Diepenbrock vervolgd
Mannen geven zich nooit geheel in relaties, zo werd onlangs van bevoegde zijde betoogd in de kwaliteitskrant, omdat zij steeds met één been in de werkelijkheid blijven staan en nooit de gedachte aan hun werk, hun taak in de samenleving kunnen loslaten. Ik had het probleem al van me afgezet, toen ik lezende in Diepenbrocks brieven (Alphons Diepenbrock, Brieven en Documenten vi bijeengebracht en toegelicht door Eduard Reeser. Uitg. Vereniging voor Nederlandse muziekgeschiedenis, Amsterdam, 1991) een volmaakte illustratie van de stelling aantrof in zijn verhouding tot Jo Jongkindt, de twintig jaar jongere vrouw die zich in 1904 tot hem gewend had voor hulp bij haar studie van de klassieken. Al in 1905, zoals blijkt uit zijn brieven van 28 november en 2 december van dat jaar (opgenomen in deel v) was de omgang van karakter veranderd en ontstonden hevige spanningen. Diepenbrock hield de boot aanvankelijk af en beval de muzikale en naar het schijnt ietwat dweperige jonge vrouw nijvere studie en afleiding aan. Maar in de zomer van 1910 barst dan eindelijk de bom. Diepenbrock mag dan een ijverig briefschrijver zijn geweest, meeslepend zijn zijn brieven nooit, ook al maakt Jo meer in hem los aan persoonlijks dan zijn vriend W.G. Hondius van den Broek of zijn leerling B. Verhagen. Zij is voor Diepenbrock behalve geheime liefde ook een belangrijke inspiratiebron, een muze geweest, en háár brieven, waarvan slechts een deel bewaard bleef, winnen het glansrijk in epistolair opzicht en in overgave. ‘Brieven schrijven is voor mij een kwelling,’ bekent hij haar, ‘alleen aan jou schrijf ik graag, hoewel me dat ook nog moeite kost, door de herinnering aan jouw brieven’ (vi, p. 339). Pieter van der Meer de Walcheren, neef van Diepenbrocks vrouw Elsa, heeft beide gelieven gadegeslagen en van hen fraaie typeringen in zijn dagboek gegeven. Begrijpen kon hij
ze niet goed.
Maar ook in andere opzichten biedt dit deel weer veel interessants, vooral uiteraard op muziekhistorisch gebied, zoals ontstaan en uitvoeringen van Diepenbrocks composities - Reeser nam ook de persreacties op - en bezoeken van Mahler aan Amsterdam. In brieven aan zijn in Wenen achtergebleven Alma bericht deze weer over zijn Amsterdamse vrienden en verdedigers.
Voor de neerlandicus zijn verder de brieven gewisseld met Kloos rond Diepenbrocks bijdrage aan het Nieuwe Gids-gedenkboek van belang. De wat zuinige, terughoudende brief, aldaar op blz. 57 en 58 afgedrukt, heeft een geschiedenis die in dit deel goed te volgen is. Als Kloos op die bijdrage uitvoerig ingaat (6 juli 1910), beschouwt Diepenbrock dat als gezwets en heeft hij moeite te reageren. Van een voorgenomen ontmoeting die zomer is het ook niet meer gekomen. Maar we zagen al dat Diepenbrock toen andere zaken aan hoofd en hart had.
Dit deel, verschenen tien jaar na het vorige, behandelt Diepenbrocks zevenenveertigste en achtenveertigste levensjaar (september 1908 tot september 1910). De brieven zijn als gewoonlijk voorzien van aantekeningen en worden gevolgd door een chronologisch overzicht, een lijst van correspondenten, een register, aanvullingen en verbeteringen op voorgaande delen en een katern met afbeeldingen. Vooraf gaat een inleiding, waarin in overigens identieke bewoordingen als in deel v Diepenbrocks opvattingen inzake antisemitisme en de bedreiging van de christelijke beschaving aan de orde worden gesteld.
b. luger