| |
| |
| |
Signalementen
De correspondentie van Rhijnvis Feith
Onder de wervende titel Zo als men aan gemeenzaame vrienden gewoon is te schrijven heeft J.C. Streng een uitgave verzorgd van de correspondentie van Rhijnvis Feith. In totaal gaat het hier om 213 brieven die in de periode 1779-1823 door of aan Feith werden geschreven. Een deel van de brieven is al eerder gepubliceerd, maar de opname ervan in deze bundel zal door iedereen die geïnteresseerd is in Feith worden toegejuicht. Zo zijn bij voorbeeld de vanuit literair en poëticaal oogpunt zo interessante brieven van de jonge Bilderdijk aan Feith afgedrukt mét de annotatie van Bosch, zodat geïnteresseerden veel tijd en moeite wordt bespaard. Mede door een handige index is Feiths correspondentie nu zeer toegankelijk geworden.
De correspondentie geeft een behoorlijk beeld van wat Feith tijdens zijn werkzame leven zoal heeft bezig gehouden. Het valt te betreuren dat hij met geen van zijn briefpartners een langdurige correspondentie gevoerd heeft: wat intensievere briefcontacten, onder anderen met Bilderdijk en Staring, verwateren na een aantal jaren. Dit is wellicht de reden dat de in de titel gememoreerde gemeenzaamheid maar in een deel van de brieven terug is te vinden. Feiths persoonlijke betrokkenheid klinkt nog het meest door in zijn godsdienstige ontboezemingen tegenover onder anderen een jeugdvriendin.
Voor literatuurhistorici is deze uitgave zeker de moeite waard: als voorbeeld kan dienen de correspondentie van een zeer jonge Staring met de door hem bewonderde, dan al gerenommeerde Feith (door onder anderen J. Stouten is al eerder gewezen op de curiositeit van deze brieven). De Zwolse dichter gedraagt zich tegenover Staring als een echte aristarch: zijn jonge collega heeft talent, maar de expressie is nog erg slordig. Starings experimenteerdrift op dit gebied - hij bezigt in deze tijd minder geijkte metra
Rhijnvis Feith
en rijmloze verzen - lijkt door Feith in de kiem te worden gesmoord. Typerend voor de Feith uit de periode van het sentimentalisme is zijn afkeer van Starings vernuftigheden, waarin te weinig gevoel zou doorklinken. Interessant is ook Feiths kritiek aan het adres van Jeronimo de Vries naar aanleiding van diens in 1808/1809 verschenen literatuurgeschiedenis: De Vries zou te veel nadruk hebben gelegd op het belang van de studie der klassieken en ook op die van de nationale dichters uit de zeventiende eeuw. Feith is bang dat een blinde navolging van grote modellen uit het verleden de oorspronkelijkheid van moderne dichters in de weg staat. De persoonlijke botsingen uit het verleden weerhouden hem er niet van in deze brieven Bilderdijk als dichter hoger aan te slaan dan Vondel. Naast literair-historisch belang hebben Feiths brieven ook waarde voor onder meer de geschiedenis van het politieke en religieuze denken in deze periode. Zo illustreert de briefwisseling met de orangist H.J. de Loë (1788,1789) goed de onzekere situatie na de Pruisische inval, terwijl het epistolaire contact met de predikant E.J. Greve duidelijk maakt hoezeer Feiths religieuze opvattingen werden aangescherpt door zijn oppositie tegen Kants filosofie.
De correspondentie krijgt een onverwacht dramatisch einde in een ongedateerde brief, die Feith aan het eind van zijn leven schrijft aan zijn zoon Berend Hendrik. De door een attaque ernstig verzwakte dichter moet het einde van zijn brief overlaten aan zijn dochter Elsje, die hem de laatste jaren heeft verzorgd: een stijlprocédé dat in een achttiende-eeuwse briefroman niet zou hebben misstaan.
De correspondentie van Rhijnvis Feith 1753-1824 is niet via de boekhandel verkrijgbaar. Het boek wordt toegezonden wanneer men ƒ52,- (ƒ45,- plus ƒ7,- verpakking en porto) overmaakt op giro 1451216 ten name van J.C. Streng, Woesterweg 5, Epe.
