Literatuur. Jaargang 11
(1994)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 290]
| |
Hendrik van Veldeke en de hagiografische traditie
| |
[pagina 291]
| |
Stamboom van Sint Servatius uit een Berlijns handschrift
Oorspronkelijk werd in kloosters tijdens de maaltijd een gewijde tekst voorgelezen. Vanaf de tiende eeuw was dat meestal de legende van die heilige wiens feest die dag gevierd werd. Zo was bijvoorbeeld op 17 januari de heilige abt Anthonius aan de beurt: een pestheilige die werd aangeroepen om mensen en vee te beschermen tegen besmettelijke ziektes. Zo'n legende berustte misschien niet voor de volle honderd procent op historische feiten - daarvan waren ook vele middeleeuwers zich terdege bewust. Maar daar ging het niet om: een legende bevatte een hogere, een goddelijke waarheid. Elke heilige was immers een navolger van Christus: het levensverhaal liet zien hoe God Zijn uitverkorene leidde, beschermde en bijstond door wonderen tot diens meerdere eer en glorie te laten plaatsvinden. Voor middeleeuwers maakten de heiligenlevens deel uit van de heilsgeschiedenis. Die begon met de Schepping en zal eindigen op de Jongste Dag wanneer Christus voor het Laatste Oordeel zal wederkeren. Heiligenlevens krijgen een plaats in de heilsgeschiedenis ná de Handelingen en Brieven (van de apostelen) en vóór de Apokalyps. Heiligenlevens zijn dus min of meer sacrale teksten en dientengevolge moeten ze wel feiten bevatten. Dat wil overigens niet zeggen dat deze feiten kaal en onopgesmukt moeten worden doorgegeven. Middeleeuwse auteurs mochten de - al dan niet legendarische - feiten met een literair sausje overgieten en aldus de smaak van die feiten enigszins verdoezelen of juist accentueren. Alvorens in te gaan op de literaire techniek die Hendrik van Veldeke als hagiograaf van Sint Servaas ter beschikking stond, wil ik eerst aandacht besteden aan het historische materiaal waarover wij met betrekking tot Sint Servaas kunnen beschikken. Daarbij zal ik in grove lijnen schetsen hoe het legendarische materiaal is gegroeid, langzaam maar zeker. | |
De historische kernWat wij over de historische Servaas weten, is bitter, bitter weinig. Slechts twee tijdgenoten maken melding van ene Servatius, bisschop van Tongeren. De Griekse kerkleraar Athanasius (± 295-373) noemt op twee plaatsen een (Gallische) bisschop Sarbatios. Algemeen wordt aangenomen dat deze Sarbatios dezelfde is als ‘onze’ Servaas. Athanasius stelt Servaas voor als een vurig bestrijder van het arianisme, een ketterij genoemd naar de Alexandrijnse priester Arius. Deze ontkende de goddelijke natuur van Jezus Christus. Op het concilie van Nicea (325) werden Arius' stellingen als ketters veroordeeld, mede dankzij het optreden én de inzet van Athanasius. De strijd tegen het arianisme leverde hem weliswaar in 328 de bisschopszetel in Alexandrië op, maar zijn gedrevenheid zette tevens zóveel kwaad bloed, dat hij noodgedwongen zeventien jaar in ballingschap doorbracht, onder andere in Trier: het mag niet uitgesloten worden dat Athanasius de echte Servaas, bisschop van Tongeren, rond het midden van de vierde eeuw in het Rijn-Maasland heeft ontmoet. Ook Sulpicius Severus, die rond 400 een Vita Sancti Martini (Leven van Sint Maarten) schreef, roemt in zijn Chronica (Kronieken) de Tongerse bisschop Servatius als een vurig bestrijder van de ariaanse ketterij. Het is opmerkelijk dat deze feiten door middeleeuwse Servaas‘biografen’ niet zijn gebruikt. Veldeke meldt alleen dat Servaas naar Keulen reist om de met ariaanse ideeën behepte bisschop af te zetten. Deze episode uit de Servaaslegende <1,1212-1421> berust op een in de achtste eeuw vakkundig vervalst document: een verslag van een kerkvergadering die op 12 mei 346 in Keulen zou hebben plaatsgehad en waar de Keulse bisschop Euphrates uit het ambt zou zijn gezet wegens ketterse opvattingen. | |
