Literatuur. Jaargang 10
(1993)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| |
Cees Nooteboom en het succes van de Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied
| |
‘De Nederlanders hebben ook zo'n auteur’In het midden van de jaren tachtig werd Nooteboom in het Duitse taalgebied herontdekt. Nadat zijn roman Rituelen (Rituale, 1984) in 1980 de Bordewijk-prijs en in 1982 de Internationale Pegasus Literatuurprijs gekregen had, bracht uitgeverij Volk und Welt (indertijd, waar het de Nederlandse literatuur in Duitse verta- | |
[pagina 253]
| |
simone sassen, berlijn
Cees Nooteboom ling betreft, één van de toonaangevende uitgeverijen) Rituelen op de Duitse markt. Een jaar later volgde uitgeverij Suhrkamp met een editie in licentie. En daarbij bleef het niet. Suhrkamp hield voet bij stuk. Achtereenvolgens verschenen tussen 1985 en 1990 In Nederland (In den niederländischen Bergen, 1987), Een lied van schijn en wezen (Ein Lied von Schein und Sein, 1989) en Mokusei! (1990). De oplaag bleef relatief bescheiden, maar de kritiek was uitermate positief. Met Nooteboom had men een nieuwe meester van de literaire techniek ontdekt. Men apprecieerde dat zijn werk prikkelende tegenstellingen | |
[pagina 254]
| |
opriep, dat het aangrijpend geschreven was, even vitaal als intelligent en toch ontspannend door de bevrijdende humor. Verder waardeerde men ondanks een zekere overconstructie de schitterende vertelstijl en de in het Duitse taalgebied ongewoon provocante toon. In 1986 schreef de Neue Zürcher Zeitung: De kwaliteit van het werk van Nooteboom is werkelijk betoverend. Niet alleen de stemmen van zijn personages en de met boosaardige fantasie uitgedachte verhalen; niet alleen is zijn thesis verstandig, het overwegen waard en existentieel onrustbarend, ook zijn stijl is onvergelijkelijk intelligent. Toen in 1991 Nootebooms Berlijnse Notities onder de titel Berliner Notizen verscheen, was Nooteboom in het Duitse taalgebied al een begrip voor ‘wereldliteratuur uit Holland’. Men kende hem als de meester tussen schijn en wezen, die ver weg van het sensationele en het alledaagse discours, over tijd en materie en de relativiteit van de werkelijkheid mediteert. Het lezen van Nootebooms proza werd beschreven als een subliem spiritueel genoegen en de auteur als een charismatische, ironische virtuoos, die produktieve en diepzinnige sprookjes levendig maakt met een ongekende nonchalance, in een taal die mooier niet zijn kan - helder, poëtisch en vol humor. De reactie op Berliner Notizen, het eerste boek dat met de ‘Preis des 3. Oktober’ (genoemd naar de dag van de Duitse hereniging) bekroond werd, was navenant. Bewonderd werden - naast het feit dat Nooteboom de foute trends, de Duits-nationale trekken en de snel groeiende vijandigheid tegenover buitenlanders aan de kaak stelde die met het sensibele proces van de hereniging gepaard gingen - de literaire kwaliteiten van zijn werk. In het bijzonder: het ‘niet betrokken-betrokken zijn’, de innerlijke afstand, respectievelijk het principe van toenadering en distantie waarmee de notulist Nooteboom in een soort aggregatietoestand van het schrijven de gebeurtenissen liet opklinken, zonder tegelijkertijd met zwaar-Duitse interpretaties aan te komen. Het succes van Het volgende verhaal (Die folgende Geschichte, 1991) berust dus lang niet alleen op delovende kritiek uit het literaire programma ‘Das literarische Quartett’, waarin de criticus Marcel Reich-Ranicki (door de voordracht van Nooteboom voor de prijs van de derde