Literatuur. Jaargang 13
(1996)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
De gemeenschapskunst van H.P. Berlage en Henriëtte Roland Holst
| |
[pagina 75]
| |
Toch werd hun werk niet gekenmerkt door het hyperindividualisme en de vrijblijvende schoonheidsdrang dat het werk van de Tachtigers eigen was. Berlage en Roland Holst behoorden tot de beweging van Negentig, die streefde naar ‘gemeenschapkunst’: een kunstvorm die voortkwam uit de gemeenschap en die op zijn beurt deze gemeenschap diende. Veel Negentigers verbonden het streven naar artistieke vernieuwing onlosmakelijk met het streven naar een nieuwe maatschappelijke orde. Zij verwachtten dat de, in hun ogen cultuurloze, burgerlijke samenleving spoedig plaats zou maken voor een eenheidsmaatschappij. Een aantal van hen, onder wie Roland Holst en Berlage, zagen het socialisme als het politieke middel om deze maatschappelijke vernieuwing te bereiken. | |
De gouden droomDe verwantschap tussen Berlage en Holst vond op verschillende manieren een weerslag in hun werk. Enerzijds waren Holsts symbolistische spreuken en verzen enkele keren prominent aanwezig in Berlages werk, en anderzijds speelde het Berlagiaanse concept van architectuur een rol in het geschreven werk van Roland Holst. In de socialistische literatuur wordt bouwkundige symboliek vaak gebruikt als zinnebeeld voor de bouw van een nieuwe samenleving. De stad, de kathedraal en de tempel zijn symbolen van de nieuwe wereld, en de architect is het symbool van de bouwer ervan. Henriëtte Roland Holst was zeker niet wars van het gebruik van dergelijke bouwkundige symboliek in haar literaire werk. Het sterk symbolistische karakter van haar verzen en toneelwerken staat in schril contrast met het rauwe realisme van het werk van die andere grote socialistische toneelschrijver, Herman Heijermans (1864-1924). Zo treedt in het dramatisch spreekkoor Gedroomd gebeuren (1937) de figuur ‘de eeuwige bouwer’ op, uiteraard als tegenspeler van de ‘eeuwige sloper’. Met de nodige tegenwerking van deze snoodaard, weet de ‘eeuwige bouwer’ uiteindelijk een aanvankelijk niet welwillige menigte boeren, burgers, arbeiders, vrouwen en werkelozen te overtuigen om samen te bouwen aan de ‘gouden droom van groei tot de ware gemeenschap’. Ook in haar niet-literaire werk - met name in haar maatschappelijke studies - klonk de echo van Berlages stem af en toe heel helder door. Zo wijdde zij in Een overgang tot het socialisme (1945) een gedeelte aan de ‘groote en dankbare taak’ die de bouwmeester in de socialistische samenleving zou krijgen. ‘Natuurlijk zullen het in de eerste plaats gemeenschapshuizen zijn - kerken, raadhuizen, tempels voor wetenschap en kunst - waar de schoonste bloesems van den menschelijken geest aan zullen ontbloeien. Die samenleving zal haar Parthenon en haar Akropolis, haar Kathedraal van Chartres en haar Stadhuis van Yperen hebben.’ Uit dit fragment blijkt dat haar opvattingen over monumentale bouwkunst, woningbouw en stedeplanning sterk door Berlage beïnvloed zijn. Zij deelde zelfs zijn afkeer van de Nieuwe Zakelijkheid in de bouwkunst. Henriëtte Roland Holst rekende een aantal jonge architecten, als Michel de Klerk, H.Th. Wijdeveld, J.F. Staal en Margaret Kropholler, tot haar geestverwanten en vrienden. Het gaat dus te ver te beweren dat de aandacht voor bouwkunst in haar geschreven werk het resultaat is van Berlages invloed alleen. Maar Berlage was toch, als wegbereider van de moderne architectuur, de oer-vader van hetH.P. Berlage. Portret van S.H. de Roos, 1916
soort bouwkunst dat haar voor ogen stond. Dat blijkt onder meer uit de gelijkenis tussen het bovenstaande fragment en een artikel, dat Berlage in 1916 in De Nieuwe Tijd had geschreven. In feite was Holsts bouwkundig toekomstbeeld, dat elf jaar na de dood van de architect verscheen, een bondige samenvatting van dit artikel, en kan het als zodanig zonder meer als de geestelijke nalatenschap van Berlage worden beschouwd. De geestverwantschap tussen de architect en de dichteres komt overigens ook naar voren in het geschreven werk van Berlage. Het grote aantal artikelen en boeken, waarin hij de relatie tussen (bouw)kunst en maatschappij behandelde, vertonen een sterke gelijkenis met die van Roland Holst. Beide oeuvres worden beheerst door hetzelfde thema: de ‘gouden droom van groei tot de ware gemeenschap’. | |
Arbeid en schoonheid vereendDe geestelijke verwantschap tussen Berlage en Henriëtte Roland Holst kreeg voor het eerst feitelijk zijn beslag in de samenwerking aan Berlages hoofdkantoor van de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkers Bond (1899-1901). Berlage achtte een gebouw als Gesamtkunstwerk pas geslaagd, wanneer alle artistieke disciplines, ook de literatuur, een rol hadden gespeeld in de totstandkoming ervan. Het hoofdkantoor van de diamantbewerkersbond be- | |
[pagina 76]
| |
Een tekening van het gebouw van de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond
Een van de schilderingen uit de ‘eerste serie’ in het ANDB-gebouw
