de natuur, in de fase van voor de zondeval. In contrast met dit romantische organische levensgevoel wordt in de Italiëromans het Noorden voorgesteld als prozaïsch is, protestants en moralistisch. Anders dan zijn zuidelijke medemens is de afgezant uit ‘Paradise lost’ in deze romans zwak van gezondheid, nerveus en melancholiek; hij is ook wel bekrompen of seksueel gefrustreerd, en lijdt onder zijn existentie. Zo vormen veel motieven in de Italiëromans contrastparen, en constateert men er tegenstellingen in als die tussen hoofd en hart, ziel en lichaam, conventie en instinct, hetero- en homoseksualiteit, enzovoort. Wat deze romans mede karakteriseert is het ‘inwijdingsthema’: de opbouw van het verhaal rond een jonge man of vrouw uit het Noorden die tijdens een bezoek aan Italië de ‘noordelijke’ conventies leert doorbreken en een mildere kijk op het leven krijgt, of de passie leert kennen. Dit thema lijkt mij inherent aan het wezen van voornoemde tegenstellingen. Het feit alleen al dat de melancholieke noorderling een tegenwicht komt zoeken - en vindt - in het Zuiden als zonnig spiegelbeeld van het kille Noorden, zet automatisch dualistische processen in beweging. Deze wortelen vast in de noordelijke mythe van het Zuiden en kunnen moeilijk anders dan in het teken van een inwijding staan. Plaatst men nu dat deel van Van oude mensen...dat in het Zuiden speelt in de traditie van de Italiëromans, dan constateert men ook in deze roman aspecten van symboolwerking, tegenstellingen en spiegelbeelden, terwijl het inwijdingsthema er mede een rol speelt. Men vraagt zich op dit punt af, hoe deze aspecten in de context verwerkt zijn: geheel volgens ‘klassiek’ patroon of daarvan juist geheel of gedeeltelijk afwijkend. En, vervolgens, of onze bevindingen soms van invloed kunnen zijn op een interpretatie van de roman in zijn geheel. Wij zullen zien dat dit laatste inderdaad het geval is via het thema ‘Lot’. | |||||||||||
Nice: relaties in de herfstIn Van oude mensen...wordt het Zuiden slechts langzaam geïntroduceerd. Pas in hoofdstuk iv verneemt de lezer dat Lot over Italië schrijft, daarheen ook op huwelijksreis zal gaan en het land zo goed kent dat hij zich voorstelt er Elly te ‘leiden’ (p. 47): het inwijdingsthema steekt meteen de kop op. Later ziet men hoe Elly tot een bepaald punt hierin gewillig meegaat, maar ten slotte, en definitief, op het Italiëtoerisme afknapt: voor een Italiëroman een atypische wending. Zolang Lot en Elly nog in Den Haag zijn is er overigens geen sprake van een Noord-Zuid-tegenstelling; die ontstaat pas later, als het jonge paar zelf in het Zuiden is en de benauwdheid van het Noorden onder woorden begint te brengen. Het is interessant op te merken dat de werking daarvan dan met terugwerkende kracht is. Als, bijvoorbeeld, Lot en Elly in de Haagse duinen wandelen, hebben ze nog niets tegen de wind zoals die in het Noorden waait: ‘en waren weldra de duinen in, waar zij in het zand gingen zitten, een sterke zeebries om hun hoofden.’ (p. 55), een ongedwongen beeld. In Nice is zo'n prettige ervaring vergeten en wordt alleen de zuidelijke wind nog als positief ervaren. Lot zegt in het Zuiden, genietend van de natuur: ‘De frisse adem van die krachtige wind, die nu slaapt...’ - en voegt daar in een adem de absolute constatering aan toe - ‘Hoe anders dan de huilwind van ons Noorden, die zo luguber giert.’ (p. 137) En zo biedt de roman, als Lot en Elly in Nice zijn, een aantal aspecten die terugwerkend het Noorden - en daarmee een polariteit - oproepen: expliciet, maar ook wel impliciet. Het meest zichtbaar laat zich deze Noord-Zuid-tegenstelling aantonen binnen het relatiepatroon van de vier romanfiguren van wie de wegen elkaar een moment in het Zuiden kruisen, dus van het viertal Lot - Elly - Aldo - Ottilie.
