Literatuur. Jaargang 10
(1993)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 331]
| |
De Spa-gedichten van Joannes Six van Chandelier
| |
Op weg naar SpaDe twintigste eeuw is de eeuw van de auto, de negentiende eeuw was de eeuw van de trein en de achttiende eeuw kende de diligence. Ook voor die tijd bestond vrijwel overal de mogelijkheid om zich te laten vervoeren, per schuit of per karos. Maar dit vervoer was veelal weinig regelmatig en bovendienUitzicht op Spa in het begin van de achttiende eeuw
kostbaar. Alleen in de Republiek beschikte men over een terecht zeer hooggeprezen en hier en daar in het buitenland geïmiteerd systeem van trekschuiten, dat het voor vrijwel iedereen mogelijk maakte te reizen. Constantijn Huygens telde op een dag niet minder dan tweehonderd schepen op de vliet achter zijn buiten ‘Hofwijck’ en zette zijn klok gelijk op de trekschuit uit Den Haag die om acht uur 's avonds zijn huis passeerde. Wie meer van de wereld wilde zien dan de Hollandse waterwegen, diende echter òf rijk te zijn, òf zowel sterk als avontuurlijk te zijn aangelegd. Six van Chandelier was een enthousiast reiziger die, alvorens hij naar Spa vertrok, grote delen van Zuid-Europa had afgereisd, alleen en veelal te voet of per muilezel. Struikrovers maakten grote delen van de route onveilig en Six' herhaalde dankbetuigingen aan God voor zijn behouden aankomst waren dan ook welgemeend. Zijn vriend en collega-dichter Matthijs van der Merwede verloor op een haar na zijn leven bij een overval in Zuid-Italië. Maar deze ongewenste avonturen waren veelal voorbehouden aan het mediterrane deel van Europa. De weg naar Spa was probleemloos en werd beschreven in talloze reisgidsen. Men reisde over land van Utrecht naar 's-Hertogenbosch en vanaf Rotterdam was er een schuit. Onderweg kon men te Geldermalsen vis eten, die, zo vermeldt een reisgids, daar van | |
[pagina 332]
| |
goede kwaliteit was. Vanuit 's-Hertogenbosch nam men een koets naar Maastricht. Onderweg werd in Eindhoven overnacht, in de herberg ‘Sterre’, of in ‘Keulen’, ‘daar men altijt vleis vint’. De volgende dag in Maastricht verbleef men bij Meester Augustijn, die het schoonste en goedkoopste logement had. Van Maastricht ging het stroomopwaarts over de Maas naar Luik en vandaar met een koets naar Spa. De reis kostte, zonder verblijfkosten, vijf rijksdaalders, een behoorlijk bedrag in een tijd waarin een dominee een traktement van driehonderd gulden per jaar kreeg en een dagloner na twaalf uur werken met een gulden naar huis ging. Een overnachting kwam op twee schellingen (of twaalf stuivers), een maaltijd op drie à vier. | |
Het grote waterdrinkenEn dan was men te Spa;
Tweehondert tachtigh huisen vak
Bedrieght de hooghte niet myn tellingh
Twee kerkjes, en een kloosterdak
Hier werd een kamer ‘daar een gemak dicht by den hant is’ gehuurd. Dat gemak, een ton met een deksel, was niet zonder belang, zoals we nog zullen zien. Bij de kamer hoorde een matras die tevens als zitkussen kon dienen. Gegeten werd er veelal buiten de deur: in een Kokxhuis [...], die daar veel sijn, onder anderen Maistre Glaude uit den Haagh, daar men seer wel getracteert is om vier Schellingen 's middachs en drie 's avonts, de Rintse wijn daar in gerekent. De grote dagen van Spa lagen in 1656 nog in het verschiet, maar ook in de zeventiende eeuw was Spa al zozeer beroemd dat spa in het Engels de aanduiding werd voor badplaats. Die bekendheid was in de zestiende eeuw begonnen toen de lijfarts van Henry VIII, de Italiaan Augustino Augustini, de geneeskrachtige werking van het water beschreef. Spa werd na de Engelse reformatie een verzamelplaats voor Engelse katholieken die weigerden hun geloof af te zweren en het verblijf bij de geneeskrachtige bronnen combineerden met samenzweren tegen Henry en later tegen Elisabeth. De Engelse overheid probeerde Bath en Tunbridge Wells de status te geven van Spa, maar de populariteit van Spa bij Engelse katholieken bleef onverminderd sterk, tot in de zeventiende eeuw de vervolgingen afnamen. Tot het eind van de achttiende eeuw bleef een bezoek aan Spa een vast onderdeel van de Engelse Grand Tour. | |