oktober op de Nederlandse auteur attent gemaakt) over het boekenweekgeschenk van 1991 zei: Het boek heeft een diepe indruk op me gemaakt en ik betreur uitermate, dat ik de boeken van Nooteboom tot nu toe allemaal over het hoofd gezien en niet gelezen heb. Hij is een heel belangrijke Europese auteur en dit is een van de belangrijkste boeken, misschien het belangrijkste boek, dat ik dit jaar gelezen heb. [...] Het boek heeft me diep geraakt en als ik een boek kan aanbevelen [...] dan zeg ik: een bestseller is het niet, maar het moet er een worden. [...] Ik beveel het aan omdat het werkelijk literatuur is. [...] Ik spreek graag over dubbele bodems, het kenmerk van literatuur, en hier is hij aanwezig, de dubbele bodem, hier is literatuur en poëzie. Ik ben diep van deze Nooteboom onder de indruk; kijk: de Nederlanders hebben ook zo'n auteur! Natuurlijk, televisie maakt boeken, en als de paus van de Duitse kritiek orakelt, blijft dat niet zonder gevolgen. Zonder het oordeel van Marcel Reich-Ranicki waren de exemplaren van Die folgende Geschichte zeker niet even massaal de deur uitgevlogen. Uit de vele recensies van Die folgende Geschichte blijkt echter ook dat volgens de Duitstalige critici Reich-Ranicki en de andere leden van het ‘Literarische Quartett’ terecht unaniem positief over het boek van Nooteboom geoordeeld hebben. De bewondering voor de in elkaar geschoven en toch heldere zinsconstructies, voor de beeldrijke en toch stille taal, de humor, de lichtvoetigheid, het illusionaire spel en de typische mengeling van pittige poëzie en koele zakelijkheid is overduidelijk. Het raadselachtige van Nootebooms charmant enigmatisch verhaal blijft de manier waarop hij de vele allusies, associaties, observaties en herinneringen op honderdvijftig pagina's onderbrengt, zonder dat deze ontaarden, of een overladen, praatzieke of pretentieuze indruk maken. In de plaats daarvan | |
[pagina 255]
| |
parelt en mousseert de stroom van het verhaal alleropwindendst, nu eens ironisch opborrelend, dan weer zwaarmoedig klaterend, om ten slotte diep mythologisch weg te duiken en later als kleine essayistische fonteinen omhoog te spuiten. [...] Een betoverend stukje proza, listig gecomponeerd, en souverein verteld [...], schreef de Wiener Zeitung. In Die Presse, eveneens uit Wenen, stond: ‘Wat bepaalde moderne auteurs keer op keer deerniswekkend niet lukt, bereikt Nooteboom blijkbaar zonder moeite: het veranderen of versmelten van mythe, geschiedenis en filosofie in het verhaal.’ ‘Of God nu dood is of niet, Nooteboom ontdekt de wereld’, schreef de Frankfurter Allgemeine Zeitung en de Frankfurter Rundschau noteerde: ‘Kenners krijgen noten genoeg te kraken - een niet te onderschatten genoegen bij lectuur waarvan de pols het hoofd doorbloedt’; en om met een vrij bekend citaat uit Die Zeit te sluiten: Cees Nooteboom heeft op wonderbaarlijke wijze een verhaal verteld, waarvan de feitelijke hoofdfiguur de poëzie zelf is. Daaraan komt nooit een einde, omdat de poëzie met ieder einde, ook met de dood iets weet te beginnen. Natuurlijk was er ook minder gunstige kritiek. Die Tageszeitung uit Berlijn schreef: ‘[...] een beetje te gekunsteld, te elegant, te zelfverzekerd geformuleerd, te glad’, waarbij niet alleen een oordeel uit de Neue Zürcher Zeitung uit 1988 opgewarmd werd, maar ook de stem van Carel Peeters doorklonk, die om gelijkaardige redenen niet echt geïnteresseerd raakte. Uitspraken als ‘miserabel’ en ‘catastrofaal vervelend en scheluw’, of ‘plunderend postmodernisme’ en ‘kitsch