Literatuur. Jaargang 10
(1993)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Populaire leesstof in zeventiende-eeuwse almanakken
| |
De almanakLezers vermaken is niet de enige en zeker niet de belangrijkste functie geweest van de almanak in de zeventiende eeuw. De almanakken werden in de eerste plaats gekocht om de jaarkalender te kunnen raadplegen. Feestdagen, heiligedagen en dagen waarop kermissen en markten gehouden werden, waren voor de zeventiende-eeuwer belangrijke oriëntatiepunten in het da- | |
[pagina 75]
| |
gelijkse leven. De kalender bood bovendien informatie over de stand van de zon, de maan en de planeten. De bewegingen van de hemellichamen waren in deze eeuw, waarin nauwelijks onderscheid bestond tussen astronomie en astrologie, van groot belang voor voorspellingen over oorlogen, ziektes, rampen en weersgesteldheid. Vaak vond men daarnaast nog aanwijzingen over wanneer men bepaalde medische handelingen kon verrichten. De almanak was ook in andere opzichten een ‘tijdwijzer’. Men kon er in vinden wanneer de trekschuit voer, de stadspoort sloot, het lokale en gewestelijke bestuur vakantie had of wat de watergetijden waren en wanneer de bode reisde. In veel almanakken was bovendien een kroniekje opgenomen met een opsomming van de belangrijkste historische gebeurtenissen sinds de geboorte van Christus, geïllustreerd met houtsneden van veldslagen, beroemde personen en stadsgezichten. Verder bevatte de almanak nog informatie voor de ‘hovenier’ over het tijdstip waarop er gezaaid, geplant, gesnoeid en geoogst moest worden. Ten slotte kon men ook de wisselkoersen van de diverse muntsoorten in de almanak vinden. Vanaf het begin van de zeventiende eeuw begon de almanakmaker het nuttige met het aangename te combineren. Naast de kalender en de praktische informatie werd ruimte gemaakt voor luchtig tijdverdrijf. Afhankelijk van het soort, het formaat of de plaats van uitgave van de almanak treffen we ‘vermaaksteksten’ op verschillende plaatsen in het drukwerk aan. Dat kon in het voorwoord zijn, in een kolom naast de kalender, in een katern achter de kalender, of in de vorm van op zichzelf staande drukwerkjes. | |
Populaire leesstofVoorwoorden treffen we voornamelijk aan in Friese almanakjes. De samensteller gaf daarin een korte uitlegHoutsnede uit het kluchtboekje Kort verhael van eenige Qua-vrouwen (Thomas Beyers), gebonden achter de Old-Ambter Kuypers Almanach voor 1699 uitgegeven door Berend Taeitsma te Groningen (Universiteitsbibliotheek Groningen, uklu ow a 112)
van de inhoud van de almanak, bood de lezer een zedenles, mengde zich in een discussie over de functie van de astrologie en de waarde van voorspellingen, of probeerde - zoals Breyderus - zijn concurrenten in diskrediet te brengen. Vaak werd een anekdote, een kort verhaal of een fabel gebruikt om de beoogde boodschap in te leiden of toe te lichten. In de Prognosticatie over het Oudkerkckster Almanach voor 1678 samengesteld door Claes Mellema, ‘Organist en Liefhebber der Mateh. konsten’, staan twee van zulke verhaaltjes achter elkaar: Beminde Leeser, het wort verhaelt datter