Literatuur-recensies
Tautologieën
Het vijfhonderdvijftig pagina's dikke boek dat Baudoin Yans, medewerker aan de Université Catholique de Louvain, wijdde aan de filosofische gedachtenwereld van Willem Frederik Hermans, is gebaseerd op zijn proefschrift, en de lezer bemerkt dan ook vanaf de eerste bladzijde een academische betoogtrant, die vereist dat men aan het begin van elke paragraaf uiteenzet wat men de komende bladzijden gaat doen (‘wij behandelen eerst...wij leggen daarna...wij gaan vervolgens na...ten slotte gaat onze aandacht...’). De ondertitel van deze studie naar Hermans als filosoof, zowel in zijn essays als in zijn strikt literaire werk, is duidelijk genoeg, maar de titel, een toespeling op Hermans' experimentele roman De God Denkbaar Denkbaar de God, zal de lezer moeten opvatten als een verwijzing naar de situatie van de mens, ‘de eeuwig bedrogene van het universum’, naar het woord van de Duitse filosoof Erich Heller, aangehaald in de roman Nooit meer slapen.
In een uitvoerige inleiding tekent Yans zijn kader, toont hij de vage grenzen tussen filosofie en literatuur. Als filosofie geen wetenschap is in de zin van de exacte wetenschappen, kan haar taak niet anders zijn dan die van de literatuur: het suggereren van subjectieve waarheden, of - in de woorden van Hermans: ‘wetenschap bedrijven zonder bewijs’. Dan volgen de twee hoofddelen van het boek, waarvan het eerste handelt over het waarheidsprobleem bij Hermans, mijns inziens het kernstuk van zijn thematiek: slechts over een zeer klein deel van zijn wereld kan de mens uitspraken doen die aanspraak kunnen maken op een zeker waarheidsgehalte; daarbuiten - en daar speelt het grootste deel van de menselijke activiteit zich af -, in de filosofie, ethiek, psychologie, enzovoorts, daar komt men alleen tot schijnwaarheden (Yans hanteert de term ‘epistemologisch pessimisme’). In het tweede onderdeel worden de opvattingen van Hermans over de situatie van de mens besproken: als eenzame staat hij in een onkenbare werkelijkheid, overgeleverd aan bedrog, misverstand en toeval.
Bekijkt men de bladzijden waarop het betoog van Yans afgedrukt staat, dan valt onmiddellijk op dat het grootste deel daarvan uit citaten en parafrasen uit Hermans' werk bestaat: hij herhaalt, hij omschrijft - zijn studie bestaat grotendeels uit tautologieën, en ‘die leren in feite niets nieuws’, zoals hij zelf ergens opmerkt. Enkele malen geeft hij zelfs lijstjes met plaatsen waar een bepaald woord bij Hermans voorkomt: het lijkt wel of Yans het hele werk van zijn auteur met behulp van een scanner in een elektronisch bestand heeft gezet.
Nadeel van zijn werkwijze is dat de werken van Hermans vaak verengd worden tot mededelingen die ze bevatten met betrekking tot diens filosofische opvattingen. Hoewel hij hier en daar verhelderende analyses geeft van individuele werken, bijvoorbeeld het motief van de dood in de roman Een heilige van de horlogerie, ligt Yans' kracht in de heuristiek, in het verzamelen van de basisgegevens. Dat heeft hij op een bewonderenswaardige wijze gedaan en er is een lezenswaardig boek uit voortgekomen.
Naast de citaten uit het werk van Hermans plaatst Yans voortdurend citaten uit het werk van filosofen als Schopenhauer, Wittgenstein, Nietzsche, Popper of Sartre, waarbij dan op de parallellie gewezen wordt. Helaas glijdt hij daarbij een aantal malen uit. Als Osewoudt in De donkere kamer van Damokles een keer ‘godallemachtig’ zegt, plaatst Yans dit in een betoog over de godsdienst bij Hermans, niet beseffend dat een romanfiguur wel eens zomaar kan vloeken: niet elk musje dat van het dak valt heeft ernstige consequenties. In een ander werk pakt een soldaat een teddybeer van een kind af, waarop hem toegeroepen wordt het speelgoed terug te geven: ‘De kleine heeft toch al niets’, en onmiddellijk komt Yans met ‘das Nichts’ van Heidegger aanzetten. En als hij citaten uit Sartre afdrukt naast die uit Hermans, spreekt hij al te snel over raakpunten met het existentialisme, terwijl Hermans toch ver afstaat van de ethische essentie van deze stroming.
Heel terecht wijst Yans door het hele boek heen op de verwantschap tussen Hermans' gedachtenwereld en die van Schopenhauer; volgens de index is de filosoof van het pessimisme in dit boek de meest vermelde wijsgeer, onmiddellijk gevolgd door Wittgenstein en Nietzsche. Hier voegt Yans wat toe aan onze kennis: niet alleen heeft Hermans zich maar zelden uitgelaten over Schopenhauer, maar ook in de secundaire literatuur is die verwantschap nauwelijks opgemerkt. Dat Hermans' interpretatie van Wittgenstein eenzijdig zou zijn - hij zou namelijk de vroege, radicaal-positivistische filosoof op de latere, meer ‘mystieke’ denker leggen -, is al eens eerder te berde gebracht, maar Yans verbindt dit met een polariteit in Hermans tussen de dichter en de rationalist. Dat laatste behoeft ons echter niet te verbazen: onze huidige Westerse cultuur sluit aan bij de grote beweging van de Romantiek, dat tweestromenland waaraan zowel rationalisme (de zucht naar waarheid) als irrationalisme (de ontreddering van de mens) participeren.
frans a. janssen
Baudoin Yans, De God Bedrogen Bedrogen de God. Een speurtocht door W.F. Hermans' filosofisch universum (Bruxelles, 1992). Editions Nauwelaerts, 554 blz.