Literatuur. Jaargang 10
(1993)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Interview met de Zuidafrikaanse letterkundige J.C. Kannemeyer
| |
[pagina 162]
| |
Marsman het Kanaal zou oversteken, werd door een Duitse onderzeeër getorpedeerd. Nà de oorlog was het vooral door toedoen van Greshoff dat J.C. Bloem en A. Roland Holst in staat werden gesteld een lezingentoernee door Zuid-Afrika te maken. Sinds Greshoff in 1939 in Kaapstad voet aan wal zette, zijn de verhoudingen tussen Nederland en Zuid-Afrika dramatisch verslechterd. Nederland heeft (terecht) steeds felle kritiek geuit op het apartheidsbeleid en ging aan het begin van de jaren tachtig over tot een eenzijdige verbreking van het cultuurverdrag. Maar sinds de Verenigde Naties in december 1991 de boycot op sportieve en culturele betrekkingen opschortte, ‘mag’ Zuid-Afrika weer. Daarom brachten Freek de Jonge, de toneelgroep De Nieuw Amsterdam, Bert Schierbeek, Thea Doelwijt en Hein van Eersel op uitnodiging van het Amsterdamse Komitee Zuidelijk Afrika en het Zuidafrikaanse Vrije Weekblad een bezoek aan Kaapstad en Johannesburg. In Vrij Nederland (18 april 1992) beschreef Freek de Jonge de ‘hunkering’ van het Zuidafrikaanse publiek naar ‘cultuur van buitenaf’: ‘Ik geloof dan ook stellig dat een culturele boycot eerder in het voordeel dan in het nadeel van de onderdrukkers speelt.’ De verbazing waarmee Greshoff in 1939 de Zuid-afrikaanse belangstelling voor het Nederlandse culturele leven ontdekte, klonk opnieuw door in het verslag van Jaap Goedegebuure in hp/De Tijd van 7 februari 1992 over het Neerlandici-congres in Potchefstroom. Goedegebuure verwonderde zich over de openhartigheid waarmee de Zuidafrikaanse letterkundigen spraken over de problemen in hun land. Diezelfde letterkundigen maakten de Nederlandse bezoekers verwijten, omdat hun belangstelling voor de Nederlandse cultuur jarenlang was beantwoord met een meedogenloze boycot: ‘Maar of ze nu al tegen apartheid waren geweest, buitenparlementaire actie hadden gevoerd, Breytenbach hadden gesteund of kritiek op de Afrikaander ideologie van baasskap en blanke mag hadden geventileerd, ze waren met de nek aangekeken door de collega's met wie ze vroeger zo nauw contact hadden gehad.’ Goedegebuure geeft toe dat hij nauwelijks wist wat hij op al die constateringen en verwijten moest terugzeggen: ‘Beter leek het mee te denken over de verhouding tussen Nederlands en Afrikaans in een nieuw Zuid-Afrika.’ Iemand die zich al heel lang vanuit Zuidafrikaans perspectief met de verhouding bezighoudt, is de letterkundige J.C. Kannemeyer. Kannemeyer is als lector en later hoogleraar in de Afrikaanse en de Nederlandse letterkunde verbonden geweest aan verschillende Zuidafrikaanse universiteiten en is sinds 1987 onderzoeker bij de Raad vir Geesteswetenskaplike Navorsing in Pretoria. Hij heeft een indrukwekkende lijst van publikaties over de Afrikaanse en de Nederlandse literatuur op zijn naam staan. Zijn chef d'oeuvre is een tweedelige Geskiedenis van die Afrikaanse literatuur, een standaardwerk dat vooral uitblinkt door volledigheid en Kannemeyers veelzijdigheid als wetenschapper bewijst. Hij beperkt zich niet tot een chronologisch overzicht, maar staat ook stil bij historische en sociale achtergronden, stromingen en receptie-geschiedenis, hij geeft een beknopte biografie van iedere schrijver en een analyse van de belangrijkste werken. Onlangs was Kannemeyer een paar maanden in Nederland. Een oriënterend gesprek over het engagement van Zuidafrikaanse schrijvers, de betekenis van het Afrikaner nasionalisme, censuur en de toekomst van het Afrikaans in Nederland. | |