eens een geleerde Astrologus op de merckt stond, ende sagh eenige sterren in een Tafereel afgeschildert, seyde: Dese sterren dwalen. Dit hoorende Diogenis, seyde: Bone vir, siet dat ghy niet en liegt, want dese sterren dwalen niet, maar diense vertoont werden die dwalen. De organist en wiskundige Mellema begint hiermee om uiteindelijk uit te komen bij een pleidooi voor voorzichtigheid bij astrologische voorspellingen. Mellema zegt dan ook dat hij zijn voorspellingen in deze almanak bescheiden zal houden ‘op dat ick my in het wicken en Prognosticeeren niet en vergrijpe’. Overigens komt het vaker voor dat, zoals hier, de samenhang tussen anekdote en boodschap vaag blijft. Het voorwoord verlevendigen lijkt het eerste doel te zijn, de boodschap kracht bij zetten is secundair. In de zogenaamde comptoiralmanakken, een groot | |
[pagina 76]
| |
formaat almanakken voor de ambtenaar of koopman, treffen we vooral in de eerste helft van de zeventiende eeuw, in een aparte kolom naast het kalendergedeelte, of in het laatste katern van het drukwerk, teksten aan ‘tot verlustinghe vanden Leser, om als hy in zijn Cantoor zidt, ende de fantazijen wil verdrijven’ (uit de Comtoir Almanach oft Iournael voor 1604, uitgegeven door Cornelis Claesz te Amsterdam). De comptoiralmanakken - die gedurende de gehele zeventiende eeuw uitgegeven werden - bieden een grote verscheidenheid aan tijdverdrijf, zoals historische en bijbelse verhalen, reisteksten, spreuken, anekdoten en kluchten. In het begin van de eeuw vinden we ook fabels en korte verhalen op de versozijde van de titelpagina, die samen met de titelprent een emblema-achtig geheel vormen. Om een idee te geven van wat de koopman aan verstrooiingslectuur kon aantreffen in zijn almanak nemen we de Comtoir Almanach oft Iournael voor het jaar 1609 ter hand. Deze bevat een ‘Waerachtighe beschrijvinghe van de reyse des Admiraels Cornelis Matelief de Ionghe naer de Oost-Indien, uyt ghetrocken in May 1605. Midtsgaders de beleegeringe voor Malacca, als oock den slach ter zee teghen de Portugijsche Armade...’ en verder korte kluchten met titels als ‘Vanden Man die inde sloot ghevallen was’, ‘Van een quaet wijf’, of ‘Van een Sot, ende den Prince van Ronchevael’. Hoewel in de tweede helft van de zeventiende eeuw de comptoiralmanak verzakelijkt, en het divertement in het slotkatern vaak plaats maakt voor informatie, blijft de kolom naast de kalender nog regelmatig gevuld met ‘wonderlijcke geschiedenissen’ en ‘vermakelijcke cluchten’. Koningen van vijandige naties, bepaalde beroepsgroepen en de katholieke kerk waren daarbij veelvuldig doelwit van satire. Het volgende ‘anti-paapse’ vers vinden we in de Groote Comptoir Almanach voor 1660, uitgegeven door Jan Jacobsz. Bouman te Amsterdam:
Veel Iuffers van een grooten staet,
Begeven haer door Papen raet,
Int klooster voor devote nonnen,
Maer boven vint ghy wel verklaert,
dat Heer-oom noyt niet qualijck vaert;
Hy weet hoe datse dient gesponnen.
Hier blijckt 't spreeck-woort al te waer:
Men siet het steets int openbaer,
Dat Nonnen en Bagijnen,
Niet zijn so heyligh als se schijnen.