reikte deze status door wandschilderingen van Richard Roland Holst in de vergaderzaal en de spreuken die Henriëtte Roland Holst daarbij schreef. | |
Oorspronkelijke spreuken bij de ANDB-schilderingenUit ellende slaat op de vlam van verzet Deze spreuken symboliseerden de geestelijke verheffing van de arbeiders. Drie hoofdschilderingen gaven het verleden, het heden en de toekomst weer. Tegenover de hoofdingang werd getoond hoe het revolutionaire gevoel was ontstaan uit materiële ellende. Hierbij schreef Henriëtte Roland Holst: Uit ellende slaat op de vlam van verzetIn de nis achter de bestuurstafel bevond zich een tweeluik over de georganiseerde strijd. Rechts stond een jonge arbeider die zich niet laat omkopen om door te werken tijdens een staking: Solidariteit weerstaat ook de lokkende stem van het goud. Links stond een arbeidersvrouw die, ondanks de armoede in tijden van stakingen, het hoofd hoog houdt: Het spook der bleeke armoede bedwingt niet het dapper hart. En boven de hoofdingang was een visioen van de toekomst afgebeeld: Eens zal de dag opgaand vinden arbeid en schoonheid vereend. Dan waren er nog vier schilderingen, die samen een ‘klein heldendicht’ vormden: een jonge arbeider die zich geestelijk ontwikkelt, aan de arbeidersstrijd gaat deelnemen, in die strijd de dood vindt, en herdacht wordt door latere geslachten. Henriëtte Roland Holst schreef: Kennis van knechtschap's grond wijst den weg ter bevrijding
De daad der aansluiting opent het nieuwe leven van
broederschap en moed
Zoet is de bittere dood die aanschiet op wieken van
zege
Hun gedenkend, welt verre geslachten een warmte
door 't jongkloppend hart
| |
[pagina 77]
| |
Een van de schilderingen uit de ‘tweede serie’ in het ANDB-gebouw
In 1937, drie jaar na het overlijden van Berlage, werden panelen met nieuwe schilderingen van Richard Roland Holst geplaatst, ter vervanging van het oorspronkelijke werk, dat was verbleekt en afgebladderd. Voor deze nieuwe afbeeldingen schreef Henriëtte Roland Holst nieuwe spreuken. | |
Tweede serie spreuken bij de ANDB-schilderingenO te tillen ons kind naar het licht der vrijheid | |
Scheiding der wegenIn 1902 gaven de Holsten Berlage de opdracht om een landhuis te ontwerpen in Laren, het Arcadia van veleVilla ‘De Heidreef’, in 1902 door Berlage voor het echtpaar Roland Holst gebouwd
Nederlandse kunstenaars in het begin van deze eeuw. Deze villa, ‘De Heidreef’, die Berlage in 1913 nog eens vergrootte, mag gerekend worden tot een van de meest geslaagde villa's uit het bouwkundige oeuvre van de architect. De verhuizing van de Holsten naar Laren maakte een frequent bezoek van Berlage, die zelf bovendien in 1914 Amsterdam voor Den Haag verruilde, onmogelijk. Belangrijker nog dan deze geografische verwijdering, was de verwijdering op politiek gebied. Deze scheiding der wegen deed zich in de loop van het eerste decennium na de eeuwwisseling voor. Henriëtte Roland Holst ontwikkelde zich steeds meer tot een actief socialiste. Zij was in 1897 met haar man en de dichter Herman Gorter (1864-1927) toegetreden tot deVilla ‘De Heidreef’ na de uitbreiding in 1913
| |
[pagina 78]
| |
Sociaal Democratische Arbeiders Partij, en raakte sindsdien steeds meer in socialistisch vaarwater. Zowel politiek als literair werd zij een van de toonaangevende figuren van het vroege Nederlandse socialisme. Na 1900 groeide de socialistische beweging uit tot een volledige zuil met een eigen culturele tak: socialistische literatoren, architecten, beeldende kunstenaars en handwerkslieden. Henriëtte Roland Holst behoorde, met Herman Heijermans, Herman Gorter, C.S. Adama van Scheltema en A.M. de Jong tot de belangrijkste figuren van de socialistisch-literaire beweging. Berlages positie in de socialistische culturele beweging is minder makkelijk te omschrijven. Ten onrechte is op zijn werk en persoonlijkheid een uniform en overheersend socialistisch stempel gezet. Berlages maatschappelijk idealisme was meer cultureel van aard. Hij hield zich over het algemeen ver van politiek activisme. Ondanks zijn socialistische, en latere communistische, sympathieën trad hij voor zover bekend nooit toe tot de gelederen van een politieke partij. In de jaren tachtig was hij betrokken geweest bij de oprichting van de links-liberale kiesrechtvereniging ‘Amsterdam’, waarbij hem het politieke bedrijf waarschijnlijk zo slecht was bevallen, dat hij zich er daarna niet meer aan waagde. | |