van de hoogste papierklasse’ met een ‘nagemaakte, holle toon’, om ook het veelbesproken, vernietigende, oordeel van Peter Handke te citeren, bleven echter duidelijk in de minderheid. Bevestiging kregen dergelijke uitspraken eigenlijk alleen in Nederland, waar men zich bleek te verbazen over het grote succes van Nooteboom in het Duitse taalgebied. Hoe dan ook, in het Duitse taalgebied beviel Die folgende Geschichte. Het boek maakte van Nooteboom één van de meest besproken auteurs van de Frankfurter Buchmesse van 1991. Binnen drie maanden verschenen zeven oplagen van tienduizend exemplaren. Nieuwe oplagen van Berliner Notizen, Mokusei! en Das Lied von Schein und Sein volgden. En daarmee was de kous nog niet af. Ook de reacties op de Duitse vertaling van De omweg naar Santiago (Der Umweg nach Santiago, 1992) spreken boekdelen. Over deze ‘meditatie over de tijd’, waarin, zoals in het Duitse taalgebied geschreven werd ‘de virtuositeit van de stijl en de gedifferentieerde taal van de politieke essayist met het verteltalent van de ervaren romancier versmelten’, schreef die Neue Zürcher Zeitung: ‘[...] een grandioze leeservaring’. In de Frankfurter Rundschau stelde men vast: ‘Wij kennen geen vergelijkbare essayistische plaatsbeschrijving en geen poëtische verbeeldingskracht als deze’, en in Freitag kon men ten slotte lezen: Het is een reisboek dat men verslindt als een roman, het meest competente en opwindenste boek over Spanje dat ik ken. Geen ‘Spanje-boek’ dat klinkt naar reisliteratuur. Nooteboom verzamelt heel Europa hier; daar waar Europa eindigt, in de schrille wereld van Castilië, spiegelt hij als in een Fata Morgana zijn rijper geworden inzichten. | |
Nooteboom in Duitse kranten en tijdschriftenM. Ahrends, ‘Fata Morgana der Einsichten’, in: Freitag (2-10-1992). H. Breuer, ‘Heutzutage kann niemand schreiben, auch ich nicht’, in: Mittelbayerische Zeitung (5-10-1991). U. Bugmann, ‘Daß wir über die Unsterblichkeit sprechen’, in: Luzerner Neuste Nachrichten (7-1-1992). P. Carstens, ‘Wortmeldungen zur Revolution in Deutschland’, in: Frankfurter Allgemeine Zeitung (15-10-1991). B. Dobrick, ‘Ausflug in den Menschenzoo’, in: Deutsches Allgemeines Sonntagsblatt (1-5-1988). H. Eickmans, ‘Bestseller Nooteboom - “Sieh da, die Holländer haben einen solchen Autor!”’, in: Nachbarsprache Niederländisch (1991, nummer 2), p. 132-133. ‘Geheimnisvolle Gesetze’, in: Frontal (februari/maart 1986, nummer 1). R. Grimminger, ‘Göttliche Macht der Ideen’, in: Süddeutsche Zeitung (5-12-1985). A. Gutzeit, ‘Deutschland: dunkles Wort’, in: Freitag (20-9-1991). W. Haubrich, ‘Nacktheit ist das letzte, das man liebenlernt’, in: Frankfurter Allgemeine Zeitung (13-3-1993). P. Höhne, ‘Selbstmord in Vollendung’, in: Frankfurter Rundschau (17-5-1986). A. Holderried, ‘Nooteboom, Cees: Rituale’, in: Ekz Informationsdienst (1986, nummer 1). A. Hüfner, ‘Der Selbstmord und die Aktienkurse’, in: Frankfurter Allgemeine Zeitung (7-1-1986). A. Jacobson, ‘Inni gegen den Rest der Welt’, in: Neue Westfälische-Bielefelder Tageblatt (8-5-1986). W. Klier, ‘Nooteboom kaut sich die metaphysischen Nägel ab’, in: Die Presse (14-9-1991). W. Kühlmann, ‘Laura und der Nebenbuhler’, in: Frankfurter Allgemeine Zeitung (11-1-1990). F. Lucht, ‘Nebenan in Berlin’, in: Münchner (5-2-1992). J. Manthey, ‘Komisches Gefühl, vor den eigenen Landsleuten Angst zu haben’, in: Süddeutsche Zeitung (2-10-1991). R. Safranski, ‘Über die Schwelle’, in: Die Zeit (3-10-1991). R. Safranski, ‘Das Lied von Schein und Sein’, in: Die Zeit (16-11-1990). C. Sandner-von Dehn, ‘Durch Zeit und Raum’, in: Hessisch-Niedersächsische Allgemeine (28-12-1991). J. Sartorius, ‘Ich roch den Mondstaub zu meinen Füßen’, in: Frankfurter Allgemeine Zeitung (18-1-1992). J. Scheuzger, ‘Ein platonisches Märchen’, in: Neue Zürcher Zeitung (22-1-1988). J. Scheuzger, ‘Reisen und Denken’, in: Neue Zürcher Zeitung (21-1-1993). J. Scheuzger, ‘Tödliche Rituale’, in: Neue Zürcher Zeitung (25-1-1986). J. Scheuzger, ‘Absolut fremd’, in: Neue Zürcher Zeitung (11-1-1991). G. Schmickl, ‘Sokrates mit Schlägerstirn’, in: Lesezirkel, Beilage der Wiener Zeitung (december 1991, nummer 54). D. Schümer, ‘Das Pathos der Dinge’, in: Frankfurter Allgemeine Zeitung (12-10-1990). W. Schütte, ‘Homo Voyager’, in: Frankfurter Rundschau (21-9-1991). G. Seip, ‘Irren in der Zeit’, in: Wiesbadener Kurier (23-12-1991). H. Wallmann, ‘Weltliteratur aus Holland’, in: Basler Zeitung (23-10-1987). H. Wallmann, ‘Er macht ein Buch mit den Augen’, in: Schreibheft (november 1990, nummer 36), p. 91. H. Wallmann, ‘Alles mindestens zweimal erzählen’, in: Basler Zeitung (3-1-1992). ‘Was bleibt, ist die Vision’, in: Frankfurter Rundschau (26-9-1992). | |
[pagina 256]
| |
Het ‘Nooteboom-effect’Het succes van Suhrkamp met Nooteboom en het feit dat Nederland en Vlaanderen in 1993 thema zijn van de boekenbeurs in Frankfurt, leidde uiteindelijk ook tot een vloed van vertalingen van andere auteurs. In de herfst van 1993 zal de Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied uitzonderlijk breed vertegenwoordigd zijn. In voorbereiding of net verschenen zijn vertalingen van werk van onder anderen Anna Blaman, Huub Beurskens, Louis Paul Boon, Andreas Burnier, Hugo Claus, Willem Elsschot, Jef Geeraerts, Hermine de Graaf, Hella S. Haasse, A.F.Th. van der Heijden, Kristien Hemmerechts, Frans Kellendonk, Eric de Kuyper, Tom Lanoye, Ischa Meijer, Margriet de Moor, Harry Mulisch, Hélène Nolthenius, Willem Jan Otten, Wanda Reisel, Gerard Reve, Helga Ruebsamen, Leon de Winter en Paul de Wispelaere. Het is dus lang niet meer alleen het werk van de klassiekers dat vertaald wordt. Ook de jongere generatie uit Nederland en Vlaanderen krijgt nu een kans. Dit duidt op een principieel vertrouwen in de Nederlandse literatuur. Daar is naast de doorbraak van Cees Nooteboom vooral veel geduld en jarenlange voorbereiding voor nodig geweest. Toch mag men het ‘Nootboom-effect’ niet onderschatten. Het feit dat nu ook meer en meer de commercieel minder interessante poëzie vertaald wordt, èn dat ook de literaire tijdschriften in het Duitse taalgebied de Nederlandse literatuur langzaam weer ontdekken, berust voor een groot deel op het succes van Nooteboom. Met hem heeft de Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied, net als in de negentiende eeuw met Multatuli, eindelijk weer een boegbeeld. Nooteboom heeft trouwens meer met Multatuli gemeen. Natuurlijk is Multatuli nooit, zoals Nooteboom, lid geweest van een Duitse Academie en heeft Nooteboom geen fanatiek en apostolisch vertaler als W. Spohr, die het werk van zijn geliefde en bewonderde Multatuli als een schrijn voor zich uit droeg, maar voor de rest delen de twee Nederlanders veel met elkaar: de mislukte start in het Duitse taalgebied, de onderwaardering in eigen land, de spectaculaire herontdekking vele jaren na het debuut in Duitse vertaling, de romantische ironie, het (lichtvoetige) spottende gefilosofeer, de diepe betrokkenheid bij het politieke gebeuren in Duitsland, het werk als correspondent, de intensieve