LegendevormingNá Athanasius en Sulpicius Severus blijft het zo'n anderhalve eeuw stil rond Servaas, althans op schrift zijn er geen sporen. Toch moet de legendevorming rond Servaas reeds vroeg op gang zijn gekomen. Immers, de zesde-eeuwse historicus Gregorius van Tours (± 540-594) maakt in twee van zijn werken melding van ene Aravatius, ongetwijfeld een verhaspeling van de naam Servatius. In zijn Gloria confessorum (De roem der belijders, een boek vol korte heiligenlevens, meldt hij: ‘Er wordt verteld dat Servatius bisschop van Maastricht is geweest ten tijde van de Hunnen, toen die losbarstten om Gallië binnen te vallen. Ook wordt verteld dat hij begraven is | |
[pagina 292]
| |
Servatius' eerste biograaf: Gregorius van Tours (uit P. Ribadineira en H. Rosweydnus: Generale Legende der Heylighen)
naast de brug, bij de openbare weg. Hoewel regelmatig sneeuw rond zijn graf viel, werd de grafzerk nooit door sneeuw nat gemaakt. Zelfs in perioden waarin deze streken getroffen werden door zeer strenge vorst en de sneeuw drie of vier voet [ongeveer een meter] hoog op de grond lag, bleef zijn graf sneeuwvrij [...]. Al dikwijls was dankzij de eerbied en geestdrift van gelovigen een kapelletje opgetrokken uit gladde houten planken, maar zo'n bouwsel werd ogenblikkelijk door de wind omver geblazen of viel van zelf in elkaar. Ik geloof dat dit net zo lang duurde tot er iemand kwam die een waardig bouwwerk ter ere van deze roemrijke bisschop wilde neerzetten. Na verloop van enige tijd werd Monulfus bisschop van Maastricht. Hij ontwierp, bouwde én versierde een geweldige kerk ter ere van Servatius. Zijn lichaam werd met veel geestdrift en eerbied naar deze kerk overgebracht en blinkt nu uit vanwege de grote wonderen.’ Door de stoffelijke resten van Servaas op te graven en elders te herbegraven had Monulfus (de twaalfde bisschop van Maastricht en een tijdgenoot van Gregorius) zijn voorganger heilig verklaard. Pas vanaf de elfde eeuw gaat de paus zich steeds intensiever bezighouden met het canoniseren van vermeende heiligen. Meestal werd volstaan met een elevatio (opgraving) en translatio (verplaatsing) van de relieken. Blijkbaar behoorde voor Gregorius van Tours Servaas tot de schare der heiligen. In zijn Historia Francorum (Geschiedenis der Franken) verhaalt Gregorius dat Servaas ten tijde van de invallen der Hunnen een bedevaart naar Rome maakte, opdat Tongeren plundering en verwoesting bespaard zouden blijven. De heilige Petrus moest de Tongerse bisschop teleurstellen: diens gebeden zouden geen gehoor vinden bij God. Onmiddellijk na zijn terugkeer in Gallië liet Servaas Tongeren - wegens de zondigheid van haar inwoners - in de steek en vertrok naar Maastricht waar hij spoedig stierf en begraven werd. Hoogstwaarschijnlijk heeft Gregorius zowel in de Gloria confessorum als in de Historia Francorum tot dan toe mondeling circulerende berichten op schrift gesteld. Daarop wijzen uitdrukkingen als ‘er wordt verteld’ (memoratur) en ‘er wordt gezegd’ (refertur). In elk geval zijn twee zaken duidelijk: ten eerste bestond in de tweede helft van de zesde eeuw in Maastricht een zekere verering voor Servaas, én ten tweede deden op dat moment verhalen over hem en zijn laatste rustplaats de ronde. Ná Gregorius van Tours neemt het aantal legendarische verhalen over Sint Servaas toe. Hoe dat proces precies verlopen is, onttrekt zich grotendeels aan onze waarneming. Het eind van de ontwikkeling is wel in kaart te brengen. Tussen 1066 en 1088 verzamelde een zekere Jocundus, een Noordfranse monnik, allerlei losse gegevens over de patroonheilige van Maastricht; in opdracht van het Servaaskapittel ver- en bewerkte hij die gegevens tot de eerste samenhangende levensbeschrijving van Servaas, uiteraard in het Latijn, de taal van de geleerden. In de daarop volgende eeuw werden Jocundus' Actus Sancti Servatii (Handelingen van Sint Servaas) twee maal in het Latijn herschreven: de Gesta Sancti Servatii (De daden van Sint Servaas) en de Vita Sancti Servatii (Het leven van Sint Servaas). De laatste Latijnse bewerking gebruikte Hendrik van Veldeke als bron voor zijn verdietsing. | |