jan oosterholf
| |
‘Om goe vruchten te draghen’
De redacteuren W.N.M. Hüsken, B.A.M. Ramakers en F.A.M. Schaars zaaien met hun bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘De Pellicanisten’ in goede aarde. In 1994 verscheen Trou moet blijcken, dl. 4: Boek d met medewerking van M.R. Hagendoorn en J.P.G. Heersche (Assen: Uitgeverij Quarto, 1994; [621] blz.; ƒ140,). Tien van de elf in dit deel uitgegeven teksten zijn van Lauris Jansz, de factor van de Haarlemse kamer ‘Liefd boven Al’ en ook nu betreft het vrijwel allemaal nog niet eerder gepubliceerd werk. Boek D, in de keurige zestiende-eeuwse hand van ene Adriaen Lourisz Lepel geschreven, is niet ongeschonden overgeleverd: de eerste achtentwintig folia ontbreken, evenals 36-39. Dit betekent tekstverlies bij de spelen Vrou Lorts en Lieft boven al, maar de andere stukken zijn compleet: De gebooren blinde, Goodts ordinancij, Meestal verjaecht neering (eerder uitgegeven door N. van der Laan), het anonieme Saul en
| |
| |
David, De saijer die goed saet saijde, Werlts vesufte maeltijt, Menich bedruct hart aen een droege chijsterne verleijt, Goetheijt, lijefde en eendracht en Jesus onder die leeraers (eveneens door Van der Laan uitgegeven).
De waarde van dit soort bronnenuitgaven staat buiten kijf; eigenlijk is het bijzonder vreemd dat pas nu de rijke collectie spelen beschikbaar komt voor onderzoek door literatuurhistorici, theaterwetenschappers, taalkundigen en wie er verder in wil duiken. De hand van Lepel mag voor de ingewijde goed leesbaar zijn, voor een onbelemmerd gebruik van de teksten is een betrouwbare transcriptie niettemin onontbeerlijk. Met als uitgangspunt de transcriptieregels zoals die op pagina 8-10 geformuleerd zijn, vallen de tekstbezorgers niet op onnauwkeurigheden te betrappen, hoewel men zich bij voorbeeld zou kunnen afvragen of het aanvullen van ‘prophet’ tot ‘propheet’ met een cursieve tweede ‘e’ (fol. 99r) wel de bedoeling is bij een diplomatische weergave. De verschenen delen 1-4 zijn te bestellen voor ƒ125,- (deel 1-3), respectievelijk ƒ140,- (deel 4) bij Uitgeverij Quarto, Derkingehof 22, 9403 PC Assen. Daar ook kan men intekenen op de delen 5-8, die dit en volgend jaar zullen verschijnen.
pjv
| |
Gedrukt in Holland
Het aantal media is nauwelijks toereikend om de wassende stroom boekhistorische publikaties te kanaliseren. Het regionaal-historisch tijdschrift Holland stelde in oktober 1994 de kolommen open voor een themanummer met als titel Gedrukt in Holland (jrg. 26, nr. 4/5). De zeven bijdragen omvatten aspecten van de onafscheidelijke trits van produktie, distributie en receptie van drukwerk.
Met als uitgangspunt het bedrijf van Cornelis Claesz schetst Paul Dijstelberge het produktieproces van drukwerk en de financieel-economische implicaties van het uitgeven van boe- ken in het Amsterdam van rond 1600. Deze heldere uiteenzetting dient verplichte lectuur te worden voor iedere boekhistoricus! Gabriëlle Dorren en Garrelt Verhoeven concentreren zich op de katholieke drukker-boekverkoper Claes Braau in het zeventiendeeeuwse Haarlem. Zij distilleren uit diens fonds - dat in een bijlage keurig gereconstrueerd wordt - een duidelijke katholieke uitgeversstrategie naast het vele commerciële gelegenheidsdrukwerk.
De boekgeschiedenis is duidelijk gebaat bij een multidisciplinaire aanpak. Dat blijkt uit de bijdrage van E.O.G. Haitsma Mulier over titelprenten van enkele Nederlandse historische werken uit de zeventiende en achttiende eeuw. Nu eens niet alleen kunst- en boekhistorische opmerkingen over titelgravures, maar een beschouwing over de relatie van titelprent met de inhoud van het werk.
Achtereenvolgens komen aan de orde Van Meteren, Bor en Van Reyd, en uit een latere periode Le Clerc, Van Mieris en Van Loon.
Rudolf Rasch zet zijn muziek- en boekhistorische publikatiereeks voort met een beschouwing over de Amsterdamse achttiende-eeuwse muziekuit- gevers Estienne Roger en Michel- Charles le Cène, die gezorgd hebben voor de internationalisering van de muziekuitgeverij. José de Kruif levert een bijdrage aan de bestudering van de boekenconsumptie door de inventarisatie van achttiende-eeuwse Haagse boedelinventarissen. Met betrekking tot de negentiende eeuw is er een studie van Onno de Wit over de Leidse drukker en uitgever A.W. Sijthoff, die als een innovatief ondernemer wordt gekenschetst. Hij liep voorop bij de verspreiding van de snelpers, bij de introductie van de stereotypie en de stoommachine en bij het verspreiden van goedkope uitgaven. Dick Dooijes ten slotte haalt herinneringen op aan de lettergieterij Tetterode en letterontwerper Sjoerd H. de Roos.
