Literatuur. Jaargang 13
(1996)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |||||
Over twee versies van een boekenweekgeschenk
| |||||
[pagina 21]
| |||||
ge van Hermans aan een onderdrukte buitenlandse collega hebben ontdekt. Nu heeft Hermans zelf aanvankelijk bijgedragen aan bovenstaand type interpretatie, door in interviews expliciet te verwijzen naar personen die hij eertijds heeft gekend en als personage een plaats heeft gegeven in de novelle en ander werk, wellicht geïnspireerd door het thema van de toenmalige boekenweek: autobiografie. In ieder geval hebben de interviews die voorafgingen aan de verschijning van het geschenk samen met het boekje van de Hermansianen de inhoud van besprekingen gestuurd. Niet alleen vanwege overeenkomsten met de werkelijkheid, maar ook vanwege de opmerking van Hermans zelf dat hij in 1943-1944, vlak na Conserve, een roman heeft geschreven, Argelooze terreur, die niemand wilde uitgeven en dat hij daaruit materiaal heeft geput voor De tranen der acacia's (1949), Ik heb altijd gelijk (1951), De donkere kamer van Damokles (1958) en In de mist van het schimmenrijk. Ook zijn verwijzing naar de parallellie tussen de eerste tien regels en de laatste tien slotregels, die voor een cyclische structuur van de novelle zorgt, is hem in dank afgenomen. Terug naar de herdruk. Het meest in het oog loopt de aangevulde titel: Madelon in de mist van het schimmenrijk. Die verandering zou op een inhoudelijke wijziging kunnen duiden: Madelon als belangrijkst personage. Wanneer we het boek openslaan, zien we dat Hermans ook wijzigingen in de tekst heeft aangebracht. Er is een motto toegevoegd: een fragment uit een gedicht van de door Hermans bewonderde Hendrik de Vries, waarin de relatie tussen droom en ontwaken in een droom wordt benadrukt (Het blijkt te gaan om ‘De levenskracht’‘Madelon X. en Karel R., voorjaar 1944’; foto op achterplat Madelon in de mist van het schimmenrijk
uit de cyclus ‘Apotheosen’, in Stormvlammen, 1932). Verder is er een tweede nawoord, waarin Hermans het gefingeerde dagboek-karakter handhaaft: ‘Nadat de eerste druk van dit verhaal in februari 1993 verschenen was, zijn er behalve nog enkele onbekende gedeelten, ook een paar verbeterde versies van de al gepubliceerde fragmenten ontdekt. Dit materiaal is in deze tweede druk verwerkt.’ | |||||
Synopsis van Argelooze terreur op basis van Hermans' beschrijving in 1962:In vermomming verschijnt Sape Kuiper die als lid van de amateuristische verzetsgroep cs-6 een foute tandarts doodschoot en gegrepen kon worden omdat men hem aanzag voor een fietsendief. De hoofdpersoon is een ‘normale’ en ‘erg ongelukkige’ jongeman die samen met iemand anders eveneens een aanslag pleegt. Die ander is gepakt en hijzelf moet onderduiken. Vervolgens heeft hij een liefdesgeschiedenis met een meisje dat bij de Duitse telegrammencensuur werkt. Zij bedriegt hem met haar Duitse chef en de indruk wordt gewekt dat zij de verzetsgroep heeft verraden. Hermans en herschrijvingen, dat kan interessant zijn. Van de Nederlandse auteurs is hij immers de verbeteraar bij uitstek en hij pleegt regelmatig zijn werk te herzien. Daarbij beperkt hij zich niet tot het schrappen, toevoegen of veranderen van passages, maar voegt hij verscheidene malen ook motto's toe in latere drukken. Zijn romans De donkere kamer van Damokles en Nooit meer slapen (1966) verschenen in respectievelijk 1978 en 1979 zelfs in een editie die zozeer afweek van de eerste druk, dat men zich kon afvragen of de oorspronkelijke interpretatie nog wel geldigheid bezat. Kernachtig merkte Hermans zelf over deze praktijk in een gesprek met Martien J.G. de Jong (1986) het volgende op: ‘Ik schrap betrekkelijk weinig, maar ik verbeter veel en ik plak er soms ook stukken tussen.’ Bij één gelegenheid heeft de auteur uitvoeriger over deze hebbelijkheid gesproken, in een rede die hij op 18 januari 1987 in De Balie hield en die de pers haalde vanwege de bommelding die Hermans' betoog onderbrak. Interessanter dan het loze alarm waren zijn opmerkingen over de herschrijfgewoonten: ‘Als een boek het geluk had herdrukt te moeten worden, heb ik dan ook altijd de gelegenheid te baat genomen er elke verbetering in aan te brengen, die mij inmiddels noodzakelijk was gaan lijken. (...) Ik heb meer dan eens iets veranderd of verbeterd in De tranen der acacia's, dat eind 1946 begon te verschijnen in het tijdschrift Criterium. Toen er onlangs een twintigste druk van verscheen, heb ik bedroefd beseft dat deze, hoewel alweer een klein beetje anders dan vorige, wel nooit onder de | |||||
[pagina 22]
| |||||
ogen zou komen van een koper die een van de voorafgaande drukken had aangeschaft. (...) Nu was de eerste druk van De tranen der acacia's gelukkig maar tweeduizend exemplaren groot. Toen ik er in 1971 de belangrijkste verbeteringen in aanbracht, waren er, volgens opgave van de uitgever, maar enkele tienduizenden exemplaren van het boek verkocht, alles bij elkaar. (...) Veel erger is het als er van de eerste druk van een boek, Uit talloos veel miljoenen bij voorbeeld, meteen al meer dan vijftigduizend exemplaren in omloop komen. Toen deze uitverkocht waren en de roman herdrukt moest worden, heb ik er vrij veel in verbeterd. Dat niet alleen, ik heb er ook een nieuw slothoofdstuk, drie bladzijden groot, aan toegevoegd. (...) Met het nieuwe slothoofdstuk, dat als het ware de slotsom trekt uit al het voorafgaande, en daardoor het boek als geheel veel beter maakt, ben ik zelf bijzonder ingenomen. (...) van de tweede druk, die dus beter is dan de eerste, zijn nog niet meer dan een vijfduizend exemplaren onder het publiek verspreid. Daarom valt het te vrezen, dat de lezers van Uit talloos veel miljoenen grotendeels niet weten, hoeveel mooier het boek nog is geworden, enkele jaren nadat zij kennis namen van de eerste druk.’ Lezers die nooit zullen toekomen aan de ‘betere’ versie, hoeveel sterker is dit het geval bij het boekenweekgeschenk, dat destijds in een recordoplaag van 582.000 - tien keer zo groot - is verspreid?
