Een prozaïsch bedrijf
Literatuur in de klas
Het is een prozaïsch bedrijf, literatuur doceren in de bovenbouw van de middelbare school, hoe graag we het ook anders willen en hoezeer we het ook proberen te veranderen. Iedere docent Nederlands is een zendeling in de rimboe van het Amazonegebied. Met klagen heeft dat niets te maken, met nuchterheid des te meer, én met ervaring. Het boek is nog net geen bedreigde diersoort in havo en athenaeum, maar net als met de wildstand is het boekenaanbod er wel teruggebracht tot een relatief klein aantal van de sterkste soorten, sterk in kwantitatief opzicht wel te verstaan. De gemiddelde leerling - en die anonymus staat centraal in deze regels - leest wat naast de kassa ligt, in ako- of Bruna-filiaal: dun moet het zijn én van een bekende Nederlander. Uitgevers en boekhandelaren helpen hem een handje met boekenweekgeschenkjes, goedkope pocketseries en toptienen: de grote oplagen van de best verkopende auteurs zijn de kurken waarop ze drijven. Bibliotheken en schoolbibliotheken volgen noodgedwongen dat patroon: aangeschaft wordt waar vraag naar is. En zo wordt de arme docent overstelpt met Adriaan van Dissen, Tessa's de Loo, Boudewijn Büchs, Wimmen de Bie en Kezen van Kooten. Modermismen, Meer modermismen, Meest modermismen. Zwaan kleef aan...
Op het vergiet van de schoolse leesvoorkeuren blijft maar bitter weinig liggen: poëzie heeft het nooit gered, laten we eerlijk zijn, maar ook de klassieken verdwijnen een voor een achter de horizon en onopvallend blíjven ook de onopvallende schrijvers en de debuten wier verschijning géén stof deed opwaaien. Leerlingen zijn conservatief in de selectie van titels: hun keuze wordt bepaald door die van familielid, klasgenoot, vriend of vriendin. Minco, Oeroeg, Den Doolaard. Hoort, zegt het voort! Allesoverheersende factor is en blijft de belasting en hoe die tot minimale proporties terug te brengen. ‘Mag het ook ietsje minder zijn?’ Het boek is immers een verplicht nummer, dat door alle talen op school wordt opgevoerd: een leerling uit 5 vwo wordt geacht er tien te lezen voor Nederlands en voor de vreemde talen elk vijf, dat kan dus oplopen tot vijfentwintig per jaar, hetgeen weinig docenten ‘m nadoen. Dan is dus efficiency geboden.
Gezichtsbepalend en spraakmakend is wat je ziet en hoort: de televisie is allang geen concurrent meer van het boek maar absolute overwinnaar en unieke verleider. Videoclips, commercials en soap-series zijn bepalend voor ritme en klankbord van de jonge lezer. In vergelijking daarmee pleegt menige roman of verhalenbundel al bij voorbaat te verbleken tot een bundeltje oudbakken hersenspinsels van een wereldvreemde man of vrouw die de tekenen des tijds niet heeft verstaan. Het is altijd aardig te testen welke tekst bestand blijkt tegen klassikale lezing, welk stuk proza niet verkruimelt onder de wankele aandacht van een groep nerveuze pubers. Eenvoud doet het goed, simpele humor en een vleugje erotiek: ‘Harry en het woord’ van Mulisch of ‘Het brandende braambos’ van 't Hart, het valt niet te loochenen. Drama doet ook wonderen: de smartlappen van Keuls en Büch hakken erin, ‘Verrotte levens’ dus of ‘kleine blonde doden’. Dodelijk daarentegen is een te complexe stijl, een te traag tempo: wat dat betreft kan wat tien jaar geleden geschreven werd, al gedateerd aandoen. Vóór alles geldt: als het maar niet ironisch is of te subtiel.
Niet subtiel is natuurlijk de uitgesproken voorkeur voor het autobiografische genre: alle ‘ikken’ worden met de auteur vereenzelvigd en geef toe, daar zitten ze zelden fout mee bij onze vaderlandse specimina. Scripties hebben dan ook veelal de autobiografische aspecten in het werk als probleemstelling en in de secundaire literatuur voor deze doelgroep worden ze steevast op hun wenken bediend. Interviewers in dag- en weekbladen openen en sluiten met de vraag naar het autobiografisch gehalte en een beetje schrijver publiceert vandaag de dag eigenhandig een documentatie waarin hij alle geheimen - van werkkleding tot travestie -