Wat was de reactie van verschillende Zuidafrikaanse schrijvers op het apartheidsbeleid?‘De houding die een schrijver tegenover het apartheidsbeleid aanneemt hangt samen met zijn psychische structuur: niet iedereen is tot politieke betrokkenheid in staat. Opperman bijvoorbeeld was iemand die er wel serieuze politieke overtuigingen op na hield, maar die niet meeliep in optochten. Dat lag niet in zijn aard. Je kunt niet op ieder mens een blauwdruk leggen en zeggen: hij moet per se zo reageren, anders is hij verdacht. Dat vind ik een heel beperkt standpunt. Opperman heeft trouwens wèl gereageerd op het apartheidsbeleid: de eerste reactie tegen dat beleid kreeg haar neerslag in zijn bundel Blom en baaierd uit 1956. Maar hij was niet echt bij de politiek betrokken. Dat lag anders bij Van Wyk Louw. Die schreef in de vijftiger jaren een serie essays die in 1958 zijn gepubliceerd onder de titel Liberale nasionalisme. Daarin bepleit hij wat hij noemt een “voortbestaan in gerechtigheid”, dat wil zeggen dat hij de voorkeur gaf aan een politiek stelsel dat andere bevolkingsgroepen niet in een minderwaardige positie zou plaatsen. Van Wyk Louw nam dus echt een moreel standpunt in. Uys Krige was vanaf het begin een sterke tegenstander van de nationale regering. Hij was nooit een ondersteuner van de apartheidspolitiek of de Nasionale Party en hij heeft zich bij herhaling uitgesproken tégen de regering. Maar hij was geen rustige, systematische denker, zoals bijvoorbeeld Van Wyk Louw. Krige uitte zich in emotionele kreten van ontsteltenis. André Brink en Breyten Breytenbach staan natuurlijk ook in Europa bekend als felle tegenstanders van het apartheidsbeleid.’ | |
In welke mate beïnvloedt een politieke stellingname het werk van een schrijver?‘Ik denk wel dat een schrijver door politieke stellingname een zekere intensiteit in zijn werk kan bereiken. Maar een type literatuur dat alleen gericht is op de actualiteit loopt het gevaar om te na aan het straatrumoer, het lawaai te bewegen. Martinus Nijhoff heeft eens gezegd, dat het onmiddelijke wereldbeeld voor een schrijver bijna onbruikbaar materiaal is. Dat laat de literatuur òf ontaarden in provincialisme, òf in tendenskunst. En dat, meen ik, is het gevaar. Ik ben niet per se tegen een geëngageerde schrijver, helemaal niet, maar het hangt af van de wijze waarop de schrijver van zijn | |
[pagina 163]
| |
materiaal gebruik maakt. In laatste instantie bepaalt het vakmanschap van de auteur, of je wel of niet te maken hebt met serieuze literatuur. Het gevaar in een land als Zuid-Afrika, waar politiek en maatschappelijk zoveel aan de hand is, is juist, dat je een eenzijdige literatuur kan krijgen. Dat àlle schrijvers, of ze daar nu aanleg voor hebben of niet, alleen maar over maatschappelijke problemen gaan schrijven. Dat vind ik helemaal onjuist, want het verengt de literatuur. | |
Heeft geëngageerde literatuur in Zuid-Afrika invloed op de politiek?‘De literatuur is wel een plaats waar maatschappelijke toestanden goed onderzocht kunnen worden. Daardoor heeft de literatuur in Zuid-Afrika, eigenlijk al vanaf het verschijnen van Oppermans Blom en baaierd,J.C. Kannemeyer
een belangrijke bijdrage geleverd aan het afbreken van het apartheidsbeleid. Het heeft, cumulatief, een intellectueel klimaat geschapen waarin men steeds duidelijker ging inzien dat het systeem van de apartheid gewoon niet meer kòn. Geen regering ter wereld zal zijn schrijvers dan ook geringschatten: het boek is gepubliceerd, het bestaat, het staat in de bibliotheken en het heeft een blijvende invloed. De Zuidafrikaanse regering is in ieder geval steeds heel gevoelig geweest voor de kritiek van schrijvers.’ | |