De hagiografische traditieIn deze teksten wordt al het oude legendemateriaal opgenomen, zij het soms in gewijzigde vorm. Zo kent Veldeke een versie van het hiervoor geciteerde sneeuwwonder. Maar volgens hem was er een houten kerk boven Servaas' graf opgetrokken, waarvan - door toedoen van de duivel - het dak was ingestort. Alleen Agricolaüs, de opvolger van Servaas als bisschop van Maastricht, was het vergund dit dak te repareren <2,351-479>. Veldeke rept hier met geen woord over Monulfus, noch over de elevatio en translatio van Servaas. Maar Veldeke wist dat wél. In Veldekes versie vonden elevatio en translatio plaats na- en omdat Karel (de Grote?) op 13 mei (Servaasdag!) dankzij Sint Servaas een klinkende overwinning behaald had op de heidenen <2,554-641>. In eerste instantie werd op de verkeerde plaats gezocht: ‘Zij maakten het graf vrij, waar Servaas aanvankelijk begraven was. Zij wisten echter niet dat Sint Monulfus hem had verheven [en overgebracht]; ze meenden dat Sint Servaas, de grote heer, nog steeds in zijn oorspronkelijke graf lag. [...] Toen ze de zalige Servaas daarin niet aantroffen, ontstond er groot geweeklaag en gejammer. Zij konden niet anders: ze waren ontroostbaar; iedereen - arm en rijk - klaagde erover bij de allerhoogste God. Zij waren ervan overtuigd dat de vermaarde Sint Servaas hun ontstolen was.’ <2,711-763> Veldeke voegt ook nieuw verhaalmateriaal toe, op gezag van zijn bron(nen). Blijkbaar was dit materiaal mondeling overgeleverd. Ofschoon er geen ‘harde feiten’ op schrift voor handen waren, moesten de auteurs hun fantasie beteugelen: ze waren gebonden aan de regels die het genre ‘hagiografie’ stelde. Een van de voornaamste regels was dat een heiligenleven liet zien dat | |
[pagina 293]
| |
er een bijzondere relatie bestond tussen God en de heilige. Veelal werd die relatie aanschouwelijk gemaakt, doordat God ter ere van Zijn dienaar wonderen liet geschieden, zowel tijdens diens leven als ná diens dood. De lichtwonderen in de Servaaslegende kunnen dit illustreren. In totaal beschrijft Veldeke tien van dergelijke wonderen, in elk boek vijf. Bij drie daarvan wil ik uitvoeriger stilstaan. In het tweede boek wordt beschreven hoe de stoffelijke resten van Sint Servaas door de Saksen uit Maastricht worden gestolen, overigens met instemming van de Duitse keizer. De rovers brengen de kostbare relieken over naar het Sankt-Servatiusstift te Quedlinburg. Een groep Maastrichtenaren laat het er niet bij zitten: ze willen hun patroonheilige terughalen. Tijdens een feest gaan alle Quedlinburgers zich zó aan drank en eten te buiten, dat ze laveloos in slaap vallen en hun plichten verzaken: ‘De volgende nacht vielen ze als een blok in slaap; het werd er doodstil. De gastheren en gasten, de dames in het klooster, de dienaren en de koster konden zich niet tegen de slaap verzetten; ze lieten de lichten uitgaan. De Maastrichtenaren, geboortig uit het land van Sint Servaas, hadden wijselijk lange tijd daarvóór al uitgedacht hoe ze het land konden verlaten, zodra ze Sint Servaas in handen hadden. Om middernacht werd hun de gelegenheid geboden; ze betreurden hun geleden verlies en zetten hun leven op het spel: ze sneden de touwen van de klokken door en gingen naar het altaar. Daar namen ze de schrijn waarin Sint Servaas rustte, die hun zoveel licht gaf alsof het dag was. Toen ze weer buiten waren, sloten ze de deuren.’ <2,1339-1369> Ook tijdens de terugtocht door het vijandige Saksen worden de Maastrichtenaren voortdurend bijgelicht, terwijl hun achtervolgers in het donker ronddwalen en het spoor bijster raken <2,1485-1536>. Ten slotte gaan alle kaarsen in de Servaaskerk te Maastricht spontaan branden, op het moment dat de heilige relieken binnen worden gedragen <2,1461-1472>. De strekking van deze trits verhalen is zonneklaar: Servaas zal zijn volgelingen altijd verlichten; wieHet huidige klooster van Quedlinburg
Servatius doopt koning Attila en zijn mannen (Blokboek van Sint Servaas)
Servaas niet wil volgen, dwaalt in de duisternis en zal uiteindelijk in de hel terechtkomen. Veldeke zelf vergelijkt de vluchtende Maastrichtenaren met het volk van Israël dat onder Gods bescherming uit Egypte wegtrok. Dat is een expliciete verwijzing naar Exodus 13,21: ‘Jahwe ging voor hen uit: overdag in een wolkkolom, 's nachts in een vuurzuil om hun licht te zijn. Zo konden zij dag en nacht doortrekken.’ Deze lichtbeeldspraak roept ook passages uit het Nieuwe Testament in herinnering. Bijvoorbeeld: ‘Ik ben het licht van de wereld. Wie Mij volgt, dwaalt niet rond in de duisternis, maar zal het licht van het leven bezitten’ (Johannes 8,12) én ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader tenzij door Mij’ (Johannes 14,6). | |
Leven als de apostelenNet als alle andere heiligen is Servaas een navolger van Jezus Christus: Servaas' gedrag en leefwijze moeten beschouwd worden als een imitatio Christi (een navolging van Christus). Overigens legt Veldeke bij een ander lichtwonder met zoveel woorden verband tussen de gebeurtenissen uit de Servaaslegende en die uit het Nieuwe Testament. Als Servaas door de manschappen van Attila, de koning der Hunnen, in een donkere kerker is gesmeten en dáár de nacht doorbrengt, verschijnt er een hemels licht | |
[pagina 294]
| |
Servatius afgebeeld als bisschop (vijftiende/zestiende eeuw, collectie Germanisches National Museum Neurenberg)
waaraan Veldeke de volgende interpretatie geeft: ‘De waarachtige Zoon Gods vergrootte daarmee de eer van Sint Servaas, net zoals Hij eerder deed voor de herders, toen Hij geboren werd. Ze zagen 's nachts op de velden waar ze hun vee hoedden, een hemels licht; daarvoor loofden en prezen zij de goede God, Die hun deze vreugde deelachtig liet worden [vgl. Lucas 2,8-21]. En dezelfde eer bewees God naderhand de heilige Stefanus, Zijn onderdanige dienaar: die zag dat de hemel zich opende, toen hij gestenigd werd; hij bleef echter standvastig in zijn geloof, zoals bleek uit zijn gebeden [vgl. Handelingen 7,55-56]. God, Die deze twee wonderen verrichtte, kon iets dergelijks uiteraard ook ter ere van Sint Servaas laten gebeuren.’ <1,1841-1862> Bij nadere beschouwing zetten alle lichtwonderen in de Servaaslegende de hoofdpersoon in de schijnwerper als een oprecht en navolgenswaardig christen. En bij uitbreiding kunnen alle wonderen op deze wijze geïnterpreteerd worden: het eerste boek waarin Servaas' aardse leven wordt beschreven, is letterlijk een navolging van Christus; het tweede boek met de postume wonderen geeft aan dat degenen die Servaas eren, God eer bewijzen; daarmee laten ze zien ware christenen te zijn. Als alle wonderen in de Servaaslegende aldus geduid kunnen worden, komt ook Servaas' familierelatie met Jezus in een ander licht te staan. Op basis van Matteüs 13,55 (‘Heet zijn moeder niet Maria en zijn broeders Jakobus, Jozef, Simon en Judas?’) werd voor heiligen uit de eerste eeuw dikwijls een familieband met Jezus gecreëerd. Met dergelijke familiebanden ligt het voor de hand dat Servaas een begenadigde zal zijn. Als jongeman verlaat hij huis en haard - net als Christus' eerste leerlingen (vgl. Marcus 10,29) - om in Jeruzalem in de voetsporen des Heren te treden, letterlijk en figuurlijk. Het laatste eist enige toelichting. In de eerste drie eeuwen van onze jaartelling waren de martelaren de enige echte, ware navolgers van Christus: door tot het bittere einde standvastig te blijven in hun geloof verdienden zij het Rijk der Hemelen. In de vierde eeuw (de tijd van Servaas) waren christenvervolgingen inmiddels passee. Er was een nieuw type heiligen ontstaan: de belijders, mensen die in woorden en/of daden het christendom verbreidden. Behalve de grote kerkvaders als Ambrosius, Augustinus en Hieronymus worden de zo genaamde woestijnvaders tot dit type gerekend. Deze ‘atleten Gods’, van wie de heilige Antonius Abt en Simon de Pilaarheilige de bekendste zijn, hadden de wereld verlaten en zich in de woestijn gevestigd: daar probeerden ze - als kluizenaar of in een klooster - alle banden met het aardse te verbreken om aldus dichter bij God te geraken. Velen bereikten een zeer hoge leeftijd en al tijdens hun leven hing er een geur van heiligheid rond hen: dankzij Gods genade konden ze onder andere zieken genezen. Met hun solitaire en sobere leefwijze meenden de woestijnvaders terug te keren naar de oorspronkelijke vita apostolica (apostolische leefwijze), net zoals Franciscus en Clara in de dertiende eeuw en de Moderne Devoten in de veertiende en vijftiende eeuw dat wensten. In bepaalde opzichten lijkt Servaas op deze vierdeeeuwse woestijnvaders: zowel in Jeruzalem als in Tongeren-Maastricht trekt hij zich vaak terug om in eenzaamheid te studeren en te mediteren; dankzij hem worden zieken genezen; en ten slotte bereikt ook hij een oudtestamentische leeftijd. Ofschoon in de Servaaslegende nergens rechtstreeks gezinspeeld wordt op deze Oosterse woestijnvaders, is het opvallend dat Servaas vergeleken wordt met Hieronymus, Augustinus, Martinus, Ambrosius, Hilarius van Poitiers, Amasis, Theophilus en Johannes Chrysostomos <1,826-842>. Deze heiligen staan te boek als verdedigers van het orthodoxe geloof en bestrijders van ketterijen. Maar vrijwel allen hebben zich ook beziggehouden met de verspreiding van de monastieke leefwijze in het Oosten of het Westen. De identiteit van Amasis heeft men tot op heden niet kunnen vaststellen. Indien men - overeenkomstig Veldekes Latijnse bron - in de Middelnederlandse tekst Amasis vervangt door Athanasius, duikt - via een omweg - toch de naam van de oudste Servaas-getuige op. Veldeke kende Athanasius wellicht als hagiograaf van de Vita Sancti Antonii Abbatis (Het leven van Sint Antonius, abt). Deze levensbeschrijving kende in het Westen een ruime verspreiding. Deze vita heeft samen met Sulpicius Severus' Vita Sancti Martini (Het leven van Sint Maarten) de Westerse hagiografische traditie verregaand bepaald. We kunnen rustig stellen dat de beschrijving van het enigszins teruggetrokken leven van Servaas beïnvloed is door deze twee heiligenlevens. | |
[pagina 295]
| |
Servatius met nimbus, sleutel en staf. Versiering op een boekband (dertiende eeuw, collectie Bayerische Staatsbibliothek München)
| |
Preken voor eigen parochieMiddeleeuwse hagiografen vonden het vanzelfsprekend dat ze het overgeleverde legendemateriaal naar hun hand zetten. Op die manier kon een auteur zijn opdrachtgever een dienst bewijzen. Ook in Veldekes Servaaslegende zijn voorbeelden van deze ‘manipulatietechniek’ aan te wijzen. Zo is het zeer wel denkbaar dat Veldeke met Servaas' reis naar en verblijf te Jeruzalem een bijbedoeling heeft gehad. In 638 was Jeruzalem, de voornaamste bedevaartplaats van het christendom, in handen van de heidense Arabieren gevallen. Het duurde ruim viereneenhalve eeuw voor de christenen zich gingen inspannen de heilige stad te heroveren. Pas nadat paus Urbanus II in 1096 een hartstochtelijk pleidooi had gehouden om de heilige stad te bevrijden, begaven vele christen-riddersDe graftombe van Karel de Grote in de Dom in Aken