De enige echte Italiaan in de roman is Aldo. En daarmee bezit ook onze eigen letterkunde zo'n specimen van een personage uit een traditionele Italiëroman, want deze Aldo is een wandelend cliché: vrijwel alle eigenschappen van ‘de’ Italiaan uit een klassieke Italiëroman kan men in hem herkennen. Geen Nederlander (laat staan Hagenaar) kan zich met hem meten: In de kalme rust van zijn elegante forsheid, de veertig | |||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||
voorbij, was hij duidelijk een man van liefde, een zuidelijke man van liefde, rustig, en toch, glimlachend, een hartstochtnatuur. In de nonchalance van zijn grijze flanellen pak tekende zich, nu hij zich lenig verhief (...), spierig en soepel, de harmonie van een statuesk mooi mannenlijf, en was zelfs deze tegenstrijdigheid in hem, dat men dacht aan een antiek beeld in een modern kostuum. (p. 139)Schoonheid, harmonie, de vergelijking met een antiek beeld zoals Couperus dat was tegengekomen in de Italiëromans van Hawthorne en Quida, natuurlijkheid, een man van liefde, van hartstocht...Een echte kerel kortom: als man van het Zuiden ‘voelt’ hij ‘...brutaler en voller. Wij hebben meer durf.’ (p. 141). Via de portretting van Aldo zijn, contrastief, eigenschappen van Lot beter te illustreren. Want zoals hij door Couperus gepresenteerd wordt, is Aldo Lots zuidelijke antipode. Lot is meer dan de andere personages een ‘round character’ en kan daarom als hoofdpersoon van de roman beschouwd worden. De tegenstelling tussen Aldo en Lot valt direct op: Lot is een zoveel minder imponerende verschijning, blondjes, tengertjes (p. 234 ev.), wat fatterig, zeker geen klassiek standbeeld. Conform de eis van de Italiëroman is hij als noorderling gecompliceerd van karakter, de typische noordelijke piekeraar, psychisch overgevoelig, vol ‘spleen’. Lot de Grübler, in wiens hoofd zoveel omgaat, is niet alleen de antipode van Aldo omdat hij minder brutaal en vol ‘voelt’ en minder durf heeft, maar ook omdat hij als noorderling meer voelt, want iemand uit het Noorden kent meer nuances. Met de woorden van Aldo: ‘Jullie Noordelijken voelen fijner.’ (p. 131) Deze gevoelens van Lot hebben, men versta mij wel, op zichzelf zeker niet alle met een Noord-Zuid-tegenstelling te maken. Maar in de roman krijgt het besef van een knellende noordelijke werkelijkheid vooral reliëf als Lot daar in het Zuiden aan ontsnapt is. De druk die Lot in het Noorden ondergaat uit zich in de eerste plaats in het lichamelijk onvermogen in Den Haag te ademen. Het is of alle beschikbare zuurstof al destijds door de familie verbruikt is. Eenmaal in het zuiden kan Lot ‘opgelucht’ uitroepen: ‘(...) nu voel ik weer, na maanden, dat ik vrij adem (...).’ (p. 127) Dit motief van het Haagse zuurstofgebrek is nauw verbonden met een andere variant van existentiële onvrede, in de roman uitgedrukt in een Noord-Zuid-polarisering: ik doel op de zo sterk benadrukte tegenstelling tussen de (noordelijke) ouderdom en de (zuidelijke) jeugd. De druk die in het Noorden de ademhaling (en kunstenaarsinspiratie) belemmert, en die het onmogelijk maakt echt te leven, is immers die van de in ‘Den Haag’ dwingend aanwezige ouderdom. De oudjes roepen die beklemming op doordat zij iets verbergen: dat werkt als een domper op levensvernieuwende processen. Maar Lot weet dit niet, hem beangstigt de ouderdom als zodanig. En zo kan hij in het Zuiden uitroepen (en daarmee completeer ik het bovenstaande citaat): ‘O, ik zeg niets van mijn land, maar nu voel ik weer, na maanden, (...) dat er gloed in het leven is en jeugd, en jeugd, en jeugd!’ (p. 137) Deze tegenstelling druk - adem en ouderdom - jeugd ervaart Lot ook in termen van stilstand - beweging. Stilstaan is wonen in het Noorden; beweging, dat is reizen naar en door het Zuiden): ‘Het beste is, Elly, nog niet aan wonen te denken. Niet bij mama en ook niet op onszelve...Laat ons nog trekken blijven. Zijn we heel oud...dan kunnen we nog altijd vast roesten.’ (p. 58) ‘Wonen’ staat dus tot ‘trekken’ als ‘vastroesten’ tot ‘leven’, of als ‘ouderdom’ tot ‘jeugd’, want de angst voor vastroesten heeft alles te maken met Lots fobie voor een voortijdige ouderdom. Dit suggereert een laatste tegenstelling: ‘angst voor de dood’ tegenover ‘wil tot leven’. Al deze elementen staan met elkaar in verband en lenen zich tegelijk voor een Noord-Zuid-polarisatie. Lots zuster Ottilie is oorspronkelijk een plant van dezelfde grond als Lot, maar ze is met succes in Mediterrane aarde verpot en volkomen aan het Zuiden aangepast. Iets ouder dan Lot, is ze een nog altijd mooie, jong ogende, springlevende vrouw (p. 120), een ware cosmopoliet die als zangeres in heel Europa optreedt. Ook is ze een vrije vogel, met haar Aldo is ze niet getrouwd. Vooral dank zij Ottilie krijgt Lot meer reliëf, en dit vergroot op zijn beurt het belang van Ottilie. Weer in beelden van polarisatie denkend kan men haar zien als Lots alter ego. Zij is, met haar schoonheid, rijpe jeugd, niet vastroesten, cosmopolitisme, vrijheid, onconventionaliteit en capaciteit om creatief te leven, niets minder dan Lots spiegelbeeld in het positieve, dat Lots gerealiseerde ik vertegenwoordigt. Alles waar Lots hart naar trekt, wordt immers in deze figuur verenigd. In Ottilie kan Lot zien hoe hij zou willen zijn, hoe hij iets van het leven zou kunnen maken als hij het wist te leven.