De aanvullingen en wijzigingen in Madelon in de mist van het schimmenrijk zijn nog substantiëler dan die in Nooit meer slapen. Het is in dit licht dan ook merkwaardig hoe weinig recensenten aandacht aan de nieuwe druk hebben besteed. Hans Warren deed dit wel, maar alleen om naar de ‘koele ontvangst’ van het boekenweekgeschenk te verwijzen, waarbij hij vooral de eigen bespreking op het oog heeft. Met name de landelijke kwaliteitsmedia waren juist tamelijk enthousiast. In hoeverre dient de interpretatie van Madelon in de mist van het schimmenrijk te worden bijgesteld en hoe verhoudt de novelle zich tot de rest van het oeuvre? En met dat laatste bedoel ik het bestaande oeuvre; de beschrijving die Hermans op 3 januari 1962 in een interview met Hans van Straten gaf van Argelooze terreur, bezit weliswaar frappante overeenkomsten met het plot van In de mist van het schimmenrijk, maar een boek bestaat pas als het is uitgegeven. We beschikken alleen over mondelinge mededelingen van de auteur uit 1962. Overigens vertelt Hermans bij deze gelegenheid dat Argeloze terreur door ‘verschillende uitgevers’ is afgewezen. Waarschijnlijk is De Bezige Bij een van de vergeefs benaderde uitgeverijen, want iets verder in het interview informeert Hermans bij zijn ondervrager of Bert Schierbeek Argeloze terreur heeft gelezen. Van hem of andere professionele lezers is geen uitlating over de afgewezen roman bekend. De auteur zelf was achteraf blij dat de roman nooit is verschenen: hij vond het in 1962 ‘niet goed geschreven, voor mij (...) Maar er zijn wel mooie dingen in het boek. Bepaalde dromen die erin beschreven worden. En de hele manier waarop die jongeman ergens leeft in een huis met een vent en met een paar meisjes, dat viel me erg mee van mezelf.’ Voor ik inga op de veranderingen, eerst een aantal opmerkingen over de bevindingen van de Hermansianen (de term heb ik ontleend aan de Multatulianen en die duidt niets meer aan dan een groep fanatieke volgers die de auteur in kwestie een onbehaaglijk gevoel zou kunnen geven). Er was bij de verschijning van het geschenk niet alleen kritiek op het al dan niet kloppen van details. Men maakte daarnaast onder meer bezwaar tegen het feit dat hoofdpersoon Rotteveel geen aantekeningen maakte over de invasie. Maar het ontbreken daarvan is een keuze van de auteur en bovendien vertelt de hoofdpersoon (In de mist van het schimmenrijk, p. 74) waarom hij niet over ‘de toestand’ van de oorlog wil schrijven. Deze kritiek is dus even zinledig als de constatering dat Rotteveel niets over de inhoud van zijn studie vertelt. Had men graag onthuld gezien dat de jongen fysische geografie studeerde? Een aanwijzing hiervoor zou overigens een toevoeging op pagina 90 van Madelon in de mist van het schimmenrijk kunnen zijn. Karel mijmert hoe het Madelon en hem zou zijn vergaan als het geen oorlog was geweest: samen eerste klas met de boot naar Indië, ‘waar ik een prachtbaan bij de Shell krijg: aardolie zoeken in de wouden van Sumatra’. Hermansianen zien in Kromhout (de communist bij wie Rotteveel een tijdlang is ondergedoken) en zijn zoons, de oude Gerard Vanter en diens twee zoons, die later als auteur bekend werden. Maar ik kan mij niet voorstellen dat Karel en Gerard van het Reve op hun drieëntwintigste respectievelijk twintigste knus in hun ledikantje met rode oortjes naar een verhaal luisterden van een twintigjarige onderduiker over zijn gier Ilonka. Kromhout is ook de naam van de architect die het American Hotel in Amsterdam ontwierp. Evenmin relevant voor de interpretatie. Karel en Madelon speken weleens in Américain af. So what. Hoe zit het met wat de Hermansianen als fouten hebben betiteld? ‘Bedankt!’, heeft de auteur meestal gedacht en hun correcties overgenomen. Het gaat om tamelijk marginale kwesties als huisnummers, namen van zwembaden en een grammofoonplaatje dat niet in de oorlog kon worden uitgebracht vanwege de etnische herkomst van de zangeres. Ik heb de verschillen in een aantal categorieën onderverdeeld: stijl/verteltechniek, tijdsbeeld, personages, dromen en opinies. De antwoorden op de vragen aan het eind van elke categorie zullen weer leiden tot de laatste vraag: in hoeverre verandert de interpretatie van het hele boek? Hoe verhoudt Madelon in de mist van het schimmenrijk zich tot de rest van het oeuvre? De paginanummers verwijzen naar Madelon in de mist van het schimmenrijk, tenzij anders vermeld. | |||||
Stijl en verteltechniekHet zou merkwaardig zijn als een auteur van de statuur van Willem Frederik Hermans een tekst zou afleveren die hinderlijke stilistische dan wel verteltechnische onvolko- | |||||
[pagina 23]
| |||||
