Rotterdams Dagblad luidt: ‘Mulisch schrijft totaalroman’ en in het Utrechts Nieuwsblad: ‘Breedsprakige vertelling van een typische pijproker.’
De betere bladen proberen uiteraard in ieder geval minstens een behoorlijke indruk van het verhaal te geven - daar zijn het de betere bladen voor. Wel geeft een enkele recensent eerlijk toe dat de bespreking van een zo omvangrijke roman noodzakelijk oppervlakkig moest blijven. ‘Een tweede lezing zat er in het mij toegemeten tijdsbestek niet in,’ bekent Van Deel bescheiden. (Bij die tweede lezing zal hij overigens ontdekken dat een van de beide hoofdpersonen Onno Quist heet, en niet: Onno Quint, zoals hij consequent in Trouw schrijft.)
De beste recensies zijn die waarin een poging wordt gedaan mejuffrouw x. te ontkleden. ‘Wat is de moraal van dit verhaal?’ vraagt Carel Peeters (Vrij Nederland) zich aan het eind van zijn tweede recensie wanhopig af - en die probeert hij dan ook in het vervolg van zijn recensie-feuilleton te achterhalen. Men mag misschien niet van alle boekbesprekers verwachten dat ze zich zo grondig in Mulisch' metafysica verdiepen. Maar sommigen, zoals Goedegebuure in hp/ De Tijd, leggen zinnige verbanden met ander werk van Mulisch en komen zo tot een omvattende visie op de roman. Wel blijft het opmerkelijk dat alleen Heumakers (in de Volkskrant) er terloops op wijst dat Mulisch' hemel is ingericht ‘volgens gnostisch of neoplatoons recept’. Bij Anker in Het Parool vindt men een echo daarvan, niet de enige trouwens: die recensie is geschreven met een schuin oog naar de Volkskrant van de vorige week.
Anker is overigens een van de weinige critici die niet echt warm kunnen lopen voor de dikke pil. Zijn Laatste Oordeel: ‘superieur amusement, dat is deze roman uiteindelijk.’ Dat klinkt nog aardiger dan het is, want ‘amusement’ is voor Anker een heel lage categorie. Zijn recensie begint al met de zonderlinge bekentenis dat hij alleen detectives en avonturenromans ademloos uitleest. Leesbaarheid is in zijn ogen een suspect criterium. Een boek waar je veel bij moet nadenken, waar je hoofdpijn van krijgt: dat is pas literatuur!
Toch is de algemene indruk: wat is men opeens aardig voor mejuffrouw x. Typerend is deze opmerking van rationalist Peeters: ‘Er komen denkbeelden in voor die om te lachen zijn, maar lachen en zelfspot zijn een wezenlijk deel van de roman.’ In dit verband valt op dat een enkele criticus verwijst naar Eco's De slinger van Foucault, zonder dat het grote verschil tussen Mulisch en Eco wordt onderstreept. Want Eco's volumineuze tweede roman is in feite één grote parodie op een manier van denken op de wijze van Mulisch.
De hoofdpersonen van De slinger van Foucault werken op een uitgeverij waar uit louter commerciële overwegingen een ‘Hermes-project’ wordt opgezet: een reeks geschriften over allerlei occulte zaken. De naam Hermes verwijst naar Hermes Trismegistus, gelijkgesteld aan de Egyptische god Thoth, uitvinder van het schrift en grondlegger van de hermetische wetenschappen: de schutspatroon van Harry Mulisch! De hermetische manier van denken wordt door Eco's hoofdfiguur als volgt belachelijk gemaakt: ‘als je verbanden wilt vinden vind je die altijd, overal en in alles, de wereld explodeert in een netwerk, in een draaikolk van verwantschappen en alles verwijst naar alles, alles verklaart alles...’ (p. 474). Hoe dicht we bij Mulisch zitten blijkt ook wanneer bijvoorbeeld een van de personages zegt: ‘ik geloof dat het universum een wonderbaar concert van numerieke overeenkomsten is en dat het lezen en de symbolische interpretatie van het getal een weg van verheven kennis is’ (p. 297, vergelijk ook p. 633). Het tragische van de personages in De slinger van Foucault is dat ze ten slotte het slachtoffer worden van hun aanvankelijk geamuseerde interesse in het occulte - waarmee bewezen wordt hoe gevaarlijk zo'n spelletje is. De hoofdfiguur bewaart tot het eind toe zijn geloof in de ratio - en daarmee blijkt hij een dubbelganger van de sceptische Engelsman die in De naam van de roos de intriges doorziet. Kortom, De slinger van Foucault is één grote polemiek tegen de manier van denken die het wezen van Mulisch' schrijverschap uitmaakt.
Dat de Nederlandse critici die wijze van denken niet alleen geaccepteerd hebben maar er zelfs bewondering voor tonen, betekent dat zij eindelijk de hoed afnemen voor mejuffrouw x. Dat is het verjaarscadeautje dat de kritiek vrijwel eenstemmig aan de vijfenzestigjarige is komen brengen. Op een zo sprookjesachtige ontvangst hoort natuurlijk ook één boze fee te verschijnen. Die rol was natuurlijk weggelegd voor Battus/ Brandt Corstius in de Volkskrant.
Ton Anbeek