Verder treffen we ontspannende lectuur aan achter kleine almanakken in 16o- of 32o-formaat, in de vorm van aparte drukwerkjes die meegebonden zijn. Deze losse bijwerkjes hebben een eigen titelpagina, hoewel jaar van uitgave en uitgeversadres veelal ontbreken. Bij aanschaf van zijn jaarlijkse almanak kon de koper zelf kiezen welk bijwerk uit de voorraad van de boekverkoper hij achter zijn almanak wilde hebben. Die voorraad kon uiteenlopen van kroniekjes, prognosticaties en kluchtboekjes, tot liedboekjes, spreukenboekjes en tijdwijzers. Om het aanbod te vergroten was er zeer waarschijnlijk sprake van een levendige ruilhandel in deze drukwerkjes tussen de verschillende boekverkopers in de Republiek. Daarom ook treffen we nu bijvoorbeeld Utrechtse bijwerkjes in Groningse almanakken aan, en Amsterdamse bijwerkjes in Utrechtse. Dat we deze aparte drukwerkjes tot nu toe uitsluitend samen met almanakken in een bandje terugvinden wil niet zeggen dat ze nooit los verkocht zullen zijn. Maar in niet gebonden vorm heeft zulk drukwerk nauwelijks een kans om bewaard te blijven. Het gaat namelijk om zeer kleine boekjes (16o en 32o) met een geringe omvang (meestal acht folia). Als onderdeel van een almanak waren hun overlevingskansen groter. Van de zeer uitlopende titels van de bijwerkjes zijn die van de kluchtboekjes het kleurrijkst. Zo vinden we achter de Old-Ambter Kuypers Almanach voor 1699 van de Groningse uitgever Berend Taeitsma het kluchtboekje Kort verhael van eenige Qua-vrouwen, En haer natuer; Alsmede den wensch om een goede Vrouwe (de uitgever hiervan is Thomas Beyers, jaar en plaats van uitgave ontbreken). Het vermoeden dat veel bijwerkjes in de eerste plaats bedoeld waren om achter een almanak te worden gebonden wordt bevestigd door de titel van het liedboekje Verscheyde bruylofts-liederen, dienende tot een toegift achter de Almanach, dat is aangetroffen achter de Zaagmans Almanach voor 1698, uitgegeven te Amsterdam bij Gillis Joosten Saeghman. Van laatstgenoemde uitgever, die behoort tot de meest veelzijdige almanakmakers in het zeventiendeeeuwse Amsterdam, is ook de Kleyne Zaagmans Almanach voor 1674, die een door Saeghman zelf samengesteld bijwerkje bevat onder de titel Gedenckwaerdige spreeucken tot vermakelijcke tijd-verdrijving. Regelmatig blijkt dat liedjes, spreuken en korte verhaaltjes ook als bladvulling dienden in de almanak of in ander type bijwerk. Zo blijkt het bijwerkje Practica, ofte prognosticatie (uitgegeven door Cornelis Dircksz Cool in 1634), gebonden bij een Almanach voor 1634 (zonder uitgeversadres), Een klucht van den koninck van Danckrijck (sic) ende sijnen geck te bevatten. | |
Herkomst en hergebruik van populaire leesstofHet achterhalen van de herkomst en het hergebruik van deze lectuur in almanakken is soms een ware krachttoer. De teksten werden namelijk door almanakmakers op grote schaal - zonder ‘bronvermelding’ uiteraard - ontleend aan reeds bestaande kluchtboeken, liedbundels en dergelijke, of overgenomen uit andere almanakken en vervolgens grondig bewerkt, of beter vereenvoudigd. Dit laatste ging nogal eens ten koste van de begrijpelijkheid van de tekst. Slechts door zeer grondig speurwerk is het gebruikstraject van een bepaalde tekst te reconstrueren. Toch kan dit de moeite waard zijn, bijvoorbeeld | |
[pagina 77]
| |
Titelblad van het bijwerkje De Quaksalver Op de Marct, gebonden achter een almanak voor 1700. Deze werd uitgegeven door Gillis Joosten Saeghman te Amsterdam (Koninklijke bibliotheek Den Haag, 141 e 18)
voor ons inzicht in de ontwikkeling die volksverhalen in mondelinge en schriftelijke overdrachten doormaken, of in de rol van bepaalde motieven. Zo is er in het verleden al eens gezocht naar zogenaamde ‘neusboekjes’ in almanakken uit de zeventiende en achttiende eeuw. Deze boekjes bevatten scabreuze teksten en houtsneden waarin verschillende typen neuzen symbool staan voor ondeugden als onkuis gedrag, drankmisbruik en domheid. Er blijkt een inhoudelijk verband te bestaan tussen deze neusboekjes en losse neusprenten die waarschijnlijk al in de zestiende eeuw gedrukt werden. De neus als indicator voor iemands karaktereigenschappen vinden we ook terug in zestiende- en zeventiende-eeuwse fysiognomische handboeken en deze baseren zich weer gedeeltelijk op de klassieken: Aristoteles, Polemo en Adamantius. Het feit dat een aantal van deze neusboekjes is meegebonden bij almanakken heeft ook die waarschijnlijk voor verdwijning behoed. Even interessant is het zoeken naar de oorsprong van literaire teksten rondom de kwakzalver. Achter een 16o Almanach voor 1700 van Saeghman vinden we het bijwerkje De Quaksalver Op de Marct, seer vermakelijck om te leesen, [...] gedruckt om te lachen. De twijfelachtige medische praktijken van deze charlatan worden hier breed uitgemeten. De kwakzalver zelf ontbreekt het echter niet aan zelfvertrouwen:
Sie zoo, zie zoo, zie zoo, zie zoo,
Hier is de konst in folio,
Kom hier by my al die wat schort,
Op dat gy nu geholpen wort,
Hier is geen Doctor noch Chymist,
Al had hy noch veel verquist,
Noch ook geen meester Chirurgijn
Noch Antonich practicijn.