Vage orakeltaalDe beweging van Negentig bestond uiteraard niet uit een volledig homogene groep schrijvers, kunstenaars en intellectuelen. Een onderscheid dat veelvuldig wordt gemaakt is dat tussen de estheten en de socialisten. Henriëtte Roland Holst behoorde zeer zeker tot deze laatste groep. Dit onderscheid laat echter geen ruimte voor een figuur als Berlage, die zeker niet puur esthetisch was ingesteld, maar tevens niet tot de hardline-socialisten behoorde. Hij maakte deel uit van een grote middengroep van Negentigers, die de esthetische vernieuwingdrang wel verbonden met een maatschappelijk vernieuwingsideaal - met een meer of minder socialistisch karakter - maar die dit streven niet op een politieke manier beleden. Het verschil tussen de politieke betrokkenheid van Berlage en Roland Holst uitte zich onder meer in de aard van de tijdschriften waaraan zij meewerkten. Beiden schreven aanvankelijk voor het Tweemaandelijksch Tijdschrift, dat in 1895 door Albert Verwey en Lodewijk van Deyssel was opgericht. Henriëtte Roland Holst trad echter in 1897, met Herman Gorter, toe tot de redactie van De Nieuwe Tijd. Dit tijdschrift, dat in 1896 was opgericht door de ex-Tachtiger Frank van der Goes, bood haar een veel passender podium voor haar socialistische boodschap. In de loop van de jaren begon het Tweemaandelijksch Tijdschrift, dat zij vergeleek met ‘een schip dat rondzwalkt’, haar te irriteren. Deze ergernis kwam in 1904 aan het licht, toen Verwey, na een breuk met Van Deyssel, een nieuw tijdschrift oprichtte: De Beweging. In De Nieuwe Tijd fulmineerde Henriëtte Roland Holst tegen de ‘vage orakeltaal’ van het prospectus, waarin Verwey de beginselen van zijn tijdschrift uiteen zette. Zij hekelde zijn poging om vorm te geven aan een maatschappelijke eenheid, die er in haar ogen niet was: ‘Ach! Verwey voert de zoekenden nergens heen, die zich bij hem aansluiten. Want de al-omvattende beweging, de geestelijke eenheid die hij veronderstelt bestaat niet.’ De Beweging was Roland Holst niet rood genoeg. Zij verweet Verwey dat hij de klassentegenstellingen ontkende. ‘De ooren der “nu-leevenden” hebben getuit van den klassestrijd’, maar Verwey was voor dit geluid doof gebleven. Volgens Holst had hij met De Beweging een formule gevonden, die ‘de onverzoenlijkheden van burgerlijk en proletarisch denken wegdoezelt in een aangenaam clair obscur’. Uiteraard raakte Roland Holst gebrouilleerd met het slachtoffer van haar polemisch geweld, maar een definitieve breuk met Verwey bleef uit. Op 30 juni 1905 sprak zij in een brief aan de dichter over de ‘bizondere hartelijkheid (...) die, als ik reeds dikwijls voelde en nu zeker weet, tussen ons trots verdrietelijke kollisies onverbreekbaar is (...) Laat ik hier nog bijvoegen dat het mij spijt dat je je door mijn stuk in de N. Tijd beledigd hebt gevoeld.’ De avond voordat zij deze brief schreef had zij gelogeerd in de ‘heerlijke logeerkamer der Berlages’, en het is niet onwaarschijnlijk dat de verzoenende woorden van de architect een breuk tussen Verwey en Roland Holst hebben voorkomen. De positie die Berlage in dit spanningsveld innam lag veel dichter bij Verwey dan bij zijn socialistische tegenpool Holst. De architect schreef weliswaar in de jaren rond de eeuwwisseling meer voor het socialistisch getinte tijdschrift De Kroniek dan voor Verweys Tweemaandelijksch, maar nooit voor De Nieuwe Tijd of andere socialistische periodieken. Na de ondergang van De Kroniek trad Berlage in 1908 zelfs toe tot de redactie van De Beweging. Het is dan ook aannemelijk dat er tussen Holst en Berlage soortgelijke ‘verdrietelijke kollisies’ ten grondslag lagen aan hun scheiding der wegen. | |
Het Pantheon der MenschheidEr was een dramatische gebeurtenis voor nodig om Henriëtte Roland Holst en Berlage weer bijeen te brengen: het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. De Europese socialistische partijen, die vóór 1914 nog hadden afgesproken het eventuele uitbreken van een oorlog aan te grijpen om een socialistische revolutie te beginnen, schaarden zich achter hun nationale regeringen. Van de revolutionaire plannen kwam op deze manier weinig terecht. Veel socialisten, die zich plotsklaps realiseerden dat er van de spoedige komst van een socialistische maatschappij geen sprake zou zijn, keerden zich teleurgesteld af van hun idealen. Nu het socialistische kaf gescheiden was van het koren, kwam de gelijkgestemdheid van Holst en Berlage volledig aan het licht. Berlage had nooit de socialistische activist uitgehangen, maar in 1914 beschaamde hij Holsts vertrouwen, dat zij in hem een geestverwant gevonden had, niet. Hun ontgoocheling over de getoonde socialistische zwakte was groot, maar zij bleven hun idealen trouw. Beiden hebben hier in latere beschouwingen, onder meer | |
[pagina 79]
| |
in Schoonheid in samenleving (Berlage, 1919) en De weg tot eenheid (Holst, 1928), rekenschap van gegeven. | |
Ter gedachtenisHenriëtte Roland Holst
Aan de millioenen die drenkten de aarde
Met hun bloed in de volkerenstrijd,
Aan de stoeten der jongelingen,
Der mannen in den opgang des levens,
Der gerijpten in levens gloed
Gevallen op alle slagvelden,
In laagvlakten en op toppen van bergen,
Onder de aarde en boven de aarde,
In wolken en op de wereldzee.
Aan de millioenen der verminkten,
Geknakten en gebrokenen,
Die hebben meegesleept door de jaren
Hun verscheurd lichaam, hun ontwrichte ziel;
Die hebben meegesleept door de jaren
Hun ellende en vertwijfeling.
Aan de weduwen die hun man,
Aan de moeders die hun zonen,
Aan de weezen die hun vader,
Aan de zusters die hun broers,
Aan den bruiden die hun bruidegom
Zagen gaan en niet wederkeeren.