Losse nummers van deze dubbelaflevering van het tijdschrift Holland kunnen besteld worden door overmaken van ƒ20,50 op postgiro 3593767 ten name van Penningmeester Historische Vereniging Holland, afdeling verkoop publikaties, te Haarlem onder vermelding van ‘26 (1994) 4/5’.
pjv
Drukkerij, zoals afgebeeld in het drukkersmerk van de zeventiende-eeuwse drukker Pierre Mortier
| |
| |
| |
Kunstenaars in Domburg anno 1912
In Reünie op't duin. Mondriaan en tijdgenoten in Zeeland (Waanders; 160 blz.; ƒ49,50) wordt in drie bijdragen een beeld gegeven van het sociale en culturele leven in Zeeland van 1898 tot 1928, waarbij de nadruk ligt op het plaatsje Domburg. De aantrekkingskracht van deze Zeeuwse badplaats op schilders, schrijvers, musici en andere kunstenaars had niet alleen te maken met de schoonheid van de omgeving, de zee en de bijzondere lichtval langs de kust, ook de beroemde dokter Mezger en zijn internationale klantenkring en de schilder Toorop, omringd door een groep kunstenaarsvrienden, waren een stimulans om in de zomermaanden naar Domburg te trekken. Deze ontmoetingen van kunstenaars hadden een tentoonstelling tot gevolg waar de verschillende moderne stromingen vertegenwoordigd waren. Dankzij deze tentoonstelling verwierf Domburg een plek in de kunstgeschiedenis van Europa.
De titel van de eerste bijdrage, ‘Dromen van weleer. Kunstenaars in Domburg 1898-1928’, van Francisca van Vloten bevat een verwijzing naar een gedicht van Henriëtte Roland Holst. Roland Holst geeft hierin uiting aan haar verlangen naar verloren dromen over het aanbreken van betere tijden voor alle mensen. Gebruik makend van het toen verschijnende nieuws-bulletin Domburgsch Badnieuws met aankondigingen van plaatselijke evenementen en lijsten van gasten, onder wie Van Suchtelen, Boutens, Verwey en Van Schendel, wordt het verleden weergegeven. Van Vloten schrijft over de aanwezige kunstenaars en hun ontwikkelingen die blijken uit de tentoonstellingen gehouden van 1911 tot 1921. Recensies, fragmenten poëzie, een enkele foto en uiteraard veel schilderijen illustreren het verhaal over de kunstenaarskolonie Domburg, waar na de komst van veel nieuwe bezoekers een haast toeristische industrie ontstond met afternoon tea-concerten, zang- en dans-
avonden, tennis- en golfwedstrijden, vossejachten en kinderfeesten. In het tweede artikel besteedt Hesther van den Donk aandacht aan schilders die een bezoek brachten aan Domburg. Zij plaatst het werk van Mondriaan, Toorop en elf anderen in een Europees kader. Jacqueline van Paaschen- Louwerse reconstrueert de schilderijtentoonstelling die in Domburg gehouden werd in de maanden juli en augustus 1912. Haar bijdrage geeft een nauwkeurige beschrijving vanaf de openingstoespraak van Toorop tot en met de indeling van het tentoonstellingszaaltje waar vijftien deelnemende kunstenaars een kleine tachtig werken tentoonstelden. Deze unieke tentoonstelling was tot half januari 1995 op herhaling te zien in het Zeeuws Museum Middelburg.