Wiens grootste kennis conpareert [sic]
By 't sleghste dat ik heb geleert
Want mijn gelijcken in verstant
Was nimmer hier in 't gantsche lant.
Dit werkje bleek bijna een eeuw later nog steeds populair te zijn. We treffen het vrijwel ongewijzigd aan in een convoluut met laat-achttiende-eeuws drukwerk. De herkomst van (gedeelten van) deze tekst zou gezocht kunnen worden in kluchtspelen als Bredero's Klucht vanden hoogduytschen quacksalver uit 1622, of Focquenbrochs Klught van Hans Keyenvresser van omstreeks 1665. De tekst zou tevens vergeleken kunnen worden met het kluchtboekje De doorluchtige Quacksalver dat in 1670 werd uitgegeven door Jan Joosten. Speuren naar de herkomst van teksten kan in de tweede plaats in dienst staan van onderzoek dat niet de leesstof maar de almanak zelf centraal stelt. Zo is het interessant te weten aan wat voor soort literatuur de almanaksamensteller zijn teksten ontleende: aan literatuur oorspronkelijk bestemd vooreen elite van de bevolking, of literatuur die al bestemd was voor een breed publiek? Vervolgens is het van belang te weten in hoeverre de samensteller de teksten bewerkte, wellicht populariseerde, en zo ja, op welke wijze dit gebeurde. Een voorbeeld kan deze tweede benadering illusteren. In het gros van de almanakken staan in het kalendergedeelte versjes die betrekking hebben op de seizoenen. In Zaagmans Comptoir Almanach voor 1684 staat bij de maand december het volgende versje:
Komt oeffent nu het lijf, de hitt' is wech geweken,
gaet bolt, of slaet den bal, geen mug sal u steken.
Laet sparen die het lust, ick teer gelijck een graef,
de winter is een heer, die somer maer een slaef.