Het is verbazingwekkend dat de romans van bijvoorbeeld André Brink, waarin scherpe kritiek wordt geleverd op het regeringsbeleid, in Zuid-Afrika zo maar lijken te kunnen verschijnen.‘Het gaat erom wie er in de Publikasieraad zitten. Van Wyk Louw was een felle tegenstander was van de publikatiewet, maar toen die eenmaal was aangenomen, zag hij het als zijn verantwoordelijkheid om dan maar de beste mensen in de Publikasieraad te krijgen. De man die op zijn voorspraak tot voorzitter werd benoemd, zorgde ervoor dat er geen enkel Afrikaans boek verboden werd. Latere voorzitters stelden zich helaas minder liberaal op, en dat had een fnuikende invloed op de Zuidafrikaanse literatuur. Er werd bijvoorbeeld een bundel korte verhalen verboden van de jonge schrijfster Welma Odendaal, en van haar is pas vorig jaar weer een boek verschenen. Dat verbod had een slechte invloed op haar ontwikkeling als schrijver. En op Etienne Leroux had het verbod op Magersfontein, o Magersfontein! een heel, heel slechte invloed. Bij André Brink lag dat anders: op de dag dat Kennis van die aand verboden werd verklaard, ging hij heen, hij ging achter zijn schrijfmachine zitten en schreef nog vijf pagina's voor een volgend boek. Maar Etienne Leroux bleef maar kankeren over Magersfontein. Hij heeft daarna nog maar één boek gepubliceerd, en dan was er nog een onvoltooide roman. Die is na zijn dood wel gepubliceerd, maar die is heel erg slecht en ik denk dat hij die nooit zou kunnen hebben voltooien. Dat zijn dingen die nooit hadden mogen gebeuren.’ | |
Nu heeft de Publikasieraad een progressieve voorzitter, en alle vroegere verboden zijn inmiddels opgeheven. Maar de wet zelf ligt nog steeds stevig verankerd in het wetboek, en het gevaar dreigt dat bij een volgende wisseling van de voorzittershamer de censuur opnieuw wordt doorgevoerd. Volgens Kannemeyer zijn er wat dit betreft van een nieuwe regering weinig verbeteringen te verwachten zijn.‘Men moet geen ogenblik denken dat die wetgeving zal veranderen als het ANC aan het bewind komt. Helemaal niet! De leiders van het ANC zijn erg conservatieve mensen. Op het gebied van de homoseksualiteit in de literatuur zal het ANC bijvoorbeeld weinig vrijzinnige dingen zonder meer dulden. Uit een recente uitspraak van Winnie Mandela blijkt eens te meer, dat ze daar weinig geduld mee hebben. Vorig jaar verscheen er nog een dichtbundel die niet alleen een homo-erotische thematiek heeft, maar waarin ook de seksdaad vrij expliciet wordt beschreven. Dàt zal onder een bewind van het ANC niet meer zo makkelijk gebeuren.’
Als een van de belangrijkste dichters van zijn tijd, als hoogleraar op Stellenbosch en als keurder voor de toonaangevende uitgeverij Human & Rousseau was Opperman, ondanks zijn bezwaren tegen de apartheidspolitiek, toch opgenomen in allerlei gezagsstructuren. Na het verschijnen van Kannemeyers biografie over Opperman in 1986 schreef criticus Gerrit Olivier een recensie waarin hij Opperman postuum zijn gebrek aan stellingname verweet. Volgens Olivier had Opperman zich nadrukkelijker van politiek, kerk en uitgeversbedrijf moeten distantiëren. Kannemeyer vond dit onderwerp belangwekkend genoeg om er in een open brief op te reageren. In deze apologie, opgenomen in de essaybundel Getuigskrifte uit 1989, wijst hij opnieuw op | |
[pagina 164]
| |
Oppermans persoonlijkheidsstructuur die het hem onmogelijk zou hebben gemaakt om op een andere manier te reageren: ‘'n Mens en skrywer word gebore in 'n bepaalde land en onder 'n bepaalde volk waarin hy moet leef en moet werk as daar iets in hom steek...Die enigste keus waarvan daar vir Opperman sprake kon gewees het, was om te skryf of te swyg.’ Nù verwijst Kannemeyer ter verklaring van Oppermans ambivalente houding tegenover met name de Nasionale Party ook naar zijn betrokkenheid bij de Afrikaner Broederbond. Die Broederbond is een geheime organisatie, in 1918 opgericht als antwoord op het angliceringsbeleid van de Britse koloniale regering; doel was de economische en culturele verheffing van de Afrikaner bevolking. ‘In de praktijk,’ vertelt Kannemeyer, ‘kwam het in 1910, 1920 ongeveer hier op neer dat alle openbare functies in Zuid-Afrika bekleed werden door Engelstaligen. De Afrikaners werden beschouwd als een minderwaardige bevolkingsgroep. Toen ontstond de Broederbond, als een geheime organisatie die de toestand van de Afrikaners wilde bevorderen. Vooral iemand als Opperman, die was