karen b. van der kamp
| |
Twee bundels over Exil-literatuur
Als bijprodukt van het Themenschwerpunkt ‘Flandern und die Niederlande’ van de Frankfurter Buchmesse 1993 werd een internatio- naal symposium gehouden over ‘Deutsche Literatur im Exil in den Niederlanden 1933-1940’, waarvan de voordrachten nu gebundeld zijn onder redactie van Hans Würzner en Karl Kröhnke (Amsterdam: Rodopi, 1994; Amsterdamer Publikationen zur Sprache und Literatur 113; 247 blz.; ƒ75,-). Kröhnke opent de bundel met een overzicht van het onderzoek naar dit verschijnsel; Würzner levert een literair-historisch overzicht en H.W. von der Dunk geeft een historische beschouwing over Nederland als opvangland. De relaties in de jaren dertig tussen Duitsland en respectievelijk Nederland en België worden aan een analyse onderworpen door Horst Lademacher en Peter Klefisch. Bijdragen over het Nederlandse asielbeleid, de neutraliteitspolitiek en de ‘kulturpolitischen Vorstellungen in der anarchosyndikalistischen Exilpublizistik’ worden gevolgd door artikelen over de ontstaansgeschiedenis van Brechts Dreigroschenroman (door Sjaak Onderdelinden) en over de relatie tussen Heinrich Mann en diens literaire agent en oud-medewerker van Allert de Lange, Barthold Fles, die door Madeleine Rietra opgespoord werd in het Rosa Spierhuis in Laren. Kerstin Schoor gaat uitgebreid in op de relatie van exil-uitgever Walter Landauer met Allert de Lange. Michael Philipp trekt de exil-lijn door tot na de oorlog, wanneer een aantal Duitse auteurs hier blijft publiceren bij uitgeverij Castrum Peregrini en in het gelijknamige tijdschrift, waarvan Wolfgang Frommel de spil was.
In de reeks Amsterdamer Beiträge zur neueren Germanistik verscheen als deel 37 onder redactie van Ian Wallace: Aliens - Uneingebürgerte; German and Austrian writers in exile (Amsterdam: Rodopi, 1994; 251 blz.; ƒ37,50). Deze bundel bevat veertien artikelen over Duitse en Oostenrijkse auteurs die op de vlucht gingen naar vooral Engeland. Er zijn bijdragen over onder anderen Arnold Zweig, Gustav Regler, Anna Seghers, Ernst Glaeser, Robert Neumann, Theodor Kramer, Hans Rehfisch en het in de oorlogsjaren in
| |
| |
Engeland verschijnende Duitstalige tijdschrift Die Zeitung van J.H. Lothar en Hans Uhlig.
pfv
| |
P.C. Boutens aanschouwd
Sinds de dagen van A. Roland Holst en S. Vestdijk - ik doel hier op het jaar 1958, toen zij de eerste, aan hen gewijde Schrijversprentenboeken in het Haagse Letterkundig Museum in ontvangst kwamen nemen - is heel wat veranderd. Het vierendertigste, Ik heb iets bijna schoons aanschouwd. Over leven en werk van P.C. Boutens 1870-1943, (Amsterdam-Den Haag, 1993), bevat bio- en bibliografische gegevens nog slechts tussen de regels door, maar is anderzijds een forse essaybundel geworden. Nog altijd veel illustraties (portretten, handschriften en boekomslagen) maar toch, onmiskenbaar, een verschuiving van buiten naar binnen, van het uiterlijke naar het innerlijke, van een aardigheidje voor scholieren tot een prachtboek voor serieuze liefhebbers voor de prijs van ƒ39,90.
De eerste bijdrage, ‘Een nieuw dichter in Holland’ van Ben Peperkamp, toont al in de ondertitel de dubbele doelstelling: ‘Aanzet tot een poëtografie van P.C. Boutens’ en lost die verwachting voortreffelijk in. Het geeft een gelukkige synthese van biografie en beschrijving van poëticale en zelfs - op het einde - politieke opvattingen van de mens en de dichter. W. Blok gaat in op Boutens' laatste bundel Tusschenspelen (1942), en verklaart overtuigend de titelkeuze. Over de verzen die Boutens schreef bij werk van de door hem bewonderde kunstenaar W.A. van Konijnenburg schrijven Peperkamp en Redbad Fokkema, waarna Ernst van Alphen een verhelderend relaas geeft over homoseksueel verlangen in de gedichten van Boutens. Hij toont aan hoezeer, anders dan eerder werd verondersteld, diens interpretatie van Plato juist de bijzondere mogelijkheid tot kennisverwerving benadrukt die
P.C. Boutens
homoseksualiteit verschaft. Het ‘betekenisvolle stil-zwijgen’ blijkt aldus niet zozeer een maatschappelijke noodzaak, maar veeleer een filosofisch en poëticaal gefundeerd symbolistisch uitgangspunt.
Boeiend is ook de documentaire over de receptie van Boutens' poëzie van de hand van Jan Nap en Joost van der Vleuten, waarna S.A.J. van Faassen onder de veelzeggende titel ‘Een zeker amateurisme’ de bemoeienissen van Boutens als boekverzorger bespreekt. Enigszins uit de toon valt mijns inziens de bijdrage van Harry G.M. Prick over ‘Momenten en aspecten van P.C. Boutens’ vriendschap met Lodewijk van Deyssel' die voornamelijk herinneringen achterlaat aan fraai bedoelde tafelredes bij copieuze maaltijden in diverse Grand Hôtels: een fraaie luchtbel!