Dit stukje poëzie vinden we letterlijk terug in Johan van Beverwijcks Schat der gesontheyt (1636) en blijkt van de hand van Jacob Cats te zijn. Hier blijkt de ene vorm van populaire lectuur dus bron voor een andere vorm van populaire lectuur. Uit het werk van Jacob Cats werd vaker geput zoals expliciet blijkt uit de titel van een bijwerkje dat uitgegeven is bij Willem van Paddenburgh te Utrecht: Verscheyde rijmende kluchten, en geschiedenissen, getrocken uyt de boecken van de heer Jacob | |
[pagina 78]
| |
Titelpagina van Den Oprechten Utrechtsen Almanach voor 1680, uitgegeven door Jurriaen van Poolsum te Utrecht. Achter deze almanak is het bijwerk meegebonden met de titel: Verscheyde rijmende kluchten, en geschiedenissen, getrocken uyt de boecken van de heer Jacob Cats. In Nederlandsche rijm of versen beschreven (Gemeente-archief Utrecht; exemplaar is zoek
Cats. In Nederlandsche rijm of versen beschreven. Dit drukwerkje is te vinden achter de Oprechten Utrechtschen Almanach voor 1680, uitgegeven bij Jurriaen van Poolsum. Een mooi voorbeeld overigens van de ruilhandel in bijwerk. | |
Analyse van de leesstofOok de analyse van de almanakteksten kan verschillende doelen dienen. Vooral aan Friese almanakjes is het een en ander gedaan, met het oog op de bestudering van Friestalig populair proza of uit belangstelling voor de geschiedenis van Friese volksverhalen. Onderzoek van het eerste soort heeft uitgewezen dat de Friese taal in almanakken vanaf ongeveer 1671 een belangrijke plaats in gaat nemen. Voor die tijd zijn het vooral de Heeren-feenster en de Friese boere almanakken die (gedeeltelijk) in het Fries gesteld zijn. Voor het onderzoek naar de wortels van de eigen provinciale literaire cultuur is dit type almanakken een gewild object. Maar ook in het bredere kader van onderzoek naar aspecten van regionalisme in almanakken bieden dergelijke studies belangrijk materiaal. Bovendien leveren bepaalde bevindingen interessante uitgangspunten voor verder onderzoek. Zo is gebleken dat de grens tussen fictie en non-fictie en ernst en satire in deze almanakken heel moeilijk te bepalen is. Reeds eerder is de rol van de astrologie in de almanak te berde gebracht. De oppervlakkige lezer van de astronomische observaties en voorspellingen is geneigd deze als ‘informatie’ te bestempelen. Echter in versjes over de planeten achterin veel Friese almanakken zijn feit en fictie moeilijk te scheiden. In de Heeren-feenster Almanach voor 1654, samengesteld door Petrus Baardt en uitgegeven door Claude Fonteyne in Leeuwarden (ex. pbl) staat het volgende gedicht, dat in dit verband voor zich spreekt:
Mercurius is nu Heer alleen,
Met lovis hulp, en 't Hoerke Veen.
De Knecht is nu Baes geworden,
In den Hemel, en op d'Aerd';
En Saturnus, d'olde Iorden,
Sit met Venus dicht ghepaert
In het Kinder-Huys, nae 't Noorden,
By den Leeuw, en Draken-steert,
En dreyght niet als Kinder-moorden,
Om dat Venus die vermeert:
Sol en Iupiter zijn boven,
In 't Huys vol van Heyl en Luck;
Mars en Luna staen verschoven
Op 't oud' Block-Huys, vol van druck;
Daer wil Mars Mercuyr beweghen
Tot een wrede Heerschappy,
Die tot Hand'lingh is ghenegen,
List, Bedroch, en Schelmery;
Hy sal ons wat wonders broeden,
Door Vrouw-Venus hulp en raedt,
maer Iupijn sal 't weer vergoeden,
die 't wel meent met onsen staet.