Medicijn tegen allerhande kwalenDat baden een gezonde en beschaafde gewoonte was, was al in de klassieke oudheid bekend en de gewoonte om badplaatsen te bezoeken, bleef gedurende de middeleeuwen bestaan. De kerk had vanzelfsprekend ernstige bezwaren tegen het baden, dat veelal gemengd gebeurde. Sommige heiligen lijken dezeDe fontein Geronstere, op de promenade buiten Spa. Collectie Musée de la Ville d'Eaux, Spa
staat te hebben bereikt door de ongewassen toestand waarin zij decennia lang hun haren onderkleed droegen en het zingenot waarmee zij hun ongedierte koesterden. Maar de meeste gelovigen hadden hier afwijkende ideeën over. Poggio de Florentijn beschrijft hoe hij de damesbaden bezocht te Baden en daar met welbehagen nauwelijks of in het geheel niet bedekte jonge vrouwen bekeek. Al met al een onschuldig vermaak, vergelijkbaar met dat van de rijkaard die bij een kunstenaar een paneel bestelde waarop Suzanna door de grijsaards werd belaagd. In de zestiende eeuw begon het idee post te vatten dat besmettelijke ziekten via de lucht de poriën binnendrongen. Zweten, frisse lucht, onbedekte huid, tocht - alles was even ongezond en daarmee verdween het baden als volkscultuur. De kuuroorden die nog bestonden, werden streng gereguleerd; van gemengd baden, compleet met zang en zinnenprikkelend snarenspel, was geen sprake meer. Alleen voor zeer specifieke kwalen trok met nog naar plaatsen als Aken. Te Spa werd dus niet gebaad, maar gedronken werd er echter des te meer. Binnen een aantal dagen werd de te consumeren hoeveelheid vocht opgevoerd tot twaalf flinke glazen van ongeveer drie deciliter per stuk;
De voorbereidingh walght's Apteekers kroes te drinken,
Maar wie geneesen wil, sie't silver gaarne blinken.
Naa't laaten, seit hy [de arts], drink voorts uit Pouhon dry toogen,
Uit zoo veel glaasen, die elk vyf paar oncen moogen.
| |
[pagina 333]
| |
Duw weer de vierde dagh, vermeerdert met twee dronken,
Vroegh van de Savernier gemeenelyk geschonken.
[...]
Ga vier, voor d'eerste twee, van Nimf Sabine haalen.
En met het seste licht gebied zoo langh te dienen,
Tot dat de reekeningh de cyffren kan vertienen.
[laaten = aderlaten; toogen = teugen; vertienen = vertienvoudigen]
Men dronk uit een aantal verschillende bronnen: Pouhon Pierre le Grand, Tonnelet, Sauveniere, Geronstere en Barisart. Six van Chandelier noemt de laatste niet, maar dit is de bron waaruit de tegenwoordige Spa-flessen worden gevuld. Pouhon ligt in het centrum van Spa, de andere liggen in een kring in de met bossen begroeide heuvels in de nabije omtrek. Hoewel geen van de bronnen ver weg was, had de waterdrinker een dagtaak aan het vervullen van de rituelen die met het nemen van de wateren gepaard ginger. Alle bronnen moesten in een bepaalde volgorde worden bezocht, omdat ieder bronwater zijn speciale samenstelling en eigenschappen had en goed was voor specifieke kwalen. De samenstelling die het water volgens de enthousiaste Six en zijn tijdgenoten had, was dusdanig dat het de Spa-fabrieken heden ten dage op een produktieverbod zou komen te staan: ijzer, lood, vitriool, zwavel, aluin en salpeter waren de werkzame bestanddelen waarmee het lichaam van ziekten werd gezuiverd. Het water moest, om de gezondheid niet in acuut gevaar te brengen, natuurlijk ergens blijven. Behalve water nam de ‘zieke’ dan ook purgeermiddelen tot zich en de effecten lieten veelal niet lang op zich wachten:
Kom boschwaards, hoor, en sie den voor, en achterreegen.