zich op kruistocht. Na de verovering van Jeruzalem in 1099 ebde de animo voor de kruistochten enigszins weg. In 1173, dus in de tijd dat Veldeke aan zijn Servaaslegende werkte, maakte Gerard 1, graaf van Loon, een pelgrimage naar Jeruzalem. Wellicht was die pelgrimage voor Agnes, Gerards moeder, een van de redenen om Hendrik van Veldeke te belasten met het vertalen van de Latijnse Servaas-vita. Het fraaiste staaltje ‘manipulatietechniek’ is de rol die de Servaassleutel krijgt toebedeeld. Deze sleutel, die nog steeds in de Schatkamer van de Sint-Servaas wordt bewaard, zou Servaas in Rome uit handen van Petrus hebben gekregen; daarmee zou Servaas dezelfde macht hebben als de prins der apostelen, namelijk de macht om de poorten van het hemelrijk voor levenden en doden naar believen te openen of te sluiten. De sleutel duikt voor het eerst rond 1130 in de Servaasliteratuur op. De verklaring daarvoor moet gezocht worden in de politieke situatie in. de eerste helft van de twaalfde eeuw. In de elfde eeuw hadden opeenvolgende pausen geprobeerd steeds meer macht naar zich toe te trekken. Bij die machtsuitbreiding kwamen ze in aanvaring met de wereldlijke gezagsdragers. Vooral tussen de Duitse keizer en de paus laaide de (Investituur)strijd hoog op, omdat de keizer weigerde zijn ‘rechten’ bij bisschopsbenoemingen te laten inperken. In dat conflict tussen keizer en paus kozen de kanunniken van het Servaaskapittel (dat wil zeggen de geestelijken die de erediensten rond het graf van Servaas verzorgden) meestal de keizerlijke zijde. Het sleutelverhaal werd welbewust aan de Servaaslegende toegevoegd om aan te tonen dat het Servaaskapittel niet onder het gezag van de paus viel. Immers, Petrus en Servaas staan op gelijke hoogte: beiden kunnen naar believen de hemel voor levendenBorstbeeld Karel de Grote
| |
[pagina 296]
| |
en doden openen. Het is dan ook niet zonder reden dat Hendrik van Veldeke het tweede boek van zijn Servaaslegende afsluit met het verhaal van een boosaardige Brabantse ridder die na een liederlijk en zondig leven letterlijk door Servaas uit de klauwen van de duivels wordt gered. Het verhaal van deze ridder toont onomstotelijk aan dat Servaas dankzij die sleutel inderdaad de macht heeft de poort van de hemel te openen, zelfs voor verdoemden. Ook andere verhaalepisodes werden gebruikt in de ‘propaganda-campagne’ die het Servaaskapittel met de paus (of beter, diens vertegenwoordiger: de bisschop van Luik) voerde. Het verhaal over Servaas' solitaire, van de wereld afgekeerde leefwijze kan aldus geïnterpreteerd worden. De kanunniken van het Servaaskapittel waren immers met de bisschop van Luik in een soort onafhankelijkheidsstrijd verwikkeld: de bisschop wilde - op instigatie van de paus - de (voor)-rechten van het kapittel inperken. Nu voerden de Luikse bisschoppen in de elfde en twaalfde eeuw een grootse en luxueuze staat; bovendien beschikten ze over nogal wat politieke macht. Hun leefwijze stond hoe dan ook in schril contrast met dat van Servaas. Met de Servaassleutel meende het Servaaskapittel een feitelijke onafhankelijkheid van paus en bisschop te kunnen claimen; het benadrukken van Servaas' ingetogen leefwijze duidde op een morele superioriteit. De kanunniken van de Sint-Servaas kunnen echter ook uit minder edele motieven geprobeerd hebben hun patroonheilige zo hoog mogelijk ‘in te schalen’. In 1165 was - na ongeveer een eeuw touwtrekken tussen paus en Duitse keizer - Karel de Grote eindelijk heilig verklaard. Daarmee was Aken een attractie rijker: want hetPelgrimsinsigne met de afbeelding van Sint Servaas (twaalfde eeuw)