Tegelijkertijd verscheen ook een door de medewerkers aan het prentenboek verzorgde keuze uit de lyriek van Boutens (ƒ25,-; Amsterdam 1993). De samenstellers spreken terecht van een ‘onmisbare aanvulling op en een complement bij de essays uit het schrijversprentenboek’.
b. lucer
| |
Kinderen
Eind vorig jaar verscheen bij Prometheus een bloemlezing van Nederlandse poëzie onder de titel Kinderen (232 blz., ƒ25,-). Meer dan honderd gedichten over en voor kinderen werden verzameld en toegelicht door Willem Wilmink.
Het is een echte Wilmink-bundel geworden. Alleen aan de keuze al herken je de samensteller.
Sinterklaasliedjes, teksten van Freek de Jonge, Harrie Geelen, Jules de Corte, Harrie Jekkers staan er in het gezelschap van teksten uit de ‘grote’ poëzie van Vasalis, Dèr Mouw, Gorter, Hendrik de Vries en Elisabeth Eybers, om er enkelen te noemen. Daarbij heeft Wilmink zijn eigen poëzie bepaald niet vergeten.
Maar het duidelijkst herken je die eigen Wilmink-toon toch wel aan zijn commentaar bij de gedichten. Ik moest onweerstaanbaar denken aan een uitspraak van Gorter toen ik die toelichtingen las: ‘Met ogen gevoelig als water’ leest Wilmink poëzie. En hij becommentarieert ook steeds met een sterk persoonlijk trekje. Ik ken weinig mensen die zo lucide en precies interpreterend daarbij tegelijk een zo eigen melancholisch geluid laten horen over hun eigen jeugdervaringen. In de toelichtingen combineert Wilmink de ‘oude’ wetenschapper die hij was (en blijkbaar nog steeds is) met de eigenschappen van de taalgevoelige dichter die hij ook is in zijn korte, maar veelzeggende annotaties. Als wetenschapper betrekt hij bij voorbeeld de eerdere varianten van Nijhoff bij zijn interpretatie of geeft hij taalkundig commentaar op Vasalis. Als dichter manifesteert hij zich vooral in de keuze die hij maakt, maar toch ook in zijn toelichtingen. Men leze daar de commentaren op gedichten van Gorter maar eens op na (p. 79 en 89).
Het aardige van een bundel als deze is dat veel gedichten gevoelens en gedachten oproepen waarvan je niet meer wist dat ze er nog waren. Dat doet goede poëzie natuurlijk altijd,
| |
| |
maar Wilmink is daarbij een uitstekende gids.
gvb
| |
Neerlandici in Polen
In mei 1993 werd in de Poolse stad Wroclaw een ‘Regionaal Colloquium Neerlandicum’ georganiseerd door de uiterst actieve neerlandici aldaar onder aanvoering van prof. dr. hab. Stanislaw Predota. Door zevenendertig neerlandici uit België, Bulgarije, Hongarije, Letland, Nederland, Polen, Rusland, Servië, Slovenië, Tsjechië en Zuid-Afrika werden daar evenzovele voordrachten gehouden die nu in de serie Acta Universitatis Wratislaviensis, nummer 1651, gebundeld zijn in de Handelingen Regionaal Colloquium Neerlandicum Wroclaw 1993 onder redactie van Predota (Wroclaw: Wydawnictwo Uniwersytetu Wroclawskiego, 1994 [=1995]).