De waaterdrinker, die door Holland liep tonneelen,
En emm'ren waaters dronk, bronde, uit verheeve keelen,
Ook veelerhande wyn, maar Spaader waaterdrinkers
Fonteinen 't nat vervuilt, met kletsen, op de klinkers.
Aan andre draait de kop, als omgesweepte toppen,
Zoo dat het bange sweet langs't aansicht rolt met droppen.
De broeken op de klink, de rokken licht te lichten,
Vlien schierlyk loofwaards, en ontlaân de buikgewichten.
Het groote, en kleine Spa bedauwt, en mest de boschen,
Van allen bly gesien, wat wormen dat se lossen.
[voor, en achterregen = urine en ontlasting; liep tonneelen = kabaal maakte; bronde... wyn = braakte; De spadrinkers daarentegen lozen niet uit de keel, maar via de meer geëigende wegen; wormen = drollen]
De populairste medicijnen in Six' tijd waren Mithridiaat en Triakel, beide met een respectabele ouderdom en een indrukwekkende reeks van ingrediënten, die duidelijk maakt dat de universele werking alleen maar gebaseerd kon zijn op zelfsuggestie van de patiënt. Het belangrijkste ingrediënt van Mithridiaat was wijnruit. Het werkzame bestanddeel van Venetiaanse Triakel was gekookt en vervolgens gedroogd addervlees. Six stelde zijn bronwater in werkzaamheid gelijk aan deze medicijnen. Verondersteld mag worden dat zij ten hoogste een laxerende uitwerking hadden, maar volgens Six genazen Mithridiaat en Triakel allerhande kwalen:
Het draaiend hoofd raakt vast. De sinkingen verdwynen.
Des neusgats bloedwel stopt. d'Ontsteeke oogappels lynen
Veranderen in wit. De slappe maag, aan't braaken,
't Benaauwde hart verstrikt krygt locht, en werd onveetert.
De heete leever koelt, van brandigh bloed verbeetert.
De loose stilt den hoest, en lenght den korten aassem.
De dichte milt ontstopt, en schiet geen boosen waasem,
Door vyf rivierkens, om de maage te vergallen.
De niergloed lescht, ontsweert, heur perssende kristallen
Verbryslen, met de steen, de blaase, en roede ontwaatert.
[des neusgats bleedwel = bloedneus; ontveetert = uit beklemming verlost (vergelijk het beknelde gevoel dat met een hartinfarct gepaard gaat); loose = long; waasem = damp; vyf rivierkens = vermoedelijk bloedvaten, een vijfvingerige darm, zoals A.E. Jacobs in zijn commentaar veronderstelt, komt in de menselijke anatomie niet voor]
Nu ontbreekt deze indrukwekkende lijst van symptomen in vrijwel geen enkele ziektebeschrijving. De symptomen zijn feitelijk even universeel als de medicijnen waarmee ze werden bestreden. Tegen nierstenen hielp het drinken van water zeker niet (al kan niergruis goed worden weggespoeld), evenmin tegen syfilis: bij deze ziekte werd het verdwijnen van de symptomen veelal verward met genezing. Dat het bronwater zwangerschappen zou bevorderen (terwijl daarentegen bij zwangere maagden juist een spontane abortus zou worden opgewekt), isDe fontein waaruit Six dronk: Pouhon Pierre le Grand
| |
[pagina 334]
| |
evenmin correct. Maar dit laatste werd tot in de twintigste eeuw geloofd; er bestaat tenminste een ansichtkaart uit 1913 waarop een vrouw staat afgebeeld die uit een bron drinkt met de bedoeling het verwekken van nageslacht te bevorderen.