Aan de berooiden, vereenzaamden,
Die der vreugde lach voor goed vergaten,
Aan de droevige meisjes-stoeten
Wier schoot nimmer gebaard heeft, wier
Bloeiende vrouwelijkheid zich heeft
Verteerd in onbevredigd verlangen.
Aan de millioenen der verdrevenen
Van huis en hof, de ongetelde
Gestalten, hongerig en verkleumd
Dolend door de verwoeste landen.
Aan de millioenen menschen-wezens
Door de machthebbers in hun hoogmoed
Gebruikt, als stukken van een schaakspel,
Verdeeld als levenlooze dingen,
Verruild gelijk redeloos vee.
Aan de misleiden en verblinden,
Door hun onwetendheid bedrogen,
Door meesters jammerlijk misleid,
Die meenden te lijden en te sterven
Voor de vrijheid der eigen natie
Of voor anderer volken vrijheid;
Die meenden te bloeden en te vallen
Voor een hoog-menschelijk ideaal.
Aan al de offers der verdwazing,
Aan al de offers van den waan.
Aan allen wier lijden en sterven deed
Verzet in de volkeren ontwaken
Tegen de zinnelooze orde
Gegrond op verdrukking, geworteld in roof,
Wier wegen onvereenigbaar
Door den oorlogs-gruwel waren gebleken
Met de elementaire levens-
Voorwaarden der menschen-maatschappij.
Aan allen die anders dan zij waanden
Vrijheid en vrede nader brachten,
Want nader brachten het uur waarin
Zouden opstaan der onterfden scharen,
Opstaan tot lange worsteling
Tegen roofzucht en onderdrukking,
Tegen uitbuiting en geweld;
Tot den strijd voor de ééne Vrijheid,
Tot den strijd voor den éénen Vrede,
Die alleen het socialisme
Over de aarde kan doen opgaan; -
De minnende Menschheid.
Henriëtte Roland Holst vertrok in 1915 naar Zwitserland om de internationale conferentie in Zimmerwald bij te wonen, waar het restant van de revolutionair-socialistische beweging haar wonden likte, en de toekomstige tactiek besprak. Als dichteres goot zij haar idealisme in een andere vorm. In het gedicht Het feest der gedachtenis (1915) gaf zij, in meer dan tweehonderd pagina's, toekomstvisioenen van eindelijke vrede en vrijheid. Berlage gaf op een andere manier expressie aan dezelfde emotie. Aan het begin van de oorlog had hij naar eigen zeggen, een ‘visioen van menselijke eenheid’ gehad. Geïnspireerd door dit sacrale visioen ontwierp hij een gedenkteken dat hij het Pantheon der Menschheid noemde. Deze tempel zou gebouwd moeten worden op een heuvel in het midden van Europa en vanuit alle windstreken zouden wegen moeten leiden naar de ingangen. Deze ingangen werden geflankeerd door hoge torens, die Berlage omschreef als ‘toorens van liefde en moed, van bezieling en bezonnenheid, van kennis en macht en van vrijheid en vrede’. Elk bouwkundig onderdeel van dit toch enigzins megalomane ontwerp - de torens, de hoven, de galerijen en de koepel - had een symbolische betekenis. In de literaire wereld kampte het Pantheon-ontwerp met een matige receptie. Frederik van Eeden, die eerder Berlages beurs had beschimpt, schreef in zijn dagboek dat het Pantheon geestelijke inhoud miste: ‘Het is de verheerlijking der menschheid, niet de eer Gods, die het beoogd. Daarom ook de hooge toorens, die als de tooren van Babel | |
[pagina 80]
| |
Een bouwtekening van het ‘Pantheon der Menschheid’
zijn, te hoogmoedig.’ De jonge schilder en dichter Theo van Doesburgh (1883-1931) verwierp het ontwerp op andere gronden. Hij omschreef deze symbolistische bouwkunst, ongetwijfeld tegen het zere been van Berlage, als ‘de bouwkunst in al hare opzettelijkheid, de bouwkunst waaraan geen enkele functioneele noodzaak ten grondslag ligt, de onmaatschappelijke bouwkunst’. Maar juist het symbolistische karakter van het Pantheon sprak Henriëtte Roland Holst aan. Door het ontwerp geïnspireerd schreef zij twee ronkende socialistische verzen, die werden afgedrukt in de brochure over het Pantheon, naast dichtregels van Shelley, Gorter en Dante en teksten uit het Oude Testament. Door het uitbreken van de oorlog waren de opvattingen van Berlage en Holst elkaar zozeer genaderd, dat zij bijna inwisselbaar waren. De verzen van Holst waren bedoeld ter gedachtenis aan de slachtoffers van de oorlog en aan de socialistische strijders. Met deze laatste groep, die door ‘de troebele vloeden der patriottische verdwazing omstuwd’ hun idealen hoog hadden gehouden, gedacht zij natuurlijk ook Berlage en zichzelf. | |
De revolutiestroomIn 1917 scheen de ontgoocheling van Berlage en Holst voorbarig te zijn geweest. De wereldoorlog leek uiteindelijk toch de aanzet te hebben gegeven voor een socialistische omwenteling, die begon in Rusland. De Russische Revolutie en de sociale onrust elders in Europa blies de revolutionaire beweging in Nederland nieuw leven in. Hoopvol schaarden de Holsten zich achter deze beweging. Geestdriftig schreef Henriëtte Roland Holst aan de historicus Johan Huizinga: ‘Rik is natuurlijk een en al razend optimisme; maar ik zelf kan soms ook niet anders dan geloven, dat in Duitschland en Oostenrijk een groote inzinking of een groote uitbarsting op komst is. Als die maar spoedig genoeg komt om de Sowjetrepubliek te redden!’ In september logeerden Henriëtte en Richard Roland Holst enkele dagen bij de Berlages in Den Haag. De gesprekken tussen het revolutionaire kunstenaarsechtpaar en de architect misten hun uitwerking niet. De brief die Berlage enkele weken later aan zijn Amerikaanse vriend en collega William Gray Purcell scheef, ademt dezelfde geest als Holsts brief aan Huizinga. ‘Today the evening papers mention in Hungary and the different parts of Austria the people have established republics. That is the beginning of the general revolution for which Russia gave the signal. The conception which I myself have always supported and which is of a socialistic nature will now be realised.’ Inderdaad leek het, tijdens de ‘rode week’ in november 1918, tot een revolutie te komen. Maar terwijl Henriëtte Roland Holst op de barricaden klom, bleek Berlage plotseling betere dingen te doen te hebben. De revolutionaire actie lag hem blijkbaar toch niet zozeer. Hij schitterde dan ook door afwezigheid tijdens een revolutionaire bijeenkomst die Holst op het hoogtepunt van de onrust organiseerde. Toen hij later de schrijver Frans Coenen op het Rembrandtplein tegenkwam, zei hij nog dat dit hem ontzettend speet. Het opportunisme van de architect ging Coenen echter niet voorbij. ‘Die goeie Berlage zwemt graag mee in de revolutiestroom, hè?’, schijnt hij later tegen Henri Wiessing, die wél op deze bijeenkomst was geweest, gezegd hebben. Berlage had inderdaad een flink stuk met de stroom mee gezwommen, maar toen het geruis van de revolutionaire waterval te horen was, hees hij zich snel uit het water. Dat bleek de juiste beslissing te zijn, omdat de Nederlandse revolutionaire vonk doofde voordat hij in staat was vlam te vatten. Maar zijn voorzichtigheid leidde ongetwijfeld tot een verkoeling van de vriendschap met de Holsten. Richard Roland Holst betoonde zich plotseling zeer kritisch ten opzichte van het werk van zijn oude vriend. Maar het ging Rik Holst niet alleen om Berlages artistieke dwalingen. In een brief aan Johan Huizinga, tegen wie hij meerdere malen zijn Berlagiaanse gal spuwde, schreef hij dat het ‘geval Berlage’ hem hevig interesseerde, omdat er ‘een heel stuk moreele verwording door bloot komt te liggen’. Holst betoogde dat de architect, nu hij succesvol en geëerd was, zijn maatschappelijke idealen verloochende. Zoals de Sociaal Democratische Arbeiders | |
[pagina 81]
| |
Partij zich afkeerde van haar leider, Troelstra, die de revolutie in de Tweede Kamer had aangekondigde, had de architect zich op het moment van de revolutionaire waarheid afgewend van Henriëtte Roland Holst. De parallel met de socialistische partij was dus snel getrokken: ‘Berlage is geheel geworden de architect van de S.D.A.P., dat is te zeggen van een politieke partij die alle groote idealen verloren heeft en zich kiplekker voelt dat zij zoveel in de melk te brokken hebben.’ | |
Ter gedachtenisHenriëtte Roland Holst
Aan hen die toen de leidstarren verzwolgen schenen
te worden
Die den opwaartschen gang der massa's hadden
verlicht,
Hun weg volgden onversaagd,
Die pal stonden toen ook sterken bezweken,
En volhielden toen wel-bewusten werden misleid.
Aan wie uit de groote ineenstorting,
Redden zekerheid onwankelbare,
Dat menschen-vrijheid alleen kon bloeien
In de socialistische maatschappij;
Dat geen andere strijd kon voeren tot
Het blank ideaal van den volkeren-vrede
Als de strijd tegen de meesters der aarde,
De onverzoenlijke klassenstrijd.
Aan alle dapperen en getrouwen
Die te midden van de branding wild,
Door de troebele vloeden omstuwd
Der patriottistische verdwazing,
Hielden als stralende lampen hoog
De solidariteit der zwoegende scharen
Boven de grenzen van land en taal,
En hoog de menschelijke gemeenschap.
Aan hen die deze idealen
Tot richtsnoer maakten hunner daden,
Die zwakheid overwonnen in zich zelven,
Die opnamen den bitteren strijd
Tegen een wereld van vijanden,
Tegen der machthebbers geweld
En sluwheid tegen der vroeg're makkers
Verblinding, trouwloosheid, verraad.
Aan hen die vrijheid en leven wagend
Opriepen den massa's tot den strijd
Tegen de broedermoordende slachting,
Tegen de roofzocht der wreede meesters,
Tot den strijd voor vrijheid en vrede:
De Sociale Omwenteling.
Aan de helden die streden en vielen
In het donkere uur vóór den Dagenraad.
Aan de scharen die hun roep hoorden,
Aan de scharen die opnamen den strijd.
Aan hen die leden en streden om
De paden te effenen der liefde,
De ziel te bevrijden uit de macht van 't goud;
Aan hen die bloedden en hongerden
Om menschheid te maken één Gemeenschap,
Om de vrijheidsvlag te planten op aard.
Aan wie recht stond tegen gezag
En weigerde geweld te schagen
Toen opsteeg het beslissende uur,
Aan de helden en martelaren
Die leden met vaste harten den dood,
Opdat de vrije menschheid zou leven.
Aan de vrouwen die hun man,
Aan de moeders die hun zoons,
Aan de weezen die hun vader,
Aan den bruiden die den bruidegom
Afstonden met heldere oogen,
Die in de gloeden hunner groote liefde
Staalden der strijders sterken moed.