Uit uitspraken van de ‘aade Friesche boer’ die voorkomen in de in Leeuwarden uitgegeven Prognosticatie our de Friesche-boere Almanach voor 1676 blijkt dat ook de grens tussen ernst en satire vaag kan zijn. De informatieve waarde van een uitspraak als de volgende is gering, wellicht was hij dan ook eerder bedoeld om te lachen dan om van te leren: ‘De huyslioe [boeren] bihoeve in 't begin ven de Maay-tijd de waanten naet wei te smijten, want 't bigin is al hette kaad, 't rijpt [vriest licht], en heilet [hagelt] sommes jitte [giet het]’. Satirische astrologische voorspellingen waren overigens niets nieuws, als zelfstandig genre komen ze al in de zestiende eeuw voor in de vorm van spotprognosticaties. De gegevens uit Fries materiaal stemmen overeen met bevindingen van onderzoek naar andere almanakken. Een zelfde soort van vervaging of beter, verschuiving van de grens tussen informatie en vermaak gaat bijvoorbeeld op voor de geneeskundige inhoud van de comptoiralmanak. In het begin van de zeven- | |
[pagina 79]
| |
De maand juli uit het kalendergedeelte van de Comptoir Almanach voor 1699 (uitgegeven door Gillis Joosten Saeghman te Amsterdam). Bovenaan rechts de geciteerde versregels met medische instructies. (Gemeente-archief Utrecht, lxxiv a 2)
tiende eeuw bevatten comptoiralmanakken een vrij uitvoerige instructie van waar en wanneer men mag aderlaten, baden, koppen zetten, nagels snijden en kinderen spenen. In een verklarend gedeelte van de almanak staat een lijstje met omschrijvingen als ‘Dit beduyt seer goet Aderlaten’, of ‘Dit beduyt goet baden en coppen’, met daarachter een typografisch symbool. Deze symbolen vindt men terug in de kalender bij de dagen waarop deze medische ingrepen, afhankelijk van de stand der planeten, toegestaan waren. Het zogenaamde aderlaatmannetje (ook wel zodiakmannetje genoemd) toonde aan welk deel van het lichaam correspondeerde met welk teken van de dierenriem. Als de maan in een bepaalde stand van de dierenriem stond dan mocht men niet aderlaten in dat lichaamsdeel. Aan het eind van de eeuw treffen we in de comptoiralmanak geen nauwgezette instructies meer aan, maar versjes over medische verrichtingen die een zeer vrijblijvend, licht vermakelijk karakter hebben. Zo lezen we in de comptoiralmanak voor 1699 in het kalendergedeelte bij de maand juli:
In julio gesont sal zijn,
noch baden, wijn nog medicijn,
voor in het eynt van d'honds-dagen,
hoeft men geen doctor om raet te vragen,
want medecijnen schaden seer,
van wegen de hete Honde-ster.
Op de oorzaken van deze verandering kan hier niet nader ingegaan worden. Wijziging van medische opvattingen hebben waarschijnlijk een rol gespeeld. Het voorbeeld laat nog eens zien dat informatie en vermaak binnen de almanak niet altijd te scheiden zijn. Van der Kooij heeft geprobeerd een relatie te leggen tussen almanakteksten en de orale cultuur. De fabel van de opgeblazen kikvors is op die manier in zijn ontwikkeling bestudeerd. Het verhaal wordt verteld in de voorrede van de Heeren-Feenster Almanach over het schrikkeljaar 1652, uitgegeven te Leeuwarden bij Claude Fonteyne en samengesteld door Petrus Baardt. Het begint aldus: ‘Wy lesen elders, hoe datter eertijds een hovaerdich en seer op-gheblasen Kick-vorsch uyt een moerassige water-plas, in sekere clare Poel, by een seer Claver-rijcke Osse-weyde gheraeckte; [...]’. De kikker gedraagt zich uitermate arrogant in deze wei en pocht dat hij harder kan kwaken dan zijn soortgenoten, ja, dat hij zich zelfs kan meten met de grazende ossen. ‘Ende om sulcks aen de andere Poel-krijters te betoonen, sprongh hy, by geval uyt dese Water-Poel op een hooge drooge Kley-Kluyte, verheffende hooft en rugghe, op-blasende sijn kaecken, en balckende vreselijck, Coax, coax, coax; so groff en so luyd by naest als een Osse: [...]’