Een twintigtal bijdragen betreft taalkundige, taalbeheersings- of taalverwervingsproblematiek. Op het gebied van de letterkunde zijn er bijdragen over Gerard Walschap door Ton Anbeek, over Judith Herzberg door F. Balk-Smit Duyzentkunst, over Lucebert door H.P. van Coller en J. van der Elst, over toneelspelers in de middeleeuwen door A. Dabrówka, over Maria Magdalena als hoer en heilige door J. Goedegebuure, over de Nederlanden in de brieven van de zeventiende-eeuwer Krzysztof Opaliński door Stefan Kiedroń, over Couperus door M. Klein, over Heijermans op het Poolse toneel door Jerzy Koch, over Nederlands-Antilliaanse literatuur door W. Rutgers, over het teruggevonden Maerlant-fragment in de universiteitsbibliotheek van Wroclaw door R. Szubert, en over Nederlandse literatuur in Polen door A. Troost. Een van de interessantste artikelen is van Karel Bostoen, die het oude boekenbezit te Wroclaw een goudmijn noemt voor de studie van de Nederlands-Silezische culturele betrekkingen. In een bijlage somt hij eenentwintig daar aanwezige veilingcatalogi op die tot nu toe nergens elders zijn aangetroffen. Er waren daar ter stede nogal wat bezitters van Nederlandse boeken. Om de invloed van onder meer het Nederlandse-boekenbezit te bestuderen heeft Bostoen in samenwerking met Kiedroń een project opgezet over Nederlands-Silezische culturele betrekkingen in de zeventiende eeuw. Van de andere projecten en activiteiten van de Wroclawse neerlandici, verbonden aan de Erasmus-leerstoel voor Nederlandse taal, literatuur en cultuur geeft Predota in deze bundel een indrukwekkend overzicht. Het adres van de Erasmus-leerstoel is: Katedra Jezyka, Literatury i Kultury Niderlandzkiej, im. Erasma z Rotterdamu, ul. Kuźnicza 21-22, 50-138 Wroclaw, 00 48 71 402-788, fax 402-937.
pjv
| |
Kees Fens
De eerste pagina van Folio, de zaterdagse boekenbijlage van de Volkskrant, siert zich sinds vijf jaar met een essayistisch stukje van de hand van Kees Fens. Hierin wordt de wereld van het boek vanuit verschillende gezichtspunten besproken. Boeken kopen, krijgen en geven, boekenkasten, proefschriften, een levenswerk, het boek als zorgenkind, bibliofilie, de bibliotheek, het exlibris, een mooie zin, schrijven, lezen en de lezer; geen enkel aspect van het boek laat Fens onbelicht. Meer dan zestig van deze miniatuur-tekstjes zijn verzameld in Handgroot postscripta bij boeken en lezen (Amsterdam: Rap, 1994; 69 blz.; ƒ19,50). Behalve als essayist geniet Fens ook bekendheid als criticus en schrijver. Bovendien vervulde hij tot voor kort de functie van hoogleraar in de Nederlandse letterkunde van de twintigste eeuw aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen.
In oktober 1994 nam Fens afscheid als hoogleraar. Ter gelegenheid van dit afscheid werd hem de bundel Betrokken buitenstaander (Baarn: Anthos, 1994; 196 blz.; ƒ24,90) aangeboden. De bijdragen in deze bundel zijn geschreven door een veertiental promovendi die werkten of werken aan een proefschrift onder begeleiding van Kees Fens. De auteurs Harry Bekkering, Ruth Beijert, Arend Jan Bolhuis, Piet Calis, Jan Fontijn, Jos Joosten, Joke Linders, Jos Muyres, Mariëlle Polman, G.F.H. Raat, Jan de Roder, Jan Sturm, Bern Versteegen en Marian de Vooght hebben een titel als uitgangspunt genomen die ooit door Fens werd gebruikt. Zo vertonen de onderwerpen waarover is geschreven een grote diversiteit: Harry Bekkering toont aan dat er overeenkomsten bestaan tussen de hoofdpersonen uit Terug tot Ina Damman van Simon Vestdijk en Kees de jongen van Theo Thijssen; Ruth Beijert bespreekt de Gezelle-beeldvorming in het katholieke tijdschrift Van onzen tijd; Arend Jan Bolhuis gaat in op de verschillen in bijbelvertalingen; Jan Fontijn verklaart de historische sensatie die hij ondervond bij het doorbladeren van een manuscript van Vossius; Jos Muyres beschrijft hoe Fens tegenover het werk van Louis Paul Boon staat; G.F.H. Raat analyseert het verhaal ‘Dokter Klondyke’ van W.F. Hermans; Jan de Roder wijdt zijn bijdrage aan de Sonnetten van H. Claus. Toen Fens namelijk niet in staat was vanwege een oogontsteking het boekenweekgeschenk De zwaardvis te lezen, las hij maar korte fragmenten uit de Sonnetten van Claus.
Een andere bundel, eveneens aangeboden bij Fens' vertrek, is De eerste stem. Een album voor Kees Fens (Amsterdam: Querido, 1994, 103 blz.; ƒ29,90). Hierin bijdragen van twintig schrijvers die Fens literaire eer willen bewijzen. De auteurs, onder wie S. Dresden, Michel van der Plas, Leo Vroman, Remco Campert, Willem Wilmink, T. van Deel, Annie M.G. Schmidt, H. Brandt Corstius en Hella S. Haasse, reageren op de stem van criticus Kees Fens en geven zodoende hun eigen, eerste stem opnieuw het woord. Een brief, veel gedichten, een vertaling
| |
| |
van een gedicht, twee ballades en verhandelingen over serieuze, maar ook meer luchtige onderwerpen zijn in het album opgenomen.