menheden bevat. In de tweede versie gaat het dan ook om een aantal minieme wijzingen. Een enkele aanscherping van een woord of uitdrukking, zoals Hermans dat ook bij vorige herzieningen placht te doen. Wel heeft hij de verteltechnische samenhang sterk vergroot. De kern van zinnen herhaald, verklarende of becommentariërende zinnetjes toegevoegd, bijvoorbeeld: ‘het moet een belachelijke vertoning zijn geweest’. Een enkele maal is het ritme van de zin verbeterd. Sommige toevoegingen komen later in enige vorm terug, hetgeen eveneens de samenhang versterkt. Een voorbeeld hiervan (dat ook op het terrein van de opinies thuishoort - maar bij Hermans hangen de diverse categorieën ten nauwste samen). In de tweede druk (p. 43) vult Rotteveel de formulering van zijn aan Madelons vriendin Atie voorgehouden wereldbeschouwing aan die we uit In de mist van het schimmenrijk kennen. Het leven als een rek vol flessen: ‘Aan de meeste rook je alleen maar, van andere nam je een slok, van een enkele een grote slok, maar het lukte zelden de beste flessen tot de bodem leeg te drinken.’ De laatste zin wordt: ‘maar drink de beste flessen liever niet tot de bodem leeg’. Van een succesagendawijsheid transformeert deze opmerking nu tot een waarschuwing. Rotteveel waarschuwt zichzelf, want aan het slot beseft hij dat hij zich te veel door zijn liefde voor Madelon heeft laten meeslepen (pp. 128-129). Hij herhaalt de flessenrek-metafoor in de nieuwe versie en concludeert: ‘Maar soms is dat niet te vermijden, blijkbaar.’ | |||||
TijdsbeeldMaandag 6 maart 1944 laat Hermans de student Rotteveel een eerste dagboekaantekening schrijven, dinsdag 10 oktober is de laatste datering, de aantekeningen houden een à twee weken later op. Tijd van handelen is derhalve 1944, het jaar waarin de Tweede Wereldoorlog een beslissende wending nam: d-day, dolle dinsdag, de bevrijding van Zuid-Nederland, de slag om Arnhem, de spoorwegstaking en het begin van de hongerwinter. Plaats van handeling is Amsterdam. Dan is er de invloed van de bezetting op het dagelijks leven. De aanwezigheid van Duitse soldaten, onderduikers zoals Rotteveel zelf en aanslagen zoals die waaraan hij heeft deelgenomen, vrienden en kennissen die zijn gedood, gearresteerd of gevlucht en vooral: verraden. Er zijn de uiterlijke tekenen. Straten die werden afgesloten, huizen die zijn gebarricadeerd, beschadigd of verwoest, de verslechterde levensomstandigheden (en de weelde waarover een kleine minderheid kon beschikken). En daarnaast, de reflectie van de verteller en zijn antagonisten op gebeurtenissen die direct of indirect met de oorlog te maken hebben. Deze categorie is ook belangrijk omdat oorlog en/of verzet binnen het oeuvre van Hermans nu eenmaal een grote rol speelt. Het gaat om een centraal motief in de romans De tranen der acacia's, De donkere kamer van Damokles, Herinneringen van een engelbewaarder. De wolk van niet-weten (1971), de novellen Het behouden huis (1952) en De zegelring (1984), het toneelstuk King Kong (1972) en ten slotte in de polemieken over Weinreb. Zoals ik al signaleerde: mede door Hermans' opmerkingen in interviews rond de boekenweek zijn deze verbanden wel gelegd bij de besprekingen. Merkwaardig echter dat geen van het dertigtal knipsels die bij het Letterkundig Museum in Den Haag berusten melding maakt van de Hades, het antieke schimmenrijk, en dit element uit de titel verbindt met het grote aantal sterfgevallen in de directe omgeving van Rotteveel, waarbij vooral de dood van zijn ouders belangrijk is. Een dood die hem werd aangezegd door een nachtmerrie, nota bene. De term Hades komt overigens voor in de cyclus ‘Kussen door een rag van woorden’ (‘Als was de Hades niet ver hier vandaan’). Tot zover In de mist van het schimmenrijk. Nu de toevoegingen. Inzake het tijdsbeeld verstrekt Hermans zowel meer gegevens over de omstandigheden van de bezetting als een bredere reflectie op bezetting, oorlog en verzet. Die reflectie wil ik straks afzonderlijk bekijken. Op pagina 72 is een beschrijving toegevoegd van de omgeving van Rotteveels duikadres met veel aandacht voor de sfeer. Dat geschiedt ook in een geheel nieuwe aantekening ‘Zondag 28 mei 1944’ (pp. 75-76): Karel wandelt met Madelon door de onttakelde jodenhoek. Er is veel aandacht voor de ravage en de verlatenheid. Eveneens nieuw is de aantekening ‘Zaterdag 15 juli’ (p. 88). Deze bevat een reflectie op de voortgang van de bevrijding: ‘Er gebeurt niets meer. De geallieerden blijven zitten in Normandië.’ Zo ook een aantekening tussen streepjes (p. 127): ‘De Engelsen hebben Arnhem niet heroverd. Dat was maar een gerucht.’ Misschien dat Hermans met deze toevoegingen enigszins de kritiek op de geringe referenties aan ‘de toestand in de wereld’ heeft gehonoreerd. Ik heb al opgemerkt dat gezien de attitude van de verteller daarvoor geen aanleiding was. | |||||