De vrouwen die om kroost, en sonder erven suchten
Ontfangen hoop, om, uit die Nyltjes te bevruchten
De bleeke maaghden, die de maane niet sien schynen,
Behoeven langer niet, helaaci, zo te quynen.
[Nyltjes = bronnen]
Six geeft ook kwalen waartegen de bronnen niet opgewassen zijn: infectieziekten, jicht, reuma en krankzinnigheid. Het zal duidelijk zijn dat het bronwater slechts hielp bij ingewandsstoornissen en ingebeelde ziekten. Hoe de bronnen hielpen, wordt duidelijk als we het regime bekijken waaraan de ‘Bobelins’ (mogelijk van het Vlaamse ‘boebelen’, zuipen) werden onderworpen. Alleen Spa-water kon immers nooit de geneeskracht bezitten die er door Six aan werd toegeschreven. De al genoemde lijst van stoffen is dan ook eerder het resultaat van deductie dan van analyse. Ook heden ten dage kan de bezoeker van Spa voor een paar frank een glas water uit Pouhon drinken, en dat smaakt bepaald anders dan wat de kruidenier ons verkoopt. Het bevat veel ijzer, is zurig en ruikt sterk naar zwavel - echt een medicijn om kindjes mee naar bed te jagen. Maar drie of tien glazen hiervan zullen niet tot het gevoel van welbehagen hebben geleid waar Six herhaaldelijk melding van maakt:
Ghy doet de dorre harssens rypen
Ghy vult de leege marrig pypen.
Ghy geeft de seenuw sulken kracht
Dat hy syn plicht behoorlik wracht.
Ghy weederbaart den mensch, te vooren
Erbarmlik in sich self verhoren.
[marrig pypen = mergpijpen] | |
Pastorale verrukkingenHet geheim van de geneeskracht schuilde in het volledige aanbod van Spa. Het bronwater was natuurlijk gezond. Normaal gesproken dronk een Amsterdammer slap bier, gebrouwen van grachtwater en zwaar verontreinigd met bacteriën. Incidenteel werd er wijn gedronken. Schoon water was onbekend tot Van Lennep in de negentiende eeuw een waterleiding voor het duinwater liet aanleggen. In Spa stond men op met de zon, men at wat pruimen en nam wat licht purgerende middelen, stopte voor alle zekerheid een klisteer in een tas en daarna begon het grote drinken. Om een uur of elf was het tijd voor de lunch: allerlei geroosterd gevogelte, kapoenen, lijsters, kalkoenen en kramsvogels. Daarnaast at men lamsvlees, geit, hazen, hert, ree en wild zwijn. Een en ander niet besproeid met de al genoemde Rinse wijnen - die vond Six te scherp - maar met acht niet kinderachtige glazen goede Bourgogne en afgesloten met een stuk van de platte taart die ook nu nog veel gegeten wordt in de Ardennen. Vet en room waren uit den boze. Om zes uur was het tijd voor een tweede, lichtere maaltijd, veelal een stoofschotel of een eiergerecht. Tussendoor werd gewandeld van bron naar bron. Men voerde gesprekken in de schaduwen van het woud of op een bloeiende weide. De dag kende een streng gereglementeerd patroon van nietsdoen, drinken, gezond eten, lichaamsbeweging en rust. Een grotere afwisseling met het stadsleven is haast niet denkbaar. Daar werd gewerkt in bedompte ruimten en stonken de straten naar ontlasting en verrotting. Zelfs de rijken aten voedsel dat vrijwel altijd verrot was. Dat bedorven eten niet echt gezond was, was bekend. Zodra een of andere epidemie losbarstte - en dat was in de zeventiende eeuw vrijwel iedere zomer het geval - kondigde de overheid onmiddellijk maatregelen af die betrekking hadden op de kwaliteit van het voedsel. Steevast werd daar de import en verkoop van bedorven waren aan banden gelegd. Maar klaarblijkelijk werd het als een noodzakelijk