Literatuur. Jaargang 10
(1993)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
‘Het was in elk geval leuker dan les’
| |
[pagina 292]
| |
Dat herkennen ze: dat je in uitzichtloze of labiele toestand de verkeerde kant op kunt gaan. Drugs en zo, jeugdcriminaliteit. Ik vraag of ze die middeleeuwse mensen nou anders vinden. Ja. Nee. Ze weten het niet. Niet echt, zegt er één. Wel hun cultuur. Zoiets als bij allochtonen. Je moet hun cultuur kennen om ze te snappen. Dat is dan literatuurgeschiedenis, zeg ik. Niet overtuigend, wel aardig om te horen, lijkt het.
Twee lesuren verder. ‘Dominee met strooien hoed’ van Wolkers. Dezelfde vervreemding: wat zegt zo'n gereformeerde vaderfiguur ze nou? Behalve dat die man een beetje gestoord is. En wat zijn dat voor rare kinderen, met hun vieze praatjes en hun vieze of bloedig-serieuze spelletjes? Herkennen ze iets? Nee, niks. Zelf nooit vieze praatjes gehoord of gemaakt dus? Zelf nooit fantasiespelletjes gedaan? Nooit de druk van ouders gevoeld? Tja. Wat is er dan anders? Nou ja, hoe het wordt beschreven. Dat doe je zo niet. Wel doen en zeggen dus, niet schrijven? Nee, dat is iets heel anders. De beschreven realiteit wekt weerstand. Dit kun je niet veilig van een afstand bekijken, zoals die middeleeuwers in de vitrine. Jezelf zien, en dan nog in een stadium dat je net achter de rug hebt, waar je vanaf wilt, ze willen er niet aan. Het blijft een raar verhaal van een rare schrijver. Toch wordt hij heel veel gelezen, zeg ik; hoe zit dat dan? Om de seks, zegt er één. Sla je de rest dan maar over? Hm. Maar literatuur kun je dit toch niet noemen, vinden ze. Die discussie ga ik niet aan. Wat zal ik hen overtuigen? Ik doe maar wat, daar komt het op neer. Praten over dingen die mij bezig houden en die in mijn opdracht passen. Nee, niet theoretiseren over ‘literatuur’. Als het verhaal hen boeit, is dat al heel wat.
Poëzie in een volle klas. Een gedicht van Elburg. Lees eerst maar eens. Tijdens de lezing oergeluiden van afkeer. Gezucht. De aangereikte onzin kan zelfs hùn te veel worden. ‘Wie vindt dit volslagen wartaal?’ Het overgrote deel vindt dat inderdaad het juiste woord. ‘Niks waar je iets mee kunt?’ Ach, hier of daar iets. Vertel maar. Aarzelende reacties. Verschil van mening: dit staat er wel, dat niet. Ik help wat associaties op weg. Sommigen pikken het op: het wordt een puzzel. Er gaan dingen op hun plaats vallen. Het beeld van de oorlog in het gedicht wordt helderder. Koppeling aan eigen ervaringen, van mij, van hen, via de televisie. De associaties komen steeds meer los. Soms gaan ze te ver, maar veel geeft dat niet. Als de bel gaat, zitten we er nog midden in. Ze zijn over het geheel aangenaam verrast door dit ‘tekstaanbod’. Nooit gedacht dat zoiets bestond. Bij het weggaan komt er nog één op me af. ‘Dit was goed’, zegt hij. ‘Het was in elk geval leuker dan les.’
Dat heb ik dan toch maar weer bereikt.
Manuel ClaasenGa naar voetnoot+ |
|