geboren in de overwegend Engelstalige provincie Natal, moest als kind de gebruikelijke beledigingen van de kant van Engelstaligen verduren. Als je bijvoorbeeld in een winkel kwam en je durfde Afrikaans te spreken, dan werd je uitgescholden. Daarom werd Opperman al vrij vroeg in zijn leven lid van de Broederbond. Later in Kaapstad, en toen hij professor was geworden op Stellenbosch, waren in zijn omgeving de Afrikaners in de meerderheid, en vanaf dat moment kon hij zich ook de luxe veroorloven om kritisch te staan tegenover zekere beleidsrichtingen van de regerende partij. Toch heeft hij zijn verbondenheid met het Afrikaner volk nooit afgelegd; dat kòn hij ook niet. Hij had dus wel een zeker dualisme in zich, maar geen dualisme dat hem verscheurde. Eerder een gezond dualisme: aan de ene kant een vereenzelviging met het Afrikaner volk, en aan de andere kant, zoals iedere dichter, iedere werkelijke kunstenaar, een kritische instelling.’ Kannemeyer vergelijkt het nationalisme van de Afrikaners met soortgelijke bewegingen die zich op dit moment in Oost-Europa manifesteren: net als de Kroaten, de Serviërs en de verschillende Russische volkeren komen de Afrikaners op voor erkenning van hun eigen cultuur. Voor een beter begrip van het Afrikaner nasionalisme verwijst Kannemeyer naar een brief van N.P. van Wyk Louw aan Greshoff van 10 augustus 1944. Van Wyk Louw vergelijkt hierin het vrijheids-streven van de Afrikaners met dat van de Belgen en de Nederlanders tijdens de Duitse bezetting: ‘In 'n land wat groot genoeg is om sy taal en kultuur teen alle vyande te beskerm, is die bewuste nasionalisme uit die bose; dit is dan alleen 'n slagwoord om die handelsbelange van 'n paar groot kapitaliste te beskerm; of erger nog, dit is 'n bedreiging vir ander volke aan die grens. By die groot, sterk volke is die bewuste nationalisme dus altyd slég; sleg sonder meer. Maar by 'n klein volk (wat tog nooit aan veroweringsoorloë kan dink nie) is dit gans iets anders: dit is 'n besinning op die klein, maar onvervangbare, besit aan menslike verowering, aan gekristalliseerde mensegees, wat aan hom toevertrou is.’
Over het algemeen richten Zuidafrikaanse intellectuelen zich meer op ontwikkelingen in de Engelstalige wereld, dan op de Nederlandse. De berichten over de Nederlandse animositeit tegenover Zuid-Afrika werden met toenemende grimmigheid begroet. Nu nationale bewustwording en internationale sancties hun vruchten lijken af te werpen, worden de banden tussen Zuid-Afrika en de rest van de wereld weer voorzichtig aangehaald. Kannemeyer heeft duidelijk omlijnde ideeën over hoe een nieuwe culturele samenwerking tussen Nederland en Zuid-Afrika eruit moet zien. ‘Nederlandse academici, en ik beperk me hier nu tot de Neerlandici, moeten vaker op bezoek komen om gastcolleges te geven. Daarnaast moeten academici uit Zuid-Afrika hier meer dan vroeger worden verwelkomd. En verder moet er een uitwisseling van studenten op gang komen. Dat alles betekent een herinstelling van het cultuurverdrag. Ook moet er in Nederland, zodra er in Zuid-Afrika een interim-regering wordt gevormd, weer een leerstoel komen voor de Afrikaanse literatuur. Dan kan men in Nederland uit de eerste hand kennis krijgen van Afrikaanse literatuur. Zo'n leerstoel zal ook nagraadse studenten uit Zuid-Afrika, net als in de tijd dat van Wyk Louw hoogleraar was in Amsterdam, naar Nederland lokken om hier hun proefschrift af te handelen en te promoveren. ‘Zo'n culturele uitwisseling is altijd stimulerend voor allebei de betrokken landen. Niet alleen de Afrikaanstalige, maar de gehéle Zuidafrikaanse literatuur en geesteswereld ziet er toch wel enigszins anders uit dan de Nederlandse. Doordat de schrijvers voortkomen uit vele verschillende bevolkingsgroepen en ieder hun eigen cultuur meebrengen, vormt de Zuidafrikaanse literatuur een microkosmos op zich. En dat kan erg interessant zijn voor Nederland.’ |
|