. Uiteindelijk moet de kikker zijn hoogmoed bekopen met de dood; een paard trapt hem ‘aen flarden’. Dit verhaal stamt oorspronkelijk uit de Aesopische orale traditie en is op verschillende plaatsen en momenten in de geschiedenis in handschriftelijke en gedrukte vorm aangetroffen. De oudst bekende versie dateert uit de tijd van keizer Augustus en betreft een Latijnse bewerking door Phaedrus. Daarna treffen we de fabel aan in diverse middeleeuwse handschriften en later in gedrukte werken. In 1640 staat het verhaal te lezen in de Friesche boerpractica van Petrus Baardt zelf, en veel later nog in de Nieuw Molqueerumer Almanach voor 1784, uitgegeven te Workum bij de erven van P. Olingius. In onze huidige mondelinge cultuur zijn er nog slechts spreekwoorden en gezegden die aan het verhaal herinneren, zoals: ‘een pad kan zich net zolang opblazen tot hij barst’, of: ‘hij is een opgeblazen kikker’. Voor het traceren van de populariteit van de dergelijke fabels, anekdoten en verhalen is het hergebruik ervan in gedrukte dan wel mondelinge vorm een belangrijke indicatie. Een andere benadering met interessante perspectieven ligt in het onderzoek naar de mentaliteit die uit de leesstof in almanakken spreekt. Te denken valt aan onderwerpen als de houding ten aanzien van de kerk, hoogwaardigheidsbekleders, bepaalde beroeps- | |
[pagina 80]
| |
groepen, seksualiteit, liefde en de dood. Ook voor geïnteresseerden in de huwelijksmoraal in de zeventiende eeuw is de almanaklectuur als bron onmisbaar. De thema's die in de Verscheyde Bruylofs-liederen behorende bij het Saeghmans almanakje voor 1698 voorkomen illustreren dat: de verhouding tussen man en vrouw, de lofzang op het huwelijk en het beklagenswaardige lot van de vrijgezel, de rechten en plichten van de echtelieden en de affectie voor kinderen. Als voorbeeld citeer ik een paar regels uit een lied vol twijfels over het ouderschap. Het lied wordt ingeleid met de wens dat al ‘binnen 't jaer’ het huwelijk gezegend zal zijn met een kind. Als de zwangerschap echter uitblijft ‘Waer sou het dan aen schelen,/ of Vader dan geen Man er is,/ Of sout aen Moeder felen/ Ick seght u met verkloecken,/ Gy moet het ondersoecken,/ Is Moer wat teer, Men vindt'er meer,/ Maer komt somstijds eens weer.’ Als de lang gekoesterde wens eindelijk in vervulling is gegaan komen ook de twijfels: ‘En wieght aldus, En singt al sus/ Hoe schreyt ons kindtje dus/ Als ons kint dan niet zwijgen wil:/ So wilt wat harder wiegen,/ Sus, sus, mijn kleyntje sus'/ Of quetsen u de Vliegen?/ Dan spreeckt de Vader met benouwen:/ Och! Wijf komt dit van trouwen?’ | |
ConcluderendDe zeventiende-eeuwse almanak had de koper destijds, maar ook de literatuurhistoricus nu, veel te bieden. De inhoud is rijkelijk gevuld met allerlei vormen van proza en poëzie. De almanak geeft, juist vanwege haar gecompileerde karakter, een aardige indruk van wat er aan populaire lectuur, ook los van de almanak, in die eeuw voorhanden was. Deze literaire teksten blijken voor velerlei onderzoeksdoeleinden te kunnen worden gebruikt. Grofweg kunnen we een onderscheid maken tussen twee type onderzoekers. Zij die in de eerste plaats geïnteresseerd zijn in de teksten zelf en in de literaire traditie waarin deze teksten passen. Daarbij kunnen vragen naar herkomst, het hergebruik, de relatie met andere gedrukte teksten of mondeling overgedragen verhalen en de mentaliteit die uit populaire lectuur spreekt een rol spelen. De kanttekening die daarbij geplaatst moet worden is dat de grens tussen fictie en non-fictie soms moeilijk te trekken is. In bepaalde gevallen doet een geïsoleerde aanpak van de literaire teksten geen recht aan de almanak als geheel. Bij de tweede groep onderzoekers - waartoe ook de schrijver van dit artikel zich rekent - doet zich dat probleem niet voor. De