Aldo is Lots zuidelijke tegenpool, Ottilie is zijn positieve alter ego, dus Aldo en Ottilie laten zich interpreteren als functies van Lot. En Elly? Zij lijkt buiten deze spiegelconfrontaties te staan, ze is in deze wereld van Noord-Zuid-tegenstellingen moeilijker in te passen. Haar positie in de roman is een andere. In tegenstelling tot de drie voorgaande figuren is zij een stuwende kracht, een ‘doener’ die wel even dwepen kan en zich dan niet ongevoelig toont voor de mythe: ‘Lot, zei Elly opeens. Ik weet niet wat het is...Maar ik voel opeens het Zuiden.’ (p. 131), zolang dit alles maar niet te lang duurt, geen maanden achtereen. Men leert haar allengs kennen, in de Haagse duinen en op de reis naar het Zuiden: haar kleine twijfeltjes, later ook de teleurstelling die ze als reizigster en wellicht als vrouw ondervindt. De relatie tussen Elly en Lot, vanaf het eerste hoofdstuk onder de aandacht van de lezer gebracht - ‘Mama...kan hij me ook zeggen...waarom ik Elly gevraagd heb?’ (p. 8)- lijkt mij een essentieel motief. Al past Elly's aanwezigheid in de roman niet clichématig in de Noord-Zuidmythe, over de wijze waarop zij en Lot zich tot het Zuiden en tot elkaar verhouden is nog meer te zeggen. | |||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||
De relatie van Lot met Elly laat zich wat gemakkelijker benaderen via een andere tegenstelling, waarmee weer de spiegelpersonages van Aldo en Ottilie gemoeid zijn. Lot/Elly, het conventioneel-getrouwde echtpaar dat elkaar nauwelijks aanraakt, heeft als pendant het levenslustige paar Aldo en Ottilie, dat in vrije liefde samenleeft. Aldus is het paar Aldo/Ottilie te zien als een dubbel spiegelbeeld in het positieve van Lot/Elly. Zo men binnen de mythe van de Italiëromans de meer ingetogen verhouding tussen Lot en Elly als ‘noordelijk’ kan definiëren (en dat kan), dan is de band tussen Aldo en de Ottilie zo ‘zuidelijk’ als wat, met alles wat dat in de noordelijke mythe van het Zuiden met zich meebrengt: Fysiek geluk van die twee heel mooie mensen; er was iets zo weinig gecompliceerds in, iets bijna antieks in deze natuur van zuidelijke herfst, tussen de overdaad van zwellende vruchten. (p. 139)Fysiek geluk wordt hier in direct verband gebracht met uiterlijke schoonheid, met de Oudheid (zo vat ik tenminste Couperus' ‘antiek’ hier op), en, in deze overdaad van de natuur, met natuurlijkheid. Couperus gebruikt het motief van de herfst om een nieuwe tegenstelling en andere gevoelens uit te drukken. Immers, de ongecompliceerde fysieke liefde van Aldo en Ottilie - Aldo's glimlach antwoordde aan de glimlach van Ottilie en er was de rust in van een gevonden geluk. Van een intens ogenblik van volmaakt menselijke zaligheid...(p. 129)- wekt de jaloezie van tegenpool Lot. Hij beseft dat Aldo, deze man uit het Zuiden, het moment, als het daar is, kan grijpen, en dat hij, noorderling, daar niets tegenover kan stellen, niets dan onmacht: ‘(...) die onmacht het moment met brutale hand te grijpen!’ (p. 140). En hoe uit hij deze gevoelens van jaloezie? Gefixeerd als hij is op de ouderdom en alles wat dat met zich meebrengt, ziet hij het samenzijn van Ottilie en Aldo in het teken van de herfst: en toch, hun geluk, hoe overdadig ook, was een herfst, als de natuur om hen rond. De kopergloeiende bladeren der platanen, plotseling, woeien over het druivenportiek, verstrooid door de plotse, ruwe handen van de blijk opdriftigende wind. Een huiveren ging door de verwarde struiken; een zwaarrijpe peer viel neer. Het was herfst en noch Aldo, noch Ottilie waren jong, waren jong...(p. 129)Je zou bijna denken dat Lot zijn alter-ego's ‘straft’ met een herfst, die hier wordt geïntroduceerd als symbool van de vermeende eindigheid van die al jarenlang bestaande band tussen deze twee niet meer piepjonge mensen. Lot beleeft hier de herfst zoals iemand uit het Noorden deze vanuit de wetten van zijn klimaat ervaart, als aankondiging van een naderend einde. Evenwel, zagen wij al, in het mediterrane klimaat van Nice betekent dit jaargetij iets heel anders, herfst is liefde tussen bloemen en zwellende vruchten, herfst is late zomerrozen, bloeiende heliotrope, aankondiging van mimosa, van anjelieren, van viooltjes, herfst is peren, druiven, vijgen, perziken (p. 138) en stapels vruchten in manden (p. 141). Dit alles bevindt zich in de tuin, in het huis, in de directe omgeving dus van Ottilie en dat is niet toevallig. De zuidelijke Ottilie en de zuidelijke herfst, dat is een. ‘Elly, heb je mijn druiven gezien; kijk eens, mijn druivenportiek? We zullen ze proeven...Hier heb je een tros...’