Ondanks het feit dat deze bundels zijn aangeboden bij het afscheid van Kees Fens, is er van een afscheid niet echt sprake. Hij is inmiddels opnieuw verbonden aan de Universiteit van Nijmegen. Ditmaal als bijzonder hoogleraar in de Nederlandse literaire kritiek van de twintigste eeuw.
karen b. van der kamp
| |
Heilige boeken
Uitgeverij Het Spectrum gaat verder met het uitbrengen van handige naslagwerkjes. Vorig jaar verscheen De grote mythologische figuren van Fernand Comte; nu is van dezelfde auteur in een vertaling van F. Oomes De heilige boeken uitgebracht in de Prisma Kennis-reeks (Utrecht 1995; 270 blz.; ill.; ƒ27,50). De heilige boeken zijn gerangschikt naar de stromingen waar ze bij horen: boeddhisme, christendom, confucianisme, hindoeïsme, islam, jodendom et cetera. Per stroming is er een inleiding, per boek een toelichting en treffende citaten zijn in de marges afgedrukt. Er is geen doorverwijzing naar secundaire literatuur of vergelijkbare naslagwerken, zoals De goddelijke bibliotheek van Rufus C. Camphausen, maar dat verscheen dan ook bij uitgeverij Bres in 1991. Een register op personen en titels wijst de weg door dit boek over heilige boeken.
pjv
| |
Zestien eeuwen in zesenvijtig bladzijden
Wie heeft nooit de behoefte om te kijken op welke dag in 2022 Zijn verjaardag valt of wanneer dat geweest zou zijn in een vorig leven in pakweg 1587? Via de ‘eeuwigdurende’ zakkalendertjes was daar met enig rekenwerk wel uit te komen. Wie professioneel geïnteresseerd is in precieze data uit vorige eeuwen, was aangewezen op de deftige naslagwerken van Grotefend, Fruin of Strubbe/Voet.
Nu is er een uiterst handig boekje beschikbaar dat in kort bestek de gewenste informatie verschaft: A.M. Overwater, De tijdgids; zakkalender voor 16 eeuwen (Franeker: Uitgeverij Van Wijnen, 1994; 56 blz.). Het innovatieve van deze tijdgids is wat de auteur de geschiedeniskalender noemt, die - in beknopte vorm op pagina 6 - zonder rekenwerk weekdagen levert bij data uit de periode 1583-2038, of - in uitgebreide vorm in de rest van het boekje - voor de jaren 500-2094. Verder verschaft Overwater een overzicht van diverse kalendersystemen, de paasdata voor de periode 500-2099, een overzicht van de Franse Republikeinse kalender en een lijst van publikaties over de wetenschap der chronologie. Voor wie zich wel eens bezighoudt met het verleden is Overwater een uitkomst.
pjv
| |
Fictie op onderwerp
Vertel eens in één trefwoord waarover de roman van Renate Dorrestein Het hemelse gerecht gaat. Juist, die gaat over een restaurant. En wat hebben Eclips van Bernlef, Anaïs Anaïs van Jeroen Brouwers, De torens van februari van Tonke Dragt, Kasper in de onderwereld van Hubert Lampo, De Sodomsappel van Taco Meeuwsen, Huize Nieuwstad van Martin Schouten en De amberbol van Vic Tilgenkamp met elkaar gemeen? Die romans gaan allemaal over geheugenstoornissen. Het in deze tweede uitgave tot een in twee kloeke delen uitgegroeid naslagwerk van het nblc en de Openbare Bibliotheek Amsterdam, Fictie op onderwerp; lectuur en literatuur op onderwerp toegankelijk gemaakt ('s-Graven- hage: nblc, 1994; 1064 blz.; ƒ150,-), oogst afwisselend ver- en bewondering. Uiteraard dient de doelstelling in het oog gehouden te worden: het verschaffen van informatie op vragen van bezoekers van openbare bibliotheken, vragen die in aantal zijn toegenomen door de volwasseneneducatie en het onderwijsvoorrangsbeleid. Maar in het woord vooraf spreken de redactionele instellingen tevens de verwachting uit dat in wijdere kring belangstelling zou kunnen zijn voor het op trefwoord toegankelijk maken van fictie.