Aan die gaven hun leven, bewust geschenk,
Voor de ongeboren geslachten,
Die den offerdood wetend kozen
Om menschheid te maken frank en blij.
Aan alle Bouwers van onzen Vrede,
Aan alle Gronders van ons Geluk; -
De dankende Menschheid.
| |
Vernieuwde vriendschapIn het begin van de jaren twintig kwamen Berlage en de Holsten weer nader tot elkaar. Hoe zich deze verzoening precies voltrok is niet helemaal duidelijk. Wel lijkt Berlage nooit de reserve tegenover de Holsten gevoeld te hebben, die zij tegenover hem voelden. In 1919, vijftien jaar na de aanval van Henriëtte Roland Holst op De Beweging, hield dit tijdschrift op te bestaan. De maatschappelijke stromingen die Verwey had proberen te verenigen, werden na de wereldoorlog zo diffuus, dat ze onverenigbaar bleken. Ook Berlage, elf jaar lang mede-redacteur, had dit ingezien. Vanwege de teleurstelling over de oorlog en de hoop door de nieuwe socialistische kracht, schoof hij in het spanningsveld tussen Verwey en Holst (lees: tussen verzoening en verscherping van de maatschappelijke tegenstellingen), een heel eind op naar Holst. Dit gebeurde overigens - en dit klinkt paradoxaal - zonder dat hij verder van Verwey afkwam staan. Verwey bood Berlage in brief en gesprek een welwillend oor voor zijn geweeklaag over de tijden waarin zij leefden. De dertien jaar jongere Henriëtte Roland Holst bood Berlage daarentegen een voorbeeld van iemand die nog steeds rotsvast leek te vertrouwen op de toekomst. Van deze overtuiging raakte Berlage sterk onder de indruk; hij | |
[pagina 82]
| |
probeerde die ook tot de zijne te maken. In 1919 droeg hij een van de hoofdstukken van zijn bundel Schoonheid in samenleving aan haar op. Ook werden haar Pantheon-verzen in deze bundel opnieuw afgedrukt. Datzelfde jaar verscheen er opeens een opmerkelijk artikel van Berlages hand in De Nieuwe Tijd, waar Roland Holst de redactionele scepter zwaaide. De Nieuwe Tijd had zijn werk nooit een woord waardig geacht, en bovendien had de architect tot dan toe nadrukkelijk afstand genomen van politiek, zoals deze in het tijdschrift werd beleden. Juist nu het tijdschrift het ‘sociaal-democratisch’ in haar ondertitel had vervangen door ‘revolutionair socialistisch’ besloot Berlage zijn medewerking te verlenen. Het was dit artikel dat Henriëtte Roland Holst, zoals eerder opgemerkt, in 1945 in een alinea samenvatte in Een overgang tot het socialisme. In zijn artikel vroeg Berlage zich af hoe de bouwkunst gestalte zou moeten geven aan het feit dat men leefde in het overgangstijdperk naar een socialistische maatschappij. De strijd der arbeidersklasse om betere levensvoorwaarden ging volgens de architect vooral om ‘het bezit van betere woningen’. Het is een typerende uitspraak voor iemand die alle maatschappelijke kwesties, zelfs de klassestrijd, wist terug te brengen tot een bouwkundig probleem. Hij besprak de bouw van hetzelfde type arbeiderswoningen, waartegen veel socialisten en communisten bezwaar maakten. De architect achtte ‘normalisatie in de woningbouw’ echter geen bezwaar, zolang deze woningen bouwkundig en esthetisch in orde waren. Hij weet het verlangen naar individuele woningen aan het abjecte individualisme, dat in de negentiende eeuw haar lelijke hoofd had opgestoken. En daarmee was de cirkel rond: dit was hetzelfde sentiment dat de afkeer van Berlage en Holst van de literaire beweging van Tachtig had bepaald. | |
De weinigen die bij elkaar hoorenOok met Richard Roland Holst werden de vriendelijke betrekkingen hersteld. Op 6 februari 1922 schreef Holst aan Berlage weer eens bij hem langs te willen komen. Op 5 september 1922 schreef Berlage vervolgens aan Verwey: ‘Ik was op kort bezoek bij Holst op de Buissche Hei, waar ik ook nog nooit was geweest.’ Ook Rik Holst maakte melding van Berlages komst in een brief aan Huizinga, die de kritische toon van zijn eerdere epistels mist. Het is aannemelijk dat hij de noodzaak inzag om zich met zijn geestverwant te verzoenen, in ‘deze onvaste tijden, waarin het tempo van de al maar wisselende verandering der meeningen, de snelheid van een stoommallemolen heeft bereikt, die in dollen vaart om zijn eigen as draait’. Het was een sentiment dat in deze periode onder de Negentigers meer gevoeld werd, getuige de verzoenende woorden van de schilder Antoon Derkinderen aan Berlage, met wie hij tijdens de beursbouw in hevig conflict was geraakt: ‘Het breken van oude goede banden...ik zie het zo dikwijls en steeds met leedwezen. Hoeveel gaat daar gemeenlijk bij verloren! De weinigen die bij elkaar hooren moesten elkaar veeleer zoeken, is het niet?’ Ook Henriëtte Roland Holst moet dit zo hebben gevoeld. In het linkse, anti-militaristisch milieu kreeg zij met de regelmaat van de klok met Berlage te maken. Hoewel de bouwmeester ‘niet thuis’ had gegeven tijdens de revolutiepoging in 1918, was hij nadien toch achter de socialistische beweging blijven staan. Onder de invloed van de dichteres sympathiseerde hij een tijd lang met het communisme. Hij was onder meer betrokken bij de Bond van Sociaal Revolutionaire Intellectuelen, de Vereniging Nederland-Nieuw Rusland, het communistische Centraal Anti-oorlogs Comité en verschillende steunakties voor de USSR. Veelzeggender is het dat Berlages sympathie voor de Sovjetunie en zijn bewondering voor de toneelwerken van Henriëtte Roland Holst hem inspireerden tot het schrijven van een eigen toneelstuk. | |