Ottilies zoete herfst komt zelf weer voort uit de zuidelijke zomer, gesymboliseerd in een seksueel beeld dat ik weer op rekening van de ‘mythe van het Zuiden’ wil schrijven:
Als de zuidelijke zomer een lange vredige liefdesslaap is, dan is de erop volgende zuidelijke herfst een ontluiken. Dan staan de zuidelijke herfst en de verzuidelijkte Ottilie, symbolen van vernieuwing, voor herleven, voor wederopstanding. Ottilie, Lots positieve alter ego, lijkt haar broer als het ware de spiegel voor te houden voor een levenskeuze. De noordelijke herfst die het einde brengt kan ingeruild worden voor een zuidelijke die nieuw leven brengt: het najaar in Nice is immers, voor de noorderling, als een nieuwe lente. In het Zuiden zou Lot een nieuw leven kunnen beginnen, hij hoeft zich slechts, als Ottilie, over te planten. Ter bevestiging: | |||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||
Buiten stak de mistral razende op in een werveling van kopergloeiende platanenbladeren.Deze laatste tegenstelling, een berusten in het einde of hoop koesteren op een nieuw begin, komt mede tot uiting in een discussie tussen broer en zuster over het hypothetische einde van Ottilies liefde. Het gesprek mondt uit in de vraag: hoe zou het Ottilie vergaan als Aldo haar verliet om een ander? Lot - met de hem eigen psychische bagage - voorziet dat Ottilie dan alleen zal zijn en ‘dus’ oud zal worden, zijn ‘noordelijk’ schrikbeeld. Maar Ottilie, die immers de verjonging vertegenwoordigt, is ervan overtuigd dat ze de draad van het leven ook alleen weer zal kunnen oppakken: Als hij me morgen verlaat, om zijn geluk, dan vind ik dat goed, en dan word ik oud, maar niet alleen, want dan heb ik al de herinnering aan zijn liefde, aan ons geluk, dat nu werkelijk is, en zo waar, dat er na dit nooit meer iets komen kan...(p. 135)Ik zou willen onderstrepen hoe grootmoedig Ottilies denken ten opzichte van Aldo is, ze zegt immers: als hij me verlaat om zijn geluk. Ook deze zuidelijke grootmoedigheid vindt haar plaats in de Noord-Zuid-mythologie, een eigenschap waar Lot, noordelijk als hij is, in dit stadium van zijn leven niet aan toe is. Door bovengenoemde discussie spelen in werkelijkheid meer kernmotieven uit het thema ‘Lot’ - bespiegelingen over de vrijheid van de ware liefde, over de macht der conventies -, maar vooral de angst voor het alleen achterblijven en oud worden leeft in Lot. Ik wil niet uitsluiten dat dit een ongenoemd probleem raakt, namelijk de twijfel of de relatie met Elly wel hecht genoeg is. Is het zeker dat zij elkaar nooit zullen verlaten? Dit is meer dan een pure veronderstelling, want men kan een passage aanvoeren, vrijwel direct volgend op Ottilies ontboezeming over het niet afsterven en altijd herleven, die juist deze angst ronduit bevestigt: O, het moment...het moment brutaal te omhelzen! Het was niet voor hem, dacht Lot. Maar wat er was, was een teder geluk. Als het zo maar bleef...Als hij maar niet eenzaam, alleen, achter bleef, en oud, nu hij het teder geluk gekend had. (p. 131, 132)Onwillekeurig denkt men aan het ‘lot’ van de latere Lot in Napels, waar zijn gevoelsleven, zoals we zullen zien, een heel andere wending neemt. | |||||||||||
De erotiek van de elementenTot dusver zijn, in een spel van spiegels, vooral facetten van de geestesgesteldheid van Lot naar voren gehaald, in relatie tot hemzelf (Aldo, Ottilie) en zijn huwelijk (Elly, Aldo-Ottilie). Maar daarmee is het spanningsveld nog niet voldoende in kaart gebracht en is Lot nog niet ‘maximaal’ benaderd. Als men eenmaal stellen kan dat er in Nice twee levenswijzen tegen elkaar afgewogen worden, niet leven tegen niet-leven, hoop tegen berusting, dan roept dit nieuwe vragen op: hoop waarop, berusting waarin, angst waarvoor? Wat wordt als nieuw begin gezien, wat als einde, als een emotioneel vastroesten? De roman staat ons toe, nog andere gegevens over Lot te achterhalen, ditmaal via symbolen die het zuidelijk klimaat betreffen. De sleutel hiertoe is een overbekende tekst, waarvan merkwaardig genoeg de interpretatieve implicaties in de Couperus-studies onopgemerkt zijn gebleven. Deze betreft de eerste impressies van het kersverse echtpaar Lot en Elly, vooral van Lot, in de namiddag in het hotel in Nice. Het gaat in feite om niet veel anders dan de beschrijving van het uitzicht. Vanuit de openslaande balkondeuren van de hotelkamer ontrolt zich een waar schouwspel. Acteurs: de elementen van het Zuiden. Beschreven wordt de zee en de wind, maar ook de zon speelt een rol. Met name tussen de zee en de wind speelt zich het nodige af. ‘Boer-Poëet. Hoe Louis Couperus zich niet moet kleeden’, spotprent van Joh. B.P. Kerkhoff, 1915