PersonagesWe komen meer over de personages te weten dan in de eerste versie. Gaat dat om een gedetailleerder inkleuring die verder geen invloed op de interpretatie heeft? Zoals de paraplu die Rotteveels verzetsvriend Michiel altijd bij zich draagt in een studentikoze navolging van Clemenceau. Of om meer? Van Michiel vernemen we meer persoonlijke details (vanaf p. 26), zowel over zijn voorgeschiedenis, als over zijn opinies inzake oorlog en verzet. Iets verder vinden we een toevoeging over Madelons chef Herr Thyen die het beeld van zijn soepele houding versterkt: ‘Eigenlijk mag hij niet eens in Chinese restaurants komen, want die zijn Für Wehrmacht verboten. Niet arisch, hè.’ (pp. 51-52) Overigens ook een versterking van het tijdsbeeld. Een andere toevoeging is dat Madelons verloofde Tjeu Russisch leert omdat hij na de oorlog boeken in die taal wil uitgeven (pp. 53-54). Dit zegt niet alleen meer over Tjeu, maar ook over de verwachtingen die velen in de oorlog koesterden over de toekomstige relatie met de communistische bondgenoot. We zien op pagina 57-58 een inlas waarin Rotteveel vertelt met Madelon naar een uitvoering van Javaanse mu- | |||||
[pagina 24]
| |||||
ziek in het Koloniaal Instituut te zijn geweest. Ze blijkt de gamelanmuziek te bewonderen: die doet haar denken aan haar jeugd in de tropen. Hierdoor wordt haar achtergrond, de jeugd in Indië, versterkt. Rotteveel vertelt uitgebreider over de communist Kromhout (p. 73), over de verheven toon waarop deze hem zijn logge dogma's en het belang van het proletariaat voorhoudt. Rotteveels commentaar hierop wil ik onder de categorie opinies behandelen. Kleine en minder belangrijke toevoegingen betreffen kennissen als Max en Pola. Een minieme wijzinging in de dialoog van Rotteveels nurkse grootmoeder is wel degelijk belangrijk. In plaats van het Bommeliaanse ‘je goede vader’, zegt de oude vrouw nu (p. 115): ‘je stomme vader’. Door deze negatieve transformatie wordt de oude dame duidelijker een van de ‘afschuwelijke’ grootmoeders van wie Hermans' oeuvre zo wemelt. Men denke aan die van Arthur Muttah in De tranen der acacia's. Er wordt zelfs nog een nieuw secundair personage geïntroduceerd: ‘de oude heer Wensel van één hoog’ (p. 83). Kortom, het verhaal is meer gestoffeerd, we komen meer over de personages te weten en deze informatie versterkt op haar beurt ook vaak weer het tijdsbeeld. | |||||
DromenRotteveel heeft een nachtmerrie en het verschijnen van Madelon terwijl hij gewond in zijn kamertje leegbloedt, aan het slot, zou een hallucinatie kunnen zijn. In de tweede druk komen op twee plaatsen nieuwe verwijzingen naar de wereld van de droom voor. Wat is het effect van deze toevoegingen? Het toegevoegde motto bestaat uit een fragment van een gedicht waarin Hendrik de Vries de relatie tussen droom en ontwaken in een droom benadrukt. Hierdoor richt Hermans zijn schijnwerpers wat meer op de droom van Rotteveel, maar ook op de onwerkelijke sfeer van het Amsterdam tijdens de bezetting, het schimmenrijk. Het motief wordt vervolgens uitgebreid met een toegevoegde droom van Madelon (p. 84). Ze bevindt zich op het tweedeklassedek van een cruise-schip en ontdekt Karel op het promenadedek. Ze wil naar hem toe, maar de hofmeester wijst erop dat dit dek tot de eerste klasse behoort: ‘Daar horen dametjes als u niet thuis.’ Ze interpreteert deze droom als een aanwijzing dat ze niet geschikt genoeg is voor de aankomende academicus Karel. Een en ander is aanleiding voor haar stelling dat ze zowel door hem als door Tjeu niet geschikt is bevonden, maar dat de laatste haar nu wel accepteert. Het element van de droom - zie ook de titel van de novelle - is dus versterkt. | |||||
OpiniesDe verteller beschikt naar eigen zeggen over een wereldbeeld en wisselt daarover bovendien soms met zijn antagonisten van gedachten. In hoeverre zijn die opinies op zodanige wijze aangevuld dat de thematiek er door wordt beïnvloed? Op pagina 26 zijn tien regels toegevoegd waarin Rotteveel zich voorstelt wat zijn geliefde op dat moment doet. Daardoor wordt het begin van de volgende aantekening, dat hij de stad in gaat om Madelon tegen te komen, sterker met het voorgaande verbonden (een van de voorbeelden van de hechtere samenhang die Hermans heeft aangebracht). Rotteveel ontmoet echter zijn vriend Michiel en het gesprek dat volgt, is veel langer. Michiel weidt uit over het Friese merengebied in verband met zijn vluchtplannen voor Engeland. Er volgt een discussie over het onleefbare geestelijke klimaat tijdens de bezetting, over de internationalistische ideeën van hun gesneuvelde communistische vriend Douwe en over het volgens Rotteveel onzinnige, ja zelfs zinloze van heldendom. Deze toegevoegde pagina's zijn belangrijk, omdat ze in de vorm van een debat een niveau toevoegen. Hiermee verbindt Hermans Madelon in de mist van het schimmenrijk ook