Het nieuwe levenHet is maar nauwelijks bekend dat Berlage zich naast zijn maatschappelijke en bouwkundige betogen ook waagde aan het schrijven van toneelstukken. Zijn sterke banden met de literaire wereld, met name met de dichters rond Albert Verwey, zullen hier ongetwijfeld debet aan zijn geweest. Voor zover kan worden bekeken schreef hij een vijftal stukken, waarvan Het nieuwe leven zijn toneelkundige magnum opus is. De hoofdfiguren van dit stuk zijn de bouwmeester, de tijd, de jeugd, en de godinnen Aristocratie en Democratie. Het stuk opent in de Hof van Eeden, waar Aristocratie en Democratie lonken naar de gunsten van de bouwmeester. Zij proberen hem ervan te overtuigen dat ware schoonheid voortkomt uit respectievelijk de elite of het volk. De bouwmeester laat zich aanvankelijk verleiden door de godin Aristocratie, die zegt: ‘er is geen kunst zonder den vorstengunst!’ Maar dan wordt zijn hoofd op hol gebracht door de godin Democratie: ‘kunst is eerst dan vrij/ Als zij de massa dient. Als kunstenaars geest herschept!/ Wat in de massa leeft.’ De figuur van ‘de tijd’ vergezelt de twijfelende bouwmeester naar de ‘menschenmaatschappij’, waar hij tot een beslissing moet komen. Zij maken daar kennis met de familie van een rijke, zelfgenoegzame koopman, die hen op de thee nodigt in zijn landhuis. De bouwmeester is onaangenaam getroffen door de protserige inrichting van de woning van zijn gastheer. ‘O! kon ik hier huisknecht zijn/ Die met al het stof zou werpen/ Meubelrommel het venster uit.’ Terwijl zij spreken is, veelbetekenend, op de achtergrond een socialistische protestbijeenkomst aan de gang. De bouwmeester en de dochter van de koopman, de enige die oog heeft voor ware schoonheid, worden verliefd op elkaar. Omdat zij al verloofd is, schaakt hij haar en brengt haar mee terug naar de Hof van Eeden. Daar kiest hij de godin Democratie tot zijn muze. Op dat moment brengt een bode hun het nieuws dat het volk in de burgermaatschappij in opstand is gekomen. ‘Begin van het geweld. Maar ook van schooner leven’, zegt de bouwmeester. Het nieuwe leven ademt, hoewel gekunsteld, dezelfde geest als de toneelstukken van Henriëtte Roland Holst. De drang naar een nieuwe maatschappij is bij beiden het hoofdmotief. Ondanks de matige kwaliteit van het toneel- | |
[pagina 83]
| |
stuk slaagde Berlage erin om serieuze besprekingen met Herman Heijermans en H.Th. Wijdeveld te voeren over de eventuele opvoering ervan. Hoewel Wijdeveld onder de indruk zei te zijn van de ‘zoo edelen drang naar een ideaal’, stelde hij voor om in overleg met Henriëtte Roland Holst enkele wijzigingen aan te brengen. Uiteindelijk werd het stuk echter, vanwege de te hoge kosten (die werden geschat op ƒ 10.000, -) niet opgevoerd. Het was een periode vol teleurstellingen. Op artistiek gebied werden de idealen van de gemeenschapskunstenaars niet meer gedeeld door de nieuwe avant-garde. De architecten van de Amsterdamse School en de Nieuwe Zakelijkheid ontwikkelden hun eigen bouwkundige stijl, die Berlage niet kon bekoren. De jonge literatoren vatten een voorliefde op voor gewone taal, in plaats van de geëxalteerde toonzetting van de poëzie en het proza à la Roland Holst. Maar de grootste teleurstelling aan het einde van de jaren twintig gold toch wel de richting die het communistische experiment in de Sovjetunie had ingeslagen. Henriëtte Roland Holst had in 1927 haar vertrouwen in het Sovjet-communisme verloren, haar lidmaatschap van de Communistische Partij Holland opgezegd en haar heil gezocht in het religieus-socialisme. Na een teleurstellend bezoek in 1929 aan de Sovjetunie volgde Berlage haar in deze overgang. Henri Wiessing, de redacteur van De Groene Amsterdammer, herinnerde zich een bezoek aan Berlage rond 1932 als volgt: ‘Ik vond een man die duidelijk bezig was afscheid te nemen van het leven.’ Berlage vertrouwde hem toe: ‘Je weet zeker alles van Jet Holst's overgang op een socialisme in Christelijke geest? Ik wil dat je weet dat ook ik, nu, denk zoals zij.’