| |||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||
Eerste bedrijf: ‘(...) en in een hevige lichtstroom der zon metaalkleurde donker de zee en rimpelde onder de brutale vegen van een opdriftigende mistral. (...) Met sterke rukken stak op de wind en veegde wat wazig nog huiverde met zijn strafbrutale liefkozing van mannelijkheid. Gloeiend goot de zon zijn stroom, als uit een gouden gat.’ (p. 119) Laten we deze personificaties nu eens seksueel interpreteren: de wind maakt de zee nogal bruusk het hof, hij is ‘brutaal’, hij ‘driftigt op’, hij geeft ‘rukken’, hij ‘steekt op’, hij ‘veegt’. Van haar kant is de zee nog niet helemaal overtuigd; de wind, niettemin, ‘veegt weg wat wazig nog huiverde’, hij geeft ‘zijn liefkozing’, die is een ‘strafbrutale liefkozing van mannelijkheid’. Wat ten slotte zijn handlanger de zon boven de schoot van de zee doet gebeuren lijkt me eveneens seksueel interpretabel. Tweede bedrijf: de rust na de liefde. ‘De zon straalde zwijmende en laag, uit mauve en roze wolken, en de wind had zich over de golven neergelegd; de zee wiegde hem nog alleen zacht op haar diepblauwe deining, als een reuzige minnaar, die lag in haar schoot uit te rusten van zijn bloedrijke razen’ (p. 125, 126) Wat na de liefdesscène gebeurt, in: de wind ‘had zich over de golven neergelegd’; hij wordt nu bij name ‘de reuzige minnaar’ genoemd, die ‘in haar schoot’ ‘lag uit te rusten’ ‘van zijn bloedrijk razen’, waarbij ‘bloedrijk’ wordt opgeroepen door de kleur van de mauve en roze wolken. Tegelijk ‘wiegde’ de zee op haar beurt de minnaar in haar schoot ‘op haar diepblauwe deining’. Derde bedrijf: de liefdesslaap. ‘De zee wiegt de wind in haar schoot (...). Het is of de zee heel kalm wordt, en de wind rustig nu slaapt, aan haar blauwe borst. Je voelt nog even zijn adem, maar hij slaapt...(...) De frisse adem van die krachtige wind, die nu slaapt...(...) Die dolle, vrolijke wind hier, en die nu slaapt, als een reus, in de blauwe schoot van de zee, de reuzin.’ (p. 127) Ik geloof dat alles zich hier vanzelf wijst. Slotscène: de wind wordt wakker en begint zijn spel opnieuw: ‘Toen de wind wakker werd in de schoot van de zee en weer opstak, met een onverwachte sprong van reuzige blijheid, (...). Over de blij rillende zee ruiste de woeste mistral op.’ (p. 127) ‘Wakker werd’, ‘in de schoot’, ‘weer opstak’, enzovoort. Couperus tekent een erotisch perpetuum mobile van de elementen in het Zuiden: de reus die brutaal liefkoost, rukt en stoot, tot de zon haar gele massa uitstort en de reus uitgeput in een liefdesslaap valt. De passieve reuzin met haar blauwe schoot is de gelukkige ontvangende die blij rilt als de reus opnieuw zijn avances maakt. Ronduit opmerkelijk is de reactie van Lot en Elly, dit kuise bruidspaar, dat vooral na die eerste ‘liefdesscène’ tussen beide reuzen ook zelf reageert met seksuele ontvankelijkheid. Het lijkt wel of ze zelf dit intieme amoureuze contact hebben gehad, of ze zelf geliefkoosd, geduwd, geraasd en ontvangen hebben en daarvan voldaan zijn. Immers, de tekst gaat na het door mij zo genoemde ‘eerste bedrijf’ zo verder: Een rust, maar een matheid tegelijkertijd, vloeide hun door, als in een overgave aan de krachten des levens, die waren zo woelig, en zo heftig, en zo goud van glans en sanguinisch brutaal. (p. 119).Ook als de wind na zijn bloedrijk razen rust en inslaapt (bijvoorbeeld p. 127), werkt het stimulerend effect daarvan nog na bij de jonge echtelieden, hun woorden worden erdoor geïnspireerd. Ik herhaal de hiervoor al geciteerde, wat opgewonden woorden van Lot: Dat is de vrijheid, leven, liefde en glans en pracht en vrolijkheid. O, ik zeg niets kwaads van mijn land, maar nu voel ik weer, na maanden, dat ik vrij adem, en dat er gloed in het leven is en jeugd, en jeugd, en jeugd! (p. 127)Op een manier die ook voor een Italiëroman bijzonder is, hangt dus in Van oude mensen...de seksualiteit in het Zuiden letterlijk in de lucht. Lot is daar gevoelig voor, het windt hem op, hij wordt erdoor geëlektriseerd. Deze uiterst originele vorm van voyeurisme lijkt hem een ogenblik te bevrijden van de angst voor de ouderdom die hem kwelt. Jeugd, jeugd, en jeugd! De mythe van het Zuiden heeft hem in zijn greep, maar dan ook volledig.