relaties met Duitse literaire kringen, de vele lezingen en niet ten laatste het feit dat beide schrijvers uiteindelijk hun eigen land verlaten hebben om zich - de ene voorgoed, de andere voor meer dan drie maanden per jaar - in Duitsland te vestigen. Belangrijker dan deze parallellen tussen Nooteboom en Multatuli, die hier niet verder kunnen worden uitgewerkt, is in het vooruitzicht van de boekenbeurs van 1993 natuurlijk de vraag of het huidige succes van Nooteboom een blijvende waardering voor de Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied garandeert. Daarover valt jammer genoeg weinig met zekerheid te zeggen. De geschiedenis van de Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied heeft in het verleden vele hoogte- en dieptepunten gekend. Het kan dus goed zijn dat het huidige succes van de Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied volgend jaar weer wegebt. Maar toch, het feit dat het succes van Nooteboom niet alleen berust op eerder ‘toevallige’ gebeurtenissen als de val van de Berlijnse muur, of een lovende kritiek op de televisie, maar op de waardering voor de literaire kwaliteit van zijn werk en een consequente uitgeverspolitiek, stemt hoopvol. Ten tweede, en daarin herken ik de kern van het ‘Nooteboom-effect’, is er in het Duitse taalgebied nu werkelijk sprake van een stijgend enthousiasme voor de Nederlandse literatuur als literatuur. Dat enthousiasme berust dus niet meer alleen op de belangstelling voor bepaalde thema's, zoals dat in de jaren zestig en zeventig het geval was. Ten slotte mag men door het feit dat Nooteboom momenteel in de kijker staat niet vergeten: Nooteboom staat in het Duitse taalgebied niet alleen! Minder spectaculair, maar even duidelijk als voor het werk van Nooteboom, is ondertussen ook de waardering voor het werk van auteurs als Louis Paul Boon, Hugo Claus en Harry Mulisch, om de belangrijksten te noemen. De singuliere moderniteit van Boon apprecieert men in het Duitse taalgebied al lang; Claus staat sedert de vertaling van Het verdriet van België onder meer bekend als een geniaal ongedisciplineerde verteller, en Mulisch waardeert men om zijn meesterlijk gecomponeerde filosofische romans over de afgrond tussen schuld en onschuld, tussen het bovenzinnelijke en de rationaliteit in onze wereld. Veel zal uiteraard afhangen van de werkelijke verkoop van de nieuwe auteurs in het Duitse taalgebied. Maar zelfs als deze verkoop matig blijft - meer dan vijfduizend exemplaren haalden in het verleden maar weinig vertalingen van Nederlandstalige auteurs - één ding is nu al zeker: binnen vijf weken werden van Mulisch' De ontdekking van de hemel (Die Entdeckung des Himmels, 1993) in het Duitse taalgebied meer dan twintigduizend exemplaren verkocht. Ook Mulisch heeft dus nu zijn bestseller. Als de verantwoordelijken in het Nederlandse taalgebied zich ook na 1993 samen blijven inzetten voor de verspreiding van de Nederlandse literatuur, hebben we een Nobelprijs dus niet zo snel meer nodig. | |
LiteratuuropgaveVoor de geschiedenis van de Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog, zie H. Van Uffelen, Rezeption der modernen Niederländischen Literatur im deutschen Sprachraum 1830-1990 (Münster, 1993). Het vernietigende oordeel van Handke werd uit een interview gelicht: P. von Becker, ‘Ein Gespräch mit Peter Handke’, in: Theater 1992: Jahrbuch der Zeitschrift Theater Heute (Zürich, 1992), p. 1117. Zie hierover M. Schouten, ‘Nootebooms holle toon ergert Peter Handke’, in: de Volkskrant (25-9-1992). |
|