kwaad gezien; ‘liever een bedorven maag dan voedsel weggegooid’, zoals een oudhollands spreekwoord luidt. Volgens de Engelse ambassadeur in Den Haag, William Temple, aten de Nederlanders slechts hutspot van vlees, groente en pruimen, aangemaakt met citroensap en azijn en langdurig gekookt in een mengsel van vet en gember. Dit bereidde men zo eens per week, waarna de schotel de gehele week werd genuttigd, nu eens opgewarmd, dan weer koud. Een en ander geserveerd met haring, boter en kaas en weggespoeld met bier. Buitenlanders die door een Nederlander te eten werden gevraagd en vol trots door het huis werden rondgeleid, verbaasden zich over de netheid van de keuken, waar alles glom en waar het ijskoud was, terwijl het eten toch binnen afzienbare tijd op tafel diende te verschijnen. De gebraden kippetjes en dode fazanten die op menig stilleven symboolbeladen liggen te besterven, zo meldde de ambassadeur, waren in de Cuisine Hollandaise afwezig. Maar dit is kwaadsprekerij van een afgunstige Engelsman. In werkelijkheid at de Nederlander redelijk gevarieerd voedsel, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het recent uitgegeven dagboek van David Beck en uit contemporaine kookboeken. David Beck vertelt niet hoe zijn eten werd bereid, maar afwisselend waren zijn maaltijden zeker: kalfsvlees, zalm, een snoek, hutspotten en kastanjes wisselen elkaar met grote regelmaat af. Gebakken werd er in de zeventiende eeuw nauwelijks, wel gekookt, gestoofd en geroosterd. Veel vleessoorten werden in pasteien verwerkt, waarvan de hedendaagse paté met deegkorst en de Engelse Plowman's Lunch nakomelingen zijn. Versheid bestond echter niet als criterium voor een smakelijke maaltijd. De smaak en geur van bederf | |
[pagina 335]
| |
Een van de promenades van Spa in de achttiende eeuw. Collectie Musée de la Ville d'Eaux, Spa
werden gemaskeerd met de vele scherpe kruiden. Peper, gedroogde sinaasappelschillen, kruidnagelen en azijn waren de smaakmakers. Vandaar de tobberigheid waarmee onze voorvaderen zich bezighielden met het verloop van hun ontlasting en met het andere eeuwige gespreksonderwerp: de weersgesteldheid. Verstopte darmen, benauwd weer en een teveel aan zuidenwind waren de grote plagen van de eeuw. Wie ontsnapte aan deze geconstipeerde wereld had reden zich in het aards paradijs, ‘het dal des leevens’, te wanen. Een dal des levens waar het leven ook wel eeuwig leek te duren. Alle bronnen noemen het grote aantal zeer oude mensen dat in Spa leefde. De gemiddelde levensverwachting in een stad als Amsterdam was hooguit vijfendertig. Het sterfte-overschot was enorm en een zestigjarige was al een grijsaard, die veelal door ziekten werd gekweld. | |
Een portret van de dichter als waterdrinkerSix van Chandelier voelde zich al na een verblijf van enkele weken in Spa zeer opgelucht. Meer dan zes jaar leed hij, naar eigen zeggen, aan een verstopte milt, die hem lange dagen aan zijn bed kluisterde. Tijdens zijn negen weken durend verblijf te Spa raakte van deze kwaal verlost en in bijna alle gedichten die hij aan Spa wijdde, roept hij de miltlijders op zich aan het waterdrinken over te geven. De milt bevindt zich naast de maag en Six had dan ook geen miltkwaal, maar last van zijn maag, vermoedelijk van een maagzweer. Hoewel de kennis van de anatomie in Six' tijd op een redelijk peil stond, was de werkelijke functie van de milt onbekend, laat staan dat artsen op de