Hier ligt de edele heer Jan van Mandeville
Het graf
Ook in de middeleeuwen kwam het al voor dat mensen met literaire belangstelling het graf bezochten van een gewaardeerd overleden auteur. Voorbeelden moeten weliswaar met een kaarsje worden gezocht, maar ze zijn er. In de Ehrenbrief (1462) van Jacob Püterich von Reichertshausen, een beambte aan het hof van de toenmalige hertogen van Beieren, zijn twee van zulke grafbezoeken beschreven. De auteur heeft zijn herinneringen aan het bezoek in de vorm van een berijmde brief vastgelegd, zodat we nog steeds kunnen lezen over zijn zwerftochten, de ene kerk in, de andere uit, op zoek naar het graf van de befaamde Wolfram von Eschenbach. Voor het tweede grafbezoek, dat hier de meeste aandacht krijgt, beschikte Püterich over gerichte informatie. Op een keer toen hij Brabant verliet, hoorde hij van een wilhelmiet dat in een klooster te Luik het graf van Jan van Mandeville kon worden bezichtigd. Het was er doorgaans rustig, want het graf werd weinig bezocht.
Mandeville stond ook in de vijftiende eeuw al bekend vanwege zijn reisbeschrijving. Tot op de dag van vandaag zijn in diverse talen meer dan tweehonderdvijftig handschriften bewaard gebleven, alsook tal van vroege drukken en latere bewerkingen. De tekst is eigenlijk een soort aardrijkskundeboek, waarin bestaande geografische inzichten en persoonlijke waarnemingen in bonte afwisseling bijeen staan. Het geheel heeft de vorm van een reis van de auteur zelf, eerst naar Jeruzalem, daarna naar Afrika, Indië, China en het legendarische rijk van priester Jan...Over Jan van Mandeville is weinig met zekerheid bekend. Op basis van mededelingen in de tekst gaat men er doorgaans vanuit dat hij geboren werd in het Engelse St.-Albans en dat hij in 1322 aan zijn reis begon. De Reis (1356) voltooide hij geruime tijd na zijn terugkeer, waarbij hij zijn geheugen opfriste door gebruik te maken van eerder verschenen reisliteratuur.
Voor iemand als Mandeville had Püterich graag een omweg van twaalf mijl over. In het Luikse wilhelmietenklooster bekeek hij aandachtig diens grafsteen. Deze bleek een Latijnse tekst te bevatten, die hij in zijn geheel opnam in zijn gedicht. Het begin daarvan luidde: ‘Hic jacet nobilis dominus Joannes de Montevilla, miles, alias dictus ad Barbam...’ (= ‘Hier ligt “de edele heer Jan van Mandeville, ridder, ook wel “smet de Baard” genoemd...’). Püterich maakte het Latijn toegankelijk door het citaat van een Duitse vertaling te voorzien. Voorts richtte de auteur zijn aandacht op het wapenteken (een leeuw) en het helmkleinood (een aap), die in reliëf op het graf waren aangebracht. Hij beëindigde de beschrijving van zijn bezoek met een oproep tot het publiek de overledene het eeuwige leven toe te wensen.
Nergens in het gedicht blijkt dat Püterich ook maar een moment heeft getwijfeld aan het feit dat hij bij het graf van Jan van Mandeville stond. En waarom zou hij ook? Een andere vraag luidt waarom Mandeville juist in Luik begraven lag. De aldaar woonachtige Jean d'Outremeuse (†1399) gaf in het vierde boek van Ly myreur des histors (bekend gebleven dankzij een uittreksel van de Luikse heraut Louis Abry (†1720)) het volgende verhaal. Een plaatselijke arts, Jean de Bourgogne, luisterend naar de bijnaam Jean à la Barbe, nodigde hem op 12 november 1372, kort voor zijn dood, bij zich uit en vroeg hem op te willen treden als executeur-testamentair. De arts onthulde hem bij die gelegenheid tevens dat zijn eigenlijke naam Jan van Mandeville luidde en dat hij afkomstig was uit Engeland, maar dat hij niet in zijn geboorteland had kunnen wonen omdat hij daar iemand van het leven had beroofd.
Er is een opmerkelijk gegeven dat het verhaal van Jean d'Outremeuse lijkt te ondersteunen. De Franse koning Karel v verwierf in 1371 een Franse vertaling van de Reis van Jan van Mandeville. Het handschrift bevatte ook een andere tekst, te weten een traktaat over de pest, ontstaan in 1365 en geschreven door Jean de Bourgogne, de Luikse arts. Toeval of niet? De (re)constructie van de biografie van Mandeville is en blijft uitzonderlijk complex en zal dus altijd weer tegenspraak uit-