Veelzeggend lijkt me de plaats van dit toneel in de structuur van de roman: meteen al vanuit de hotelkamer ‘with a view’ komt voor Lot en Elly het eerste contact met het Zuiden tot stand. Dit vergroot het effect van de mythe van het Zuiden in de volgende bladzijden, het zet als het ware de toon voor het verdere bezoek. Hoewel Lot in Nice niet lijfelijk ‘ingewijd’ wordt volgens de beste tradities van de Italiëroman, doet de minnaar - de zon die de wolken mauve en roze kleurt, de dolle vrolijke wind die bloedrijk raast - zijn hart sneller kloppen. Zijn hier gebleken gevoeligheid voor de bevrijdende, alom tegenwoordige, ‘zuidelijke’ seksualiteit laat zien dat diep in hem als het ware een sanguinische Aldo steekt die weet te leven, die open staat voor spontane ‘heidense’ levensvreugde, voor de erotiek, voor het kunnen grijpen van het moment. De passie, die als een rode draad door de Italiëroman loopt, speelt dus, zij het verstopt, ook een zuidelijke rol in Van oude mensen...De indruk van iemand met zo'n evidente seksuele ontvankelijkheid rijmt niet met het beeld dat Lot bij herhaling van zichzelf geeft, dat van iemand die de hartstocht niet kent, wiens bloed ‘niet rijk’ is, arm dus, een negentiende-eeuwse metafoor voor gebrek aan levenssappen, aan vitaliteit. Aldus komt hij naar voren als een dubbelzinnige figuur (‘Mijn ziel is twee’), met een zichtbare | |||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||
en een verborgen kant. Lot lijkt zich hiervan niet bewust te zijn. Of toch wel? Heeft hij werkelijk geen idee van de verborgen kant in zijn diepste zelf? Nu zag hij naar zijn vrouw, en eensklaps berustigde geheel zijn ziel...Hij had haar lief. Weemoed stil in zich, angst, dat was voor hem; er was niets aan te doen; er was zich bij neer te leggen. De bezwijmeling van het genot kon hem een ogenblik overstelpen: ze was niet de sfeer van zijn geluk...Ze zou hem dronken maken: zijn bloed was daar niet rijk genoeg toe...Hij had lief, als hij lief kon hebben; hij was gelukkig, als hij het zijn kon...Het was toch dat: hij had gevonden, hij wilde dankbaar zijn...Een tederheid voor Elly vloot zo innig door hem heen: hij voelde zich zusterziel met de hare...(p. 130) Een zinswending dat ‘er niets aan te doen’ was, dat hij ‘zich had neer te leggen’, bij zijn ‘angst’, zijn ‘weemoed stil in zich’, verwijst wel degelijk naar de tweespalt die zijn noordelijke weemoedsziel kwelt. En wat betekent in deze context de zin: ‘De bezwijmeling van het genot kon hem een ogenblik overstelpen’? Het citaat laat nog iets anders zien: een ommekeer in Lot. Hij overwint zijn moment van jaloezie om de fysieke liefde van Aldo en Ottilie. Naar Elly kijkend beseft hij, dat hij toch ook liefheeft, zij het op eigen manier. Hij vindt zijn evenwicht terug in de middenweg van het ‘count your blessings’. Hoe hij ook is, zichzelf ziet of wil dat de anderen hem zien, hij aanvaardt zijn ‘lot’. Maar dit, samen met de dankbaarheid die hij hiervoor ‘wil voelen’, heeft dan niets meer te maken met een Noord-Zuid-polarisatie, met de clichés van de Italiëroman. Simpele menselijkheid prikt mythevorming door. Juist de relatie met Elly (waar het misschien al de hele tijd over ging) valt buiten deze mythologie en hoort thuis in een ander kamp. Lot heeft zijn beperkingen - die dan het epitheton ‘noordelijk’ kunnen missen - weten te accepteren door zijn eigen grenzen te kennen. | |||||||||||
Napels: de werkelijkheidDeel i eindigt met een dialoog tussen Lot en Elly die nog een stukje onvervalste ‘mythe van Italië’ vertegenwoordigt:
Maar in het puntje van de staart schuilt wel de waarschuwing dat alles misschien anders is dan het lijkt, dat een mythe de mens met blindheid kan slaan: ...en wat voorbij ging, zagen zij niet...(p. 132)We zijn met Couperus' verhaal nog altijd niet verder gekomen dan Nice, dus het begin van de reis. En wat is Nice nu eigenlijk? Het is het Zuiden voor beginners, een voorportaal, ‘de drempel van Italië’ zoals Henry James het stelt in Portrait of a Lady. Wie liever een educatief gezichtspunt hanteert, zoals Ottilie, noemt Nice ‘de leerschool (...) voor je in Italië komt’ (p. 131). Wat is dan het echte Zuiden? In de dagen dat Couperus zocht naar eerste indrukken van dit land, had hij het ware Zuiden in Napels menen te vinden: voor het Zuiden in deze stad gaf hij zich juichend gewonnen: ...Napels, dat is het! Het ideale Zuiden van de fantasie: de zee blauw als zee maar blauw kan zijn (...); | |||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||
