Literatuur. Jaargang 10
(1993)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 349]
| |
Het graf van Jacob van Lennep te Oosterbeek
| |
[pagina 350]
| |
a.j. gelderblom
Het graf van Van Lennep op het kerkhof te Oosterbeek erg, maar graven bezoeken was aanstellerij en zeker niet iets voor kinderen. De dreiging van de Fangmanweg werd er overigens niet minder van. Op weg van school naar huis haastte ik me langs mesthopen en een autosloperij en dan snel voorbij de hoek waar het kerkhof zichtbaar werd achter een paar sinistere huisjes onder hoge treurbomen waarin het altijd waaide. Thuis, binnen, wachtten kinderkoren op de radio en Donald Duck en de avonturen van Piempampoentje, Pompernikkel en Piepeling, drie pikzwarte vrolijke nikkertjes uit Klapperdorp. Buitenshuis dreigde gevaar, en niet alleen bij het kerkhof. Wie in Oosterbeek buiten paden en wegen liep te spelen, kon op een vergeten landmijn trappen. Als er weer zo'n zware explosie klonk, wist iedereen dat de oorlog nòg een slachtoffer had gemaakt. Pas jaren later ben ik voor het eerst naar Van Lenneps graf gaan kijken. Ik voelde me bespied en ongemakkelijk toen ik op een late zomeravond de bemoste dodenakker betrad. Ik brak met een code. Niemand zag het. Het graf stelde niet teleur. Van het vignet op de kaft van De pleegzoon herkende ik het hoofd van de schrijver. Daaronder hing een vreemd verwrongen (stervende of opwiekende?) zwaan met een krans in zijn poten. Op de sokkel in schreefloze kapitalen ‘Jacob van Lennep’, met een punt erachter. Hier en daar lagen op het pad wat veren van houtduiven. Ik legde er een paar op de tombe. Dat leek me wel plechtig. Late vogels zongen dat het een lust was. Nu, opnieuw jaren later, ben ik niet onvoorbereid op pad gegaan: ik lees Querido's letterkundige reisgids en de boekjes van Rody Chamuleau over de literatuur van de Veluwezoom. Van Lenneps graf blijkt een intertextueel motief te zijn: het is genoemd door Kneppelhout, besproken in de correspondentie van Potgieter en Huet, bezongen door Guillaume van der Graft. In 1976 kwam Jeroen Brouwers er kijken en hij deed verslag in De revisor: het monument was vuil en aangetast; het hekje om het grafperceel deed hem denken aan ‘een wildedierenkooi’. Ik ben benieuwd naar het weerzien. Maar het is niet de onvergankelijkheid van literatuur die me tijdens de wandeling bezighoudt. Overal duikt de dood op. Bij de moderne Albert Heyn werden laatst een paar personeelsleden neergeknald. De baas van dat concern werd hier in de buurt in de bossen vermoord. Het huis waar de moordenaar opgroeide, is vanuit het park te herkennen. Er zijn veel plaatsen waaraan zich herinnerde verhalen hechten van dode Engelse soldaten, opgegraven handgranaten en naoorlogse zelfmoorden. Onmiddellijk naast het kerkhofje staat nu een modern, opgeruimd bejaardenhuis. De appartementen kijken uit over de zerken. Mijn moeder is daar gestorven. Ik ga door het hek. Bomen en paden vormen het stille mosprieel dat Van Lennep zich zou wensen. Het graf kan ik eerst niet vinden, maar dan herken ik het. Binnen het ‘wildedierenhek’ is het monument aan het oog onttrokken door een zorgvuldig getimmerde houten kist. Het is ingepakt voor de winter, ter bescherming tegen regen en vorst. Een graf in een kist: binnen het omheininkje onder de bomen staat het erbij als een oud Oosterbeeks huisje in z'n tuintje. Ik weet het nu zeker, want ik zie het met eigen ogen: de dood woont in Oosterbeek. Hij heeft zijn intrek genomen in een pensionnetje aan de Fangmanweg. Arie Jan GelderblomGa naar voetnoot+ | |
LiteratuuropgaveJeroen Brouwers, ‘Schrijverij die ons niet meer in geestdrift brengt of een literaire graf- en puintocht aan de hand van Wim Zaal’ [...], in: De revisor 3 (1976) nummer 5, p. 73-79. R. Chamuleau, Hier eiken met hun zware kroon daar berken zilverig van toon. Literatuur van Arnhem & omstreken. Oosterbeek, 1979. R. Chamuleau, Een plaats waar nette oude mensen wonen. De gemeente Renkum en de letteren. Oosterbeek, 1990. Querido's letterkundige reisgids van Nederland. Amsterdam, 1982, p. 166. |
|