Die belangstelling is er zeker - en niet alleen onder bibliotherapeuten - zo- lang de Nederlandse primaire teksten niet op andere wijze op thematiek en motieven toegankelijk zijn, bij voorbeeld in de vorm van cd-roms met volledig doorzoekbare tekstbestanden. Voor de Nederlandse literatuur komen het Lexicon van literaire werken, het Kritisch literatuurlexicon en de vakbibliografie bntl voor een deel tegemoet aan de wensen van onderzoek naar thema's en motieven, maar als men dat onderzoek wil uitbreiden naar andere auteurs, dan is men vooral op de eigen belezenheid aangewezen. Wie de moeite neemt om de in de zojuist genoemde werken de daar aangegeven thematiek terug te zoeken in Fictie op onderwerp zal kunnen constateren dat die gegevens elkaar meestal wel dekken.
Opgenomen zijn zo'n 18.000 literaire werken die verschenen of herdrukt zijn in de jaren 1983-1994, waarvan het thema een informatieve functie heeft of waarvan de sfeertekening informatief werkt. Triviaalseries en stripverhalen zijn niet opgenomen. Naast Nederlandstalige en in het Nederlands vertaalde werken zijn ook boeken opgenomen in het Engels, Duits, Frans, Fries, Italiaans en Spaans. Veel titels zijn terug te vinden onder verschillende trefwoorden (Bernlefs Eclips is opgenomen onder ‘geheugenstoornissen’ en ‘verkeersongelukken’); van het ene trefwoord wordt via ‘zie’- en ‘zie ook’-verwijzingen naar andere trefwoorden verwezen (België: zoek ook bij Antwerpen, Brugge, Brussel, Gent, Kempen, Leuven, Limburg, Schelde, Vlaanderen). Iedere vermelding bevat een complete titelbeschri ving; bij vertalingen wordt de titel van de eerste druk van
| |
| |
het origineel vermeld; in een paar regels wordt de inhoud van het desbetreffende boek samengevat.
Vanuit die korte samenvatting kan de lezer proberen te achterhalen in welke rubrieken die titel verder nog opgenomen zou kunnen zijn, maar dan komt men vaak bedrogen uit.
Wanneer men onder het trefwoord ‘geheugenstoornissen’ stuit op Jeroen Brouwers' Anaïs Anaïs wijst niets in de toelichting er op dat men dezelfde titel ook kan aantreffen onder het trefwoord ‘reuk’: ‘Een 36-jarige leraar Nederlands, sinds enkele maanden verlaten door zijn vriendin en kort daarna slachtoffer van een auto-ongeval, lijdt ten gevolge daarvan aan duizelingen en geheugenverlies.’ Wie nieuwsgierig is naar wat leraren Nederlands nog allemaal kan overkomen, treft onder het trefwoord ‘leraren’ niet het boek van Brouwers aan, maar weer wel titels van Alfred Kossmann, Tessa de Loo, Hugo Raes, Jan Siebelink, Lévi Weemoedt en L.H. Wiener.
Hoe moeilijk het consequent betrefwoorden is, toont het volgende voorbeeld. Onder ‘Zeeland’ is opgenomen Het scharlaken koord van Cornelius Lambregtse over een meisje dat in een oud-gereformeerd arbeidersgezin in Zuid-Beveland opgroeit tot jonge vrouw. Dit boek blijkt - aldus de gegeven toelichting - het vervolg te zijn van In Zijn arm de lammeren dat dan weer onder ‘Zuid-Beveland’ is vermeld. Via de ‘zie ook’-verwijzing bij Zeeland is dat wel te achterhalen, maar het omgekeerde (Zuid-Beveland zie ook Zeeland) kan niet.
Het is heel gemakkelijk kolommen te vullen met voorbeelden van tal van onlogische verwijzingen en halve of hele onjuistheden in de betrefwoording, maar wie Fictie op onderwerp een beetje creatief gebruikt, kan er ontzettend aardige motief- en thema-lijnen uit halen voor de moderne letterkunde. Al bladerend valt op dat bepaalde thema's in de periode 1983-1994 veel literatuur aantrekken (relatieproblemen, zelfdoding, vrouwen, vrouwenemancipatie, vrouwenleven, feminisme et cetera) en dat andere onderwerpen blijkbaar helemaal niet in de belangstelling staan (motorrijden, muizen, nachtclubs, vogels, maar ook opvallend weinig romans over computers). Wat de samenstellers in een volgende uitgave zeker zouden moeten doen, is het opnemen van een index op auteurs zodat men op het spoor kan komen van thema's en motieven bij één schrijver.
pjv
|
|