Berlage ontwikkelde met Henriëtte Roland Holst nooit zo'n hechte vriendschap als met Verwey. Toch heeft zij een minstens even grote invloed gehad op zijn werk en zijn levensbeschouwelijke opvattingen. Op haar beurt werd Holst ook beïnvloed door Berlages maatschappelijke en bouwkundige opvattingen. Rest de vraag waarom zij Berlages naam slechts zijdelings noemde in haar eigen memoires. Is het mogelijk dat zij in deze, onzorgvuldig en onevenwichtig geschreven, levensherinneringen de band met Berlage over het hoofd heeft gezien? Of heeft zijn gematigde betrokkenheid bij de socialistische strijd haar twijfels gewekt, en verkoos zij hiervan geen melding te maken? Dit laatste lijkt het meest waarschijnlijk. Hoe dan ook, dergelijke twijfels stonden een hartelijk persoonlijk contact niet in de weg. Ter gelegenheid van Berlages vijfenzeventigste verjaardag telegrafeerden de Holsten hem: ‘Denk vandaag aan Cuypers en bedenk hoe jong je nog bent. Veel hartelijke wenschen van Rik en Jet.’ Berlage werd echter niet zo oud als de bouwkundige mastodont P.J.H. Cuypers. Drie jaar later, in 1934, maakte zijn overlijden een einde aan de band tussen de architect en de dichteres, die bijna veertig jaar had bestaan. Het veranderende getij der geschiedenis had hen herhaaldelijk bijeengebracht en weer van elkaar gescheiden. Uiteindelijk hadden zij elkaar in de overgang naar het religieus-socialisme gevonden, maar de dood van Berlage maakte de breuk definitief. Henriëtte Roland Holst raakte een medestrijder kwijt in de strijd voor de gemeenschap. Haar echtgenoot trad tijdens de crematieplechtigheid op als de enige spreker, terwijl zij de architect zelf eerde met een vers, dat op de eerste pagina van het herdenkingsnummer van het Bouwkundig Weekblad Architectura werd afgedrukt. In zijn hart werd het verlangen nooit loom
naar een ware gemeenschap, ook 't vertrouwen
dat zij eens kwam, stierf daarin niet. Te bouwen
voor háár een tempel, was zijn levensdroom
Onvervuld bleef de droom. Maar het verlangen
naar die gemeenschap werd de melodie
opklinkend uit zijn werke'en denk'en wie
verlangt als hij deed, geeft zich haar gevangen
| |
LiteratuuropgaveVoor dit artikel is gebruik gemaakt van Berlages correspondentie en toneelstukken, die worden bewaard in het Berlage-archief van het Nederlands Architectuurinstituut te Rotterdam, en van briefwisselingen uit de archieven van de Universiteitsbibliotheken te Amsterdam en Leiden. Ook werden gepubliceerde briefwisselingen geraadpleegd, met name L. Hansen, W.E. Krul en A. van der Lem (red.), Briefwisseling van Johan Huizinga 1894-1945 (Utrecht/Antwerpen 1989-1991), E. Menkveld en M.H. Schenkeveld (red.), Briefwisseling Adriaan Roland Holst met Richard en Henriëtte Roland Holst (Amsterdam 1990) en N. Markus (red.) Waarom schrijf je nooit meer? Briefwisseling Henriëtte Roland Holst en Henk Sneevliet (Amsterdam 1995). Naast de werken van H.P. Berlage en Henriëtte Roland Holst die in de tekst worden genoemd, werden hun gebundelde lezingen Kunst en broederschap en Broederschap in de levenspractijk (Den Haag 1933) gebruikt. Verder H. Roland Holst, Het vuur brandde voort. Levensherinneringen (Amsterdam 1949), J.P. van Praag, Henriëtte Roland Holst. Wezen en werk (Amsterdam 1946), K.F. Proost, Henriëtte Roland Holst in haar strijd om gemeenschap (Arnhem 1973), M. Bock, Anfänge einer neuen Architectur. Berlages Beitrag zur architectonischen Kultur der Niederlande in Ausgehenden 19. Jahrhundert (Den Haag/Wiesbaden 1983), S. Polano, Hendrik Petrus Berlage. Het complete werk (Alphen a/d Rijn 1988), M. Smit, ‘Om het nationale in Berlage's kunst te kunnen toonen...’ (ongepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam 1994), M. Uyldert, Dichterlijke strijdbaarheid. Uit het leven van Albert Verwey (Amsterdam 1955), L. Tibbe, R.N. Roland Holst: Arbeid en schoonheid vereend (Amsterdam 1994), H.W. van Tricht, Frederik van Eeden. Dagboek vier delen (Culemborg 1971), H.P.L. Wiessing, Bewegend portret. Levensherinneringen (Amsterdam 1960), C. Blotkamp e.a., Kunstenaars der Idee; symbolistische tendenzen in Nederland, ca. 1880-1930 (Den Haag 1978), en het Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland (Amsterdam 1992). Geraadpleegde artikelen: H. Roland Holst, ‘Een halfslachtig standpunt’, in De Nieuwe Tijd 9 (1904), pp. 739-748, H.P. Berlage, ‘De bouwkunst in het overgangstijdperk naar een socialistische maatschappij’, in De Nieuwe Tijd 24 (1919), pp. 713-723 en 748-753 (ontbreekt in Polano's overzicht van Berlages geschreven werk). Th. van Doesburgh, ‘De taak der nieuwe architectuur’, in Bouwkundig Weekblad 41 (1920), pp. 278-280, 281-285 en 42 (1921), pp. 8-10, en M. Smit, ‘In deze Bouwkunst kan onze dichtkunst een zuster zien. Het gemeenschappelijke werk van H.P. Berlage en Albert Verwey’, in Literatuur 12 (1995), pp. 261-269. Het herdenkingsvers van H. Roland Holst en de grafrede van R.N. Roland Holst staan afgedrukt in Bouwkundig Weekblad Architectura lv, 51 (22 december 1934). Met dank aan Elsbeth Etty. |