Castellamare schitterend vierkant geplekt in het waasblauw der verre bocht (...) (Reisimpressies, pp. 45-46)Men zou nu kunnen denken dat Couperus een romantisch evenwicht tussen het einde van deel i en dat van deel ii heeft willen construeren: Nice, voorportaal van het ideale Zuiden, krijgt in de roman als pendant Couperus' ‘Napels, dat is het! Het ideale Zuiden van de fantasie’. Maar al spoedig blijkt dit niet het geval te zijn: in de ontwikkeling van de roman betekent Napels een grote stap voorbij Nice, wat er op neerkomt dat, in strijd met de traditionele Italiëroman, eenmaal aangekomen in het ideale Zuiden van de fantasie, van het Italië-cliché geen spaan heel blijft. Terwijl Nice de mythe van het Zuiden vertegenwoordigt via een Noord-Zuid-polarisatie en puur ‘zuidelijke’ symbolen, luidt daarentegen Napels een fase van ontmythologisering in. Wat in Nice nog heel was, pril, hoopgevend, blijkt in Napels kapot. Het verschil tussen Nice en Napels betreft, natuurlijk, in de eerste plaats Lots gevoelsleven. In Nice wordt zijn ontvankelijkheid voor erotiek gesymboliseerd door de elkaar beminnende elementen en wordt de hoop die hij koestert op een nieuw, ‘zuidelijk’ leven uitgebeeld door middel van een inspirerend contact met Ottilie en Aldo; in Napels zijn deze figuren tegelijk met de natuur uit de context verdwenen en daar komt niets en niemand voor in de plaats. Wat Lots huwelijk betreft, in Nice heeft hij nog die tedere band met Elly, hij is kort geleden met haar getrouwd en koestert van dit samenzijn hoge verwachtingen; in Napels is Elly niet meer bij hem, hij is moederziel alleen, een gezamenlijke toekomst ligt niet in de lijn der verwachtingen. Lots alleenzijn in Napels brengt de discussie met Ottilie in herinnering over een hypothetische breuk tussen zijn zuster en Aldo; zij zou haar geliefde vrijlaten als deze dat zou willen, ‘om zijn geluk’. Dit gesprek leek ook iets te maken te hebben met de relatie tussen Lot en Elly zelf, en een levenskeuze op te roepen tussen verjonging en onherroepelijke ouderdom. Hoe is nu de situatie in Napels? Dat Lot hier zo alleen is, is mede te danken aan het feit dat juist hij, in voornoemde discussie de angstige, de behoudende, juist hij dus, Elly haar vrijheid heeft hergeven. Omdat zij dat wilde, om haar geluk. Voor de belangrijke keus staande tussen zijn eigen pessimistische visie en het grootmoediger standpunt van zijn betere ik Ottilie, heeft hij haar zienswijze tot de zijne gemaakt. Hij heeft durven doorleven met het koesteren van de goede herinnering (p. 262). Zonder vrouw is Lot echter wel eenzaam. Zijn fobie voor ouderdom, die in de voornoemde discussie een belangrijke rol speelde (maar die in Nice wellicht nog getemperd werd door de ‘mythe van het Zuiden’), is in Napels toegenomen: ‘O hoe rilde de Angst, die schaduwing, die altijd kouder zou worden en kouder, naarmate hij ouder werd!’ (p. 267) Inderdaad eindigt de roman met dit ouder worden van Lot te benadrukken: ‘en zo dicht bij de lamp was het zichtbaar, dat hij heel grijs werd aan de slapen.’ (p. 269) Het voorafgaande stempelt Napels al tot een negatieve pendant van Nice. Maar er is nog een belangrijker verschil tussen Lot in de ene en in de andere stad. Het gaat om het punt waar, eindelijk, het thema ‘Familiegeheim’ en het thema ‘Lot’ elkaar raken. Wat Lot in Napels drukt, is iets wat in Nice nog volkomen buiten hem om ging. Hij kon daar nog met volle teugen genieten van de mythe, hij kon het Zuiden nog beleven als de Hof van Eden, omdat hij beschermd werd door wat we onschuld kunnen noemen. Een paradijsbewoner wordt echter uit de Hof van Eden gestoten als hij heeft gegeten van de boom van de kennis, en weet. In Napels weet hij, en ziet hij. Hier is hij op de hoogte gebracht van de zonde die op de familie drukt als een erfzonde - om in termen van het verloren paradijs te blijven spreken -, een erfzonde die, zoals in het begin van dit essay ter sprake kwam, door deze naturalistische roman heenspeelt. Lot wordt de toegang tot het paradijs ontzegd, niet zozeer om de kennis van het familiegeheim op zichzelf, om het weten dat de zo geëerbiedigde oudjes in werkelijkheid moordenaars waren, maar om Lots besef dat het familiegeheim er een was van passie, die eigenschap waarvan hij op een paar plaatsen in de tekst stelt dat hij die ten ene male mist: O, hij had niet de hartstochtelijkheid, die in die oude mensen geweest was: zijn ziel van halftint zou zich nooit tot wat ook van hartstocht laten verleiden (...)’