inhoudelijk hechter met het deel van zijn oeuvre waarin oorlog en verzet een cruciale rol spelen. Rotteveels commentaar op Kromhouts verheven communistische ideeën benadrukt de afkeer die de student van diens ideologie heeft. Die afkeer krijgt in de tweede druk extra nadruk, niet alleen door de grotere lengte van het betoog, maar ook door de toegevoegde passage over het communisme in de discussie met Michiel. Andere toevoegingen betreffen Karels relatie met Madelon, zoals de brief uit Venlo, waarin ze haar leven beschrijft aan de hand van een metafoor van het huisje met de twee weermannetjes: ‘Ik sta dan zeker voor regen en mist’, is Karels sarcastische commentaar (pp. 77-78; ‘mist’ verwijst ook naar de titel). Hij wijdt ook meer uit over zijn liefde en zijn ijdelheid. Wanneer Rotteveel zich realiseert dat hij niet naar het ouderlijk huis in Hilversum kan omdat hij binnen een paar dagen gearresteerd zou zijn, bezint hij zich niet alleen op zijn situatie maar zelfs op de aantekeningen en hun functie. Dit is uiteraard cruciaal (p. 79): ‘Waarom moet ik de beste jaren van mijn jeugd zo verknoeien? Waarom zijn deze trieste aantekeningen mijn enige tijdpassering? Waarom gaat deze zomer voorbij, terwijl de geallieerden zijn begonnen ons te bevrijden en ik hier zit te suffen, of soms, maar met angst, over de schrijnend hete straten loop?’ Cruciaal ook omdat hierin door de student zelf een verband wordt gelegd tussen de vorderingen van de geallieerden enerzijds en zijn uitzichtloze situatie anderzijds. De verhouding met Madelon vordert even weinig als de bevrijding door de geallieerden. Er is een merkwaardige aanvulling onder ‘Donderdag 22 juni’ (p. 79). Uit verveling leest Rotteveel een detectiveverhaal; dat leek volgens hem bijna een parodie, zo slecht was het geschreven: ‘de speurder zelf bleek de dader te zijn.’ Is deze toevoeging nuttig: geeft zij een visie op het verhaal? Is Rotteveel zelf de veroorzaker van zijn problemen? Hij overweegt vervolgens om ‘als een tijdbom’ een briefje bij Madelon neer te leggen dat dit dreigement bevat: ‘Als je Tjeu niet verlaat en wel helemaal, is alles tussen ons uit.’ Hij zinspeelt vervolgens op het weermannetje. De toevoeging ‘Zaterdag 15 juli’ (p. 88) bevat weer een centrale observatie die verschillende lijnen combineert: | |||||
[pagina 25]
| |||||
W.F. Hermans in 1951 (foto E. van Moerkerken, Amsterdam)
‘Er gebeurt niets meer. De geallieerden blijven zitten in Normandië. Ik wou wel dat Kromhout me vroeg iets voor hem te doen, iets gevaarlijks, of desnoods alleen maar de clandestiene krantjes rondbrengen die hij drukt. (...) Wat was onze organisatie vergeleken met de hunne? Indiaantje spelen; afgezaagde term, maar waar.’ Karel blijkt somber te worden over de geringe vordering van de geallieerden (waarbij die in zijn relatie met Madelon steeds meer parallellen gaat vertonen). Hij laat zich geringschattend uit over zijn rol in het verzet (en herhaalt daarbij de metafoor van het Indiaantje-spelen, een toevoeging uit het gesprek met Michiel, p. 29). In deze categorie toevoegingen heeft Hermans een aantal elementen aangescherpt: de opinies van diverse personages en vooral die van Rotteveel zelf. Hiermee sluit hij ook sterker bij andere delen van zijn oeuvre aan. | |||||
Een andere interpretatieIn hoeverre moet de interpretatie bijgesteld worden? Is Madelon nu de hoofdpersoon? Dragen de veranderingen in de tweede druk ook bij tot een antwoord op een aantal vragen die Karel stelt? Wilde Madelon werkelijk Tjeu verlaten? Wat houdt zij precies voor Karel verborgen? In hoeverre is hun vriendin Atie daarvan op de hoogte? Heeft Madelon Tjeu verraden nadat die haar voor een vriendin heeft verruild? Wat is Tjeus rol precies? Het lijkt er eerder op dat Hermans de twijfels van Rotteveel vergroot en de betekenis van Madelon is niet groter dan in de eerste versie. Ze heeft meer achtergrond gekregen, maar haar gedrag is niet duidelijker geworden. Dat geldt eveneens voor de andere personages. De rol van Tjeu: na het gesprek met Tjeu over Madelon vraagt Karel zich het volgende af (pp. 70-71): ‘Wat kon ik anders doen, dan zijn hand aanpakken en de aftocht blazen? Ik wist niet wat ik van hem denken moest. Was hij zo met zichzelf ingenomen dat hij zich niet kon voorstellen dat Madelon hem zou durven bedriegen? (...) Of was hij werkelijk oliedom? Of stekeblind van liefde voor haar en vergaf hij haar alles? Of was hij waarlijk edelmoedig en dacht hij echt dat ik diep in mijn hart toch niet van plan was haar te trouwen?’ Vervolgens hoort hij Atie tegen Madelon zeggen: ‘Je bent de dupe geworden van je succes.’ Een intrigerende opmerking. In andere toevoegingen is Karel veel explicieter jegens Madelon over hun relatie. Zo is er een zeer uitgebreide (pp. 79-86) waarin hij haar verwijt dat ze Tjeu niet verlaat, terwijl de man haar misbruikt, want hij had al veel eerder met haar kunnen trouwen. Madelon doet in de tweede druk duidelijker uit de doeken hoe de verhouding met Karel volgens haar is begonnen. Ze vertelt waarom Atie opmerkte dat zij de dupe van haar succes was. Ze was namelijk alleen op Karels avances ingegaan om Tjeu jaloers te maken. En dat is gelukt, want hij wil nu wel met haar trouwen en haar met zijn familie laten kennismaken. Wanneer Karel weer vervolgt met haar ervan te overtuigen dat ze Tjeu moet verlaten, probeert hij haar te paaien met de verzuchting dat hij het zo erg vindt dat ze moet liegen tegen Tjeu. Ze onthult dat ze tegen hem ook liegt en geeft een voorbeeld: in tegenstelling tot wat ze Karel had wijsgemaakt is ze met Tjeu naar Valkenburg en Maastricht geweest en naar diens zuster in Roermond. Is dat nu de reden van haar involvering met Karel: pure strategie jegens een onwillige verloofde? Dat lijkt het geval, later (zo weten we uit de eerste druk) zal ze immers onthullen dat ze naar de waarzegster Leonie ging om te weten te komen of er, wanneer Tjeu haar definitief aan het lijntje hield, een andere verliefdheid zou komen. Doch in een toevoeging op p. 97 blijkt de werkelijke reden voor het bezoek een andere: ‘ik wilde weten of mijn vader nog leefde’. Volgens de waarzegster leefde hij inderdaad nog en Madelon was over deze mededeling zo opgelucht dat ze (pas toen!) de vraag bedacht over een nieuwe verliefdheid. Is deze toevoeging alleen maar een versterking van het beeld van Madelons persoonlijkheid, van haar achtergrond? Of zat Tjeus houding haar minder hoog dan in de eerste druk gesuggereerd werd? | |||||
Plaats in het oeuvreHierboven is een enkele maal aan ander werk van Hermans gerefereerd, vanwege de overeenkomsten in thematiek: oorlog en verzet, bijvoorbeeld. Vooral wanneer het om de personages gaat, blijkt de verwantschap met De | |||||
[pagina 26]
| |||||
donkere kamer van Damokles gering en met Herinneringen van een engelbewaarder zelfs afwezig. Er is een kleine overeenkomst in het type jaloezie dat Arthur Muttah koestert als hij met de mooie vrouw van zijn vriend Oskar heeft geslapen. Hij wil dat Oskar dat erg vindt. Maar dit betreft maar één en dan nog een beperkt, aspect van Rotteveels houding tegenover zijn rivaal. Het is overigens merkwaardig dat niemand een overeenkomst heeft gesignaleerd in de eerste persoon singularis praesens met Nooit meer slapen, de vier verhalen uit Een wonderkind of een total loss (1967) en Herinneringen van een engelbewaarder. Dit terzijde. Het meest is Madelon in de mist van het schimmenrijk te vergelijken met Ik heb altijd gelijk (1951). Deze rijke roman is een van de onderschatte boeken binnen Hermans' oeuvre. Het eerste Nederlandse fictie-werk waarin unverfroren over de politionele acties in Indonesië wordt uitgepakt, waarin geharnaste dingen over de aspiraties van het katholieke volksdeel worden gedebiteerd, waarin een Berlusconi-achtig complot van de combinatie voetbal en politiek wordt gesmeed, en waarin zich een aantal analogieën met het boekenweekgeschenk bevinden. Bob Polak beschrijft in de WFH-verzamelkrant welke analogieën hij ontdekte tussen enerzijds hoofdpersoon Lodewijk Stegman uit Ik heb altijd gelijk en diens vriendin Ernie en anderzijds Karel en Madelon. Ook Stegman was in de oorlog verliefd op een aantrekkelijk meisje dat hij met een ander moest delen. Zo herinnert hij zich (p. 132): ‘Ik kon Ernie niets geven. Haar hemden waren altijd gescheurd. Zij was mooi, zij was werkelijk mooi. (...) Zij was toen eenentwintig, ik was een jaar jonger. (...) De borsten van Ernie. Je moet erin bijten, Louis, o, harder, harder! Zij droeg gebloemd katoen. De theemutsen in Formosa waren van dezelfde stof. Daar zaten wij als ik haar van kantoor had gehaald. Zij heeft mij gezegd hoe het heette...Mille fleurs...Je weet toch dat ik niet van Erik houd. Maar wat moet ik dan? Ik ben straatarm, ik word ziek op dat kantoor. Ik kende hem toch al toen ik jou ontmoette, je wist het toch.’ Er zijn verschillende overeenkomsten. Ook Madelon zegt: ‘Je moet erin bijten.’ (Madelon in de mist van het schimmenrijk, p. 22) Rotteveel verzucht: ‘Kon ik maar goede kleren voor haar kopen. Al haar schoenen zijn totaal versleten.’ (Madelon in de mist van het schimmenrijk, p. 105) De overeenkomsten zitten ook in het leeftijdsverschil van een jaar. Als Karel op 18 september 1944 de leeftijd van 21 jaar bereikt, denkt Madelon dat hij 24 is (hij heeft haar wijsgemaakt dat hij drie jaar ouder is) en zegt ze: ‘nu lijkt het of je maar één jaartje jonger bent dan ik.’ (Madelon in de mist van het schimmenrijk, p. 103) Een andere overeenkomst lig in de naam van de theesalon. ‘Zaterdag 22 april 1944. Vanmiddag Madelon weer van kantoor gehaald. In Formosa, bij het theesurrogaat, het zoveelste ernstige onderhoud.’ (Madelon in de mist van het schimmenrijk, p. 66) De analogie wordt nog sterker als we pagina 227 van Ik heb altijd gelijk bekijken. Stegmans vader vraagt aan Ernie of zij zijn aanstaande schoondochter is: ‘“Nee,” zei ze, vlak in zijn gezicht, “ik ben al verloofd.”’ Deze verwijzing noemt Polak niet, evenmin als een aantal andere overeenkomsten tussen Rotteveel en Stegman. Lodewijk Stegman lijkt in weinig opzichten op Karel Rotteveel. Hij is ouder en agressiever, is afkomstig uit een eenvoudig onderwijzersmilieu (Rotteveel groeide daarentegen op in een Gooise villa), vocht in Frankrijk en Afrika op het moment dat Rotteveel in Amsterdam verkommert. Maar in de oorlog waren beiden student. Stegman studeerde Indologie (met dat laatste wordt de zinloosheid van zijn terugkeer uit Indonesië benadrukt: zelfs al zou hij zijn studie willen hervatten, is dat onmogelijk). Beiden namen deel aan het verzet. Het volgende vertelt Stegman daarover op pagina 19-20: ‘Mijn vader heeft mij in de oorlog de deur uitgetrapt omdat ik mij met de illegaliteit bemoeide.’ De vader van Stegman vertoont overigens wel karakterovereenkomsten met de Rotteveel sr.: ‘Hij was niet pro-Duits, dat moet je niet denken. Maar hij was bang.’ Stegmans mening over zijn eigen bijdrage aan het verzet lijkt sterkt op die van Rotteveel: ‘Wat heb ik alles bij elkaar gedaan? Een beetje verzet gepleegd tegen de Duitsers, net als honderdduizend anderen die er ook niets van hebben overgehouden.’ (p. 249) Dat Stegmans ideeën over het communisme overeenkomen met die van Rotteveel is niet zo bijzonder voor Hermans' creaties. Maar de overeenkomst tussen de ideeën van de antagonisten in de twee boeken zijn interessant. Karels communistische vriend Douwe sprak ‘over het elimineren van mensen die niet deugden voor de heilstaat’ (Madelon in de mist van het schimmenrijk, p. 15). Net als Nico Kervezee die zojuist het communisme heeft omhelst: ‘De vuilakken die niet naar ons willen luisteren worden geliquideerd’ (p. 221). Madelon in de mist van het schimmenrijk bevat derhalve niet alleen maar overeenkomsten met Ik heb altijd gelijk inzake een vrouwelijk personage, maar ook inzake opinies over oorlog, verzet en communisme.
Analoge opmerkingen als in Madelon in de mist van het schimmenrijk over het Amsterdam tijdens de bezetting staan in Fotobiografie (ik beschouw dit boek als een tekst van een fictie-auteur, evenals Wolkers' Werkkleding en Mulisch' Getijdenboek, beide later verschenen). Een van Hermans' slotopmerkingen (of zo men wil: bijschriften): ‘De oorlog ging verder en interesseerde me eigenlijk maar matig. Ik ondervond de oorlog voornamelijk als een hindernis. De zoveelste hindernis. Kwam er dan nooit een eind aan? Weliswaar gaf mijn verschrikkelijke grootmoeder, 85 jaar oud, eindelijk de geest, maar het gebeurde te laat om nog een opluchting voor mij te kunnen zijn. Ik vond haar niet belangrijk meer. (...) Mijn grootmoeder overleed in de hongerwinter. De dokter constateerde haar dood bij het licht van een zaklantaren, want er was geen elektrisch licht.’ (geen pagina-aanduiding). Eveneens is er een analogie met opmerkingen over de oorlog in ‘Gedachten over wonen in het buitenland’ (De laatste roker, 1991, p. 230): ‘Grote delen van het oude Amsterdam zijn in de oorlog al verwoest.’ Opmerkelijk dat deze analogieën vooral zijn te verbin- | |||||
[pagina 27]
| |||||
den met de toevoegingen in Madelon in de mist van het schimmenrijk. Direct bij de verschijning in 1993 werd vermeld dat er in de bundel Horror coeli (1946) een gedicht voorkomt met de titel ‘Dood der ouders van Karel R.’, waarin inderdaad de dood van reizende villabewoners beschreven wordt als in In de mist van het schimmenrijk (zonder verwijzingen naar de oorlog overigens). Meer overeenkomst, zoals de auteur zelf in vraaggesprekken aangaf, bestaat er met de cyclus ‘Kussen door een rag van woorden’. Deze cyclus is in 1944 afzonderlijk via Meulenhoff gedistribueerd en later als slotdeel van Horror coeli herdrukt in een versie die met zeven gedichten is uitgebreid tot 31. De overeenkomsten met passages uit In de mist van het schimmenrijk zijn groot, maar door de verschillende toon en aanpak is het vinden van een overeenkomst soms ook een kwestie van speculatie. In een aantal gevallen zou men namelijk met evenveel recht sommige delen van de cyclus ‘Middernacht’ uit Hypnodrome (1947) kunnen beschouwen als analoog aan In de mist van het schimmenrijk. In een kader heb ik een aantal (fragmenten van) gedichten opgenomen, waarin die overeenkomsten met (Madelon) in de mist van het schimmenrijk zouden kunnen schuilen. (Fragmenten van) gedichten uit Kussen door een rag van woorden:
Dood der ouders van Karel R.