hoogte waren van de zeldzame en ongeneeslijke kwalen die zich bij dit orgaan kunnen voordoen. Stekende pijnen in de linkerzijde werden voor miltkwalen versleten, die zouden worden veroorzaakt door een verstoring van de lichaamssappen. Uit het zeer persoonlijk oeuvre van Six kan worden opgemaakt dat hij eigenlijk alleen maar gelukkig was als hij op reis was. Bijna alle gedichten zijn anekdotisch en gericht tot een beperkte kring van vrienden. Soms is het gelegenheidspoëzie. Nooit is het dichtkunst in opdracht. Vrijwel al zijn gedichten leveren commentaar op gebeurtenissen in zijn leven. Six beschrijft wat hij zag en wat hij vond. Enkele liefdesgedichten zijn niet zonder romantische weemoed. Het gedicht ‘Heugenissen, aan een heuveltjen, buiten Naarden’ doet denken aan het twee eeuwen later geschreven ‘Herdenking’ van Staring. Maar de enige grote liefde in zijn leven liep ongelukkig af en hij zou ongehuwd blijven. Six schreef veel gedichten tijdens, of over zijn reizen. Hij beschrijft daarin landschappen en incidenteel onweders, of zijn verwondering over eigen roekeloosheid. Van zijn milt lijkt hij niet veel last te hebben en dat terwijl het voedsel op die reizen toch niet optimaal kan zijn geweest, om over de slaapgelegenheden maar te zwijgen. Zodra hij zich echter in Amsterdam bevond, voelde hij zich niet lekker. Misschien heeft hij zich op de een of andere manier toch beklemd gevoeld door het sociale leven in een, vergeleken met zijn leven in het buitenland, beperkte kring. Six' afkeer van gekunsteldheid (of dat nu het leven of de dichtkunst betrof) of van politiek is onmiskenbaar authentiek en niet te vergelijken met de gespeelde emoties van contemporaine pastorale dichters. Bovenal had hij echter een hekel aan het stadsleven en het vuil van de grachten en de straten. | |
Kleine poëtica van het waterdrinkenBehalve uit het 362 regels lange gedicht ‘Leeven te Spa’ bestaat de reeks Spa-gedichten uit een aantal kortere gedichten: ‘Om geneesinge myner miltsiekte’, aan de Spa-fonteinen, lofdichten aan de verschillende bronnen, Saveniere, Pouhon, Geronster, Tonneke en Klein Tonneke, een ‘Spasangh op de wyse van de 6. psalm’ en enkele gedichten die zijn opgedragen aan vrienden die hij te Spa ontmoette. In totaal niet minder dan eenentwintig gedichten, sterk wisselend van vorm en inhoud. Wat wilde hij met deze gedichten? ‘Leeven te Spa’ bevatte vrijwel alle gegevens (behalve mededelingen als ‘bij meester Jan is het goed tafelen’) die ook in de reisgids ‘De wegh naar het Spa’ staan. Met de overige gedichten vormt het een kleine reeks die goed in een bundeltje past van twee katernen in octavo of vier in quarto. Dat Six het oorspronkelijk zo heeft bedoeld of de Spa-gedichten zelfs afzonderlijk heeft uit- | |
[pagina 336]
| |
gegeven, is onwaarschijnlijk. Het zou immers niets anders zijn geweest dan een reisgids op rijm, aangevuld met wat persoonlijke ontboezemingen. Ze ontberen in een dergelijke kleine bezetting de monumentale achtergrond van zijn verzamelde poëzie. Waarschijnlijk heeft Six deze gedichten, mogelijk in wisselende constellaties, in handschrift onder intimi laten circuleren. Dit was een eerbiedwaardige traditie. Daarnaast was het schrijven van gedichten tijdens het volgen van een warerkuur een oude gewoonte. In Engeland was zelfs sprake van waterpoets. Maar de dichters John Merrick en Richard Popcocke zijn in de badplaatsen, ook de Engelse, vergeten. Six