graf van deze ‘verse’ heilige bevond zich in de Dom en dat trok pelgrims en die brachten geld mee. Dit hele proces van Karel de Grotes heiligverklaring had het Servaaskapittel met lede ogen moeten aanzien. Als tegenwicht werd Servaas voorzien van zodanige familiebanden, dat zelfs Karel de Grote daar niet aan kon tippen. Ook Servaas' bedevaart naar Rome kan vanuit de Maastrichtse rivaliteit met Aken worden beschouwd. Karel de Grote was op Kerstavond van het jaar 800 door de paus in Rome tot keizer gekroond. Daarmee had Karel min of meer te kennen gegeven dat hij zich aan het (geestelijk) gezag van de paus onderwierp. In de Servaaskgende gaat Servaas tijdens zijn Rome-reis niet eens op bezoek bij de paus, sterker nog, in die episode] wordt de paus in het geheel niet genoemd. Wel ontvangt Servaas de eerder genoemde sleutel, nota bene op Goede Vrijdag, die dat jaar toevallig op 25 maart (Maria-Boodschap) viel. Op die manier werd Servaas gelijkgesteld met de paus (de opvolger van Petrus) en dus boven Karel de Grote geplaatst. Dat was koren op de propaganda-molen van het Servaaskapittel: in de elfde en twaalfde eeuw hoopte men een graantje mee te pikken uit de zakken van de pelgrims die de bedevaartsplaatsen in het Rijn-Maasland bezochten. | |
BesluitHet zal duidelijk zijn dat Veldekes Servaaslegende een ingewikkeld kunstwerk is. Of Veldeke nu wel of niet zijn Latijnse bron(nen) op de voet volgt, doet niet ter zake: Veldekes opdrachtgevers en publiek zullen de hagiografische nuances ongetwijfeld herkend én gewaardeerd hebben. Naar ons gevoel is Veldeke ver van de weg der feiten afgedwaald: de Servaaslegende lijkt meer een verzameling wonderverhalen. Maar voor een twaalfde-eeuws publiek bevatte de Servaaslegende een waarheid van een hogere orde. Hendrik van Veldeke vertelde geen sprookjes: hij gebruikte de schriftelijke legenda over de patroonheilige van Maastricht met kennis van zaken. Dankzij zijn vakmanschap werd de berijmde Servaaslegende de eerste literaire tekst in ‘Nederlands’ dialect. | |
LiteratuuropgaveDe citaten uit Hendrik van Veldekes Servaaslegende zijn ontleend aan de vertaling van Ludo Jongen en Cees Schotel (Maastricht, 1993. Vierkant Maastricht 21). De getallen tussen <> verwijzen naar de boek- en versnummers van de Middelnederlandse tekst. Het citaat uit Gottfried van Straatsburgs Tristan is vertaald naar Dichter über Dichter in mittelhochdeutscher Literatur. Herausgegeben von Günther Schweikle. Tübingen, 1970. (Deutsche Texte 12). 9 (vss. 4738-4742). Het citaat uit Gregorius van Tours' Gloria confessorum is vertaald naar Bernard Hubertus Maria Vlekke: St. Servatius. De eerste Nederlandse bisschop in historie en legende. Maastricht, 1935. (Diss. Nijmegen). 7. Voor meer literatuur over Hendrik van Veldeke en de Servaaslegende verwijs ik naar de uitvoerige bibliografie in de hiervoor genoemde vertaling. Daaraan kunnen de volgende titels worden toegevoegd: Jos. Daris: Histoire de la bonne ville, de l'église et des comtes de Looz [...]. 2 dln. Luik, 1864-1865. Deel 1, 413-432; Kai Walter: Quellenkritische Untersuchungen zum ersten Teil der Servatiuslegende Heinrichs von Veldeke. Münster, 1970. (Inaugural-Dissertation); G.J.M. Bartelink: De bloeiende woestijn. De wereld van het vroege monachisme. Baarn, 1993. (Bronnen van de Europese Cultuur 11); Giselle de Nie: ‘De “kracht” van wat in het boek gezegd wordt: woord, schrift en teken in zesde-eeuws Gallië.’ In: Oraliteit en schriftcultuur. Onder redactie van R.E.V. Stuip & C. Vellekoop. Hilversum, 1993. (Utrechtse bijdragen tot de mediëvistiek 12). 63-88 & Dieter von der Nahmer: Die lateinische Heiligenvita. Eine Einführung in die lateinische Hagiographie. Darmstadt, 1994. |
|