benadering die zij voorstaan is meer gericht op de betekenis van de teksten voor de almanak zelf. In welke mate droegen deze verhalen, liedjes, anekdoten enzovoorts bij aan het diverterende karakter? Was het zo dat de almanak bestaande literaire teksten, bestemd voor een elite, populariseerde? Welke doelgroep hadden de samenstellers van de almanak met hun vermakelijke teksten voor ogen? Vanzelfsprekend geldt bij deze benadering dat de literaire teksten geplaatst worden naast de praktische, informatieve, en mogelijk opvoedende inhoud van de almanak. Interessant is bijvoorbeeld welke verschuivingen er optreden binnen de almanak wat omvang en aard van de verschillende rubrieken betreft. Overigens kunnen bij een dergelijke brede aanpak ook boekhistorische vragen niet onbeantwoord blijven: wie waren de producenten? Hoe werd de almanak verspreid? Wie waren de kopers en lezers? Als al deze vragen beantwoord zijn zal de almanak waarschijnlijk nog vaker en, naar mijn oordeel, nog beter gebruikt kunnen worden als bron voor literatuurhistorici. | |
LiteratuuropgaveHet citaat in de titel is afkomstig uit het verslag van de Utrechtse kerkeraadsvergadering van 24 augustus 1657 waar het ging om het verhinderen van het drukken en verkopen van almanakken met bijwerk. Zie: G. van Klaveren, ‘Over almanakken en perscensuur in de 17e eeuw’, in: De tampon 20 (1939) p. 67-79. Over de herkomst en het hergebruik van volksverhalen en de invloed van gedrukte verhaalteksten (vooral in almanakken) op mondelinge overlevering: J. van der Kooi, ‘Almanakteltsjes en Folksforhalen; in stikmennich 17de- en 18de-ieuske teksten’, in: It Beaken 41 (1979) p. 70-114; de voorbeelden die ik noem van dit type onderzoek zijn grotendeels aan dit artikel ontleend. Zie ook: A.J. Schuur, Achtervoegsels in oude almanakken tot 1750 (Amsterdam, 1976, ongepubliceerde MO-B scriptie Instituut voor Neerlandistiek). Over de geschiedenis van neusboekjes: A.J. Schuur, ‘Wat moet ik voor mijn neus betalen? Over twee achttiende-eeuwse “neusboekjes”’, in: Spektator 8 (1978/79) p. 104-118. B. van Selm schreef over populaire lectuur in comptoiralmanakken in het artikel ‘Ontspanning voor de man op kantoor. Almanakken uit de 17e eeuw’, Meta 14 nr. 2 (1979) p. 24-26. A. Plak heeft een Bibliografie van Amsterdamse Comptoir-Almanakken 1600 tot 1700 (Amsterdam, 1983) (ongepubliceerde doctoraalscriptie Instituut voor Neerlandistiek. Exemplaar in ub Amsterdam) vervaardigd waarbij hij vooral de nadruk heeft gelegd op het literaire element in almanakken. De gegevens over het onderzoek naar de Friese almanakken zijn vooral ontleend aan: P. Breuker, e.a., ‘Almenakjes mei “krityske kolder”’, Meidielingen fan de stúdzjerjochting frysk oan de V.U. nr. 1, (Amsterdam, 1972) p. 125-220; Ph.H. Breuker, ‘Fryske almenakken foar 1850’, De vrije Fries 58 (1978) p. 35-55 en idem deel II De vrije Fries 59 (1979) p. 93-107; B. Dornseiffen, ‘De yn Fryslan utjowne almenakken oer de perioade 1600-1718’. Meidielingen fan de stúdzjerjochting frysk oan de V.U. nr 3, p. 111-166 (Amsterdam, 1978). Het probleem van het afbakenen van fictie en non-fictie komt aan de orde in: E.K. Grootes en J. Jansen, ‘De produktie van narratief proza omstreeks 1610, 1640, 1670: verschuivingen binnen het genresysteem’, Spektator 19 (1990) p. 107-119. Over de kwakzalver in de literatuur: M.A. van Andel, Chrirurgijns, vrije meesters, beunhazen en kwakzalvers (Den Haag, 1981); Hans Verstraate, ‘Kluchtige kwakzalverij: Focquenbroch en Asselyn en de Klught van Hans Keyenvresser/ De quackzalver’, in: Proteus (Bulletin van de Vereniging voor Leidse renaissancisten, Proteus) 8 (1992) p. 10-14. |
|