noemde zichzelf herhaaldelijk een rijmelaar in het voetspoor van de poëzie en daarmee doelde hij minder op de vorm van zijn gedichten dan op de inhoud. In zijn dagen stond het heroïsche vers hoog in aanzien, maar wie geen Vergilius wil zijn, kan nog altijd een Horatius worden. Six wist natuurlijk zeer goed dat het verschil tussen rijmelaar en dichter geen kwestie is van onderwerp of ‘algemene geldigheid’. Die algemene geldigheid is immers de resultante van het gedicht, als dat het produkt is van een dichter. ‘Dichten is net als koken: / Je pleurt maar wat in de pan / Als je koken kan’, schreef Riekus Waskowsky. De uitdaging om in een gedicht de werking van de darmen te beschrijven en toch dichter te blijven, is ongetwijfeld veel groter dan het vervaardigen van een loflied op Cornelis de Wit. Hierin schuilt het maniëristische ‘conceit’ van de dichter Six. Door geen gebruik te maken van het inhoudelijke instrumentarium waarvan rijmelaars zich bedienen om iets te vervaardigen dat op een gedicht lijkt (men leze de verzamelde werken van de, in zijn tijd, hooggeprezen Daniel van Hoogstraten), laat hij juist zijn grootheid als dichter zien. De dikke octavo waarin hij deze verklaring vorm gaf, vormt een mijlpaal in de Nederlandse poëzie die vrijwel onopgemerkt is gebleven. Six was een bewonderaar van Horatius en het gedicht ‘Trouwen raad om naar het Spa te koomen’ heeft een Horatiaans metrum. Ongetwijfeld kende hij de beroemde regels van Horatius: ‘Geen gedichten kunnen lang mooi gevonden worden of leven, als ze geschreven worden door waterdrinkers.’ Gelukkig kunnen de wijndrinkers wel echte poëzie schrijven over het drinken van water. | |
LiteratuuropgaveSix bundelde zijn gedichten in J. Six van Chandelier, Poësy (J. Pluimert, Amsterdam, 1657). Een moderne editie van dit volledig werk, voorzien van commentaar door A.E. Jacobs, is J. Six van Chandelier, Gedichten (Assen, 1991). Van de vele reisgedsen uit de tijd van Six gebruikte ik Den wegh naar het Spaa: maniere van leven aldaar, 't gebruik ende kracht van die wateren (P. Casteleyn, Haarlem, 1655). In het aan de wateren gewijde kleine museum te Spa is L. Marquet, Sources minérales et fontaines de Spa (Spa, z.j.) verkrijgbaar. Gegevens over de keuken in Six' tijd werden vooral ontleend aan contemporaine bronnen. David Beck, Spiegel van mijn leven. Een Haags dagboek uit 1624 (Hilversum 1993) geeft een unieke kijk op het dagelijks leven in de zeventiende eeuw. Vooral gericht op de Franse keuken, maar goed leesbaar en voorzien van recepten is B. Ketcham Wheaton, De smaak van het verleden (Amsterdam, 1988). M.A. Schenkeveld-van der Dussen schreef een aantal artikelen over Six. Ik noem er hier één dat een goed inzicht geeft in de werkwijze van deze dichter: M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘De anti-idealistische poetica van een christen-burger, Joannes Six van Chandelier’, in: De nieuwe taalgids 76 (1983), p. 291-316. Hoe moeilijk en hoe mooi de poëzie van Six kan zijn, toont A.E. Jacobs aan in ‘De vaste lym ontlymt: over een sonnet van J. Six van Chandelier’, in: De nieuwe taalgids 81 (1988), p. 311-320. Het gedicht van Riekus Waskowsky heet ‘Aars poetica’ en is ontleend aan de bloemlezing van Gerrit Komrij, De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten (Amsterdam, 1983). Een gecombineerde editie van de Spa-gedichten en ‘Den wegh naar het Spa’ is in voorbereiding. |
|