. (p. 251)Het weten, nu, van de passie achter het ‘levensgeheim’ van de oudjes, van de seksuele draagwijdte ervan, roept zijn eigen verborgen problematiek ruw wakker: het confronteert hem onverwacht met zichzelf, met het leed waarop al in Nice gezinspeeld was in de eerder geciteerde monologue interieur (p. 130). Nu, in Napels, hoort men er meer over. Het blijkt dat dit leed er altijd al was, ‘dat eenzame leed’ in ‘zijn geheim’, door hem zelfs ‘een stille kanker’ genoemd (p. 251, 252, 254): vol knaging in zich, weemoed in zich en leed, o pijndoend leed in zich en dat hij nooit uitzeggen zou, en dat zijn geheim zou zijn...heel onschuldig, en zonder wat ook van misdaad en andere scharlaken dingen, maar zo smartelijk, als een stille kanker. (p. 254)Een geheim waarvan hij alleen weet hoe langzaam dat zal voorbijgaan omdat het, zolang hij leeft, nooit voorbij zal zijn. De aard van het geheim wordt nergens met name genoemd; de interpretatie zou echter wat krampachtig worden als we hier geen rekening hielden met Couperus' persoonlijke problematiek van de homoseksualiteit, en ook de tekst zelf geeft al aanwijzingen in die richting: de gefrusteerde behoefte, sanguinisch het Moment te grijpen, het snakken naar het voelen van de jeugd in zich, in een bestaan waarin hij de essentie van zichzelf - zijn passie - ongebruikt laat door (dankbaar) de voorrang te geven aan de liefde van de tederheid. En vandaar het pani- | |||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||
sche besef, ‘vast te roesten’ terwijl het leven voorbijgaat zonder dat hij werkelijk heeft geleefd. De ziekelijke angst voor ouderdom die dit kan oproepen wordt schrijnend verwoord in deze tekst: Is het mogelijk, dat ik zó langzaam verdor en verwelk, afsterf en mij voortsleep, en altijd dat geknaag aan mijn hart en altijd met dat eenzame leed, een leed, dat ik nog niet uitzeggen kan...aan niemand...aan niemand...(...) (p. 252).In Napels krijgt Lot de rekening gepresenteerd. Van hem, reiziger die zijn levenspad volgt, is het ‘bijzakelijke’ afgevallen; hij heeft de essentie van zijn wezen leren kennen en accepteert die als een fatum. Hij legt zich op, eenvoudig te doen wat voor hem ligt, zijn werk, en Italië waardeert hij zonder overspannen verwachtingen. Deze reactie is nog bescheidener dan de middenweg die hem destijds in Nice geruststelde. Het is de weg van het menselijk haalbare. Ook in Italië.
De ‘mythe van het Zuiden’ in Van oude mensen...houdt dus niet alleen een polariteit met het gure Noorden in, maar ook een in het Zuiden zelf spelende tegenstelling tussen droom en werkelijkheid. Het verhaal in Nice is conform de traditionele Italiëroman opgezet, de ingrediënten daarvan zijn gebruikt voor een analyse van Lots problematiek en van zijn relatie met Elly, maar ook om Lots diepste zelf te peilen, inclusief het dromen over de mogelijkheid van een nieuw en beter leven. Italië zelf biedt het jonge paar echter een ontnuchtering (die, beseft men nu, tussen de regels door al in Nice voorbereid was); een ontnuchtering die men overigens ook als winst kan zien, want via het verlies van hun illusies leren Lot en Elly zichzelf beter kennen. Ook in een roman als Henry James' The Portrait of a Lady brengt Italië ten slotte ontnuchtering, nadat de vrouwelijke hoofdpersoon menig smachtende blik op dit land had geworpen, vanuit Nice nog wel. Men mag zich verheugen dat de Italiëroman niet altijd stereotiep is en een schrijver als Couperus ruimte biedt voor een benadering als die van Lot. Want, hoewel het relaas van de criminele overgrootmoeder omringd door haar nazaten uiterst fascinerend is en blijft, is het naar mijn mening vooral de levende aanwezigheid van Lot - mede dank zij de Noord-Zuid-dialektiek naar voren geroepen - die aan het boek zijn diepte geeft. | |||||||||||
Literatuuropgave
|
|