Naar mij op reis, stierven zij ver van huis.
Beiden tegelijk bijna en zoo afgrijslijk...
Ik schreef tien brieven, maar verscheurde die:
'k wist niet aan wien - ik ben toch nergens thuis.
'Keer niet weerom. Ook zonder mij waarschijnlijk
bedelft de wind de villa onder gruis.
En de gemeente staakt de melodie
van 't buizennet, waarin haar leven suist.
VII
Ik had gedacht, dat ik vannacht zou schreien,
Nu je voortaan weer bij den ander slaapt.
Die op dit oogenblik je krullen raapt,
Ze kust en spelend in je hals laat glijden;
Je borsten kust en zorgelooze dijen.
Ik dacht dat ik wel schreien zou vannacht.
Maar ik lig wakker, rook een sigaret.
Waarschijnlijk rook jij ook, bloot op het bed,
Als eens bij mij. - Je had iets vreemds bedacht;
Den kouden aschbak op mijn lijf gezet.
Er lag een nevel, als je oogen blauw,
Over ons heen, een zeer beperkte hemel.
En toch sprong in ons staren het gewemel
Van glazen vliegen, die je vangen wou;
Ik had gedacht dat ik wel schreien zou.
Maar ik zou kunnen lachen van verdriet.
Je ging mij toebehooren om een lied.
En goede liedren zingt de vreugde niet.
- Ik schreef een lied omdat je mij verliet.
Ik wou wel schreien maar kan dat niet.
XIX
De hekken van het park gesloten,
Moesten wij verder, liepen om.
Vonden er eindelijk een open.
Ik ging mijn hand ten groet ontblooten
En zei: Ga en kom niet weerom.
Je knikte, je lippen trilden teer.
Ik keek je na en jij keek weer.
Maar voor 't laatst was 't nog te vlug
Gegaan en je kwam toch terug.
Kwam toch terug. - Maar nu, niet weer.
En uit de uitbreiding in Horror coeli:
iii
Alleen in mijn kamer, alleen. Alleen de klok
is mij verwant. Hem kwelt hetzelfde lot:
wij winden om de beurt elkander op.
Uit zijn gebaren immers kan ik weten
waar zíj op dat moment mij is vergeten,
Of zij bij den ander is, of thuis,
of zij nog komt. - Maar 't wordt al stil in huis...
Alleen wordt om het uur, na kort geruisch,
tot mij gesproken, elk uur méér gesproken,
tot ook dat, al na één woord, wordt afgebroken.
xx
Voor dit raam kan ik niet blijven
staan. De wilde meeuwen kijven
langs de pas ontdooide gracht,
waar zij wellicht voorbij komt drijven
er in gegleden, vorigen nacht.
Motieven die in de cyclus vaak terugkeren zijn droom, eenzaamheid, verstrijken van de tijd, verlaten zijn door de geliefde, de rivaal, nevel, vogels boven de gracht. ‘xix’ uit Kussen door een rag van woorden beschrijft een scène bij het afgesloten Vondelpark die sterk lijkt op de passage beschreven in Madelon in de mist van het schimmenrijk, pp. 81-82. ‘xx’ uit de versie in Horror coeli herinnert aan de begin- en de slotscène met de vogels van de novelle. Tekenend is dat Hermans al deze gedichten, evenmin als ‘Dood der ouders van Karel R.’, later niet in zijn Overgebleven gedichten heeft gebundeld en dat zijn Fotobiografie nooit is herdrukt. | |||||
[pagina 28]
| |||||
Hermans is bij de tweede druk van zijn boekenweekgeschenk te werk gegaan zoals hij dat met De donkere kamer van Damokles en vooral met Nooit meer slapen al had gedaan. Er zijn fouten gecorrigeerd, maar vooral is de samenhang verhoogd, zijn de belangrijke motieven versterkt en de raadsels vergroot. Bovendien is het boek sterker in Hermans' oeuvre verankerd. Dat juist die verankering betrekking heeft op delen van het oeuvre die voor de boekenkoper uit 1994 niet of minder toegankelijk zijn, is opvallend. Misschien gaat het toch om de behoefte van een auteur om verdwenen plaatsen uit zijn oeuvre naar voren te halen. En realiseerde hij zich bij zowel het schrijven van In de mist van het schimmenrijk als bij de herdruk wat hij van die verdwenen plaatsen kon laten zien. Er zijn zoveel toevoegingen dat Hermans deze keer het hele karakter van het boek heeft veranderd. Maar met welk effect? Zelf heeft de auteur dat als volgt geformuleerd (bij de vijftiende, herziene en uitgebreide druk van Nooit meer slapen): ‘Het boek is trouwens gebleven wat het was: wat het ook toen de eerste druk verscheen, al had moeten zijn.’ Bij een zo substantiële herziening lijkt het me bijna noodzakelijk dat de lezer kennisneemt van de tweede druk. | |||||
Literatuuropgave
|
|