einde, die begint met ‘Als Bal’ en eindigt met ‘sterkte’, geeft aan wat ik met die diagnose bedoel. Meer dan een opsomming van alles wat Kummer Vies & Voos vindt is het niet. Beginnend met zijn projectie van wat ‘Bal en consorten’ zouden willen canoniseren voegt hij ‘hele enge homofobe’ op mijn wenslijstje toe. Ik voel mij wegzakken in drijfzand bij zo'n gebrek aan logica. Ook vind ik het een onjuiste vermenging van genres, om uitspraken in een interview, opgetekend door een ander - de interviewer - zonder bronverwijzing door elkaar te gooien met uitspraken in diverse publikaties van de hand van de geïnterviewde.
Liever dan op het stuk zelf reageer ik op de betiteling ‘brandende kwestie’ en het mijns inziens automatische besluit van redacties, zulke reacties op te nemen. Al sinds jaar en dag erger ik mij aan het klakkeloos opnemen van scheldkanonnades, terwijl gewone bijdragen doorgaans aan vérgaande betutteling onderworpen zijn. Als welwillend lid van de Nederlandse intellectuele gemeenschap vind ik die opnamepolitiek sfeerbedervend en niveauverlagend.
Ik denk dat tijdschriftredacties het ‘leuk’ vinden, met polemiek de levendigheid van hun blad op te schroeven. Dit wijst op weinig vertrouwen in het boeiende karakter van hun produkt. Bij Literatuur vind ik dat niet terecht.
Deze gretige belangstelling voor afkrakerij vind ik een bewijs van wetenschappelijke armoede. Er lijken te weinig kwesties te zijn, brandend of niet. Op de polemiek rond De canon onder vuur en mijn bijdrage daaraan wil ik best reageren, maar dan wil ik graag rationele argumenten zien die ik nog niet eerder heb beantwoord. Ik ben daar bijvoorbeeld in Opzij (20, 2, 1992) op ingegaan. Helaas heeft de hetze tegen dat boek gemiddeld niet een veel hoger niveau dan dat van dit stuk. Zo meende een criticus in De Gids dat homofobie mensenhaat betekende. Wel grappig, maar niet echt om op te reageren, hooguit om de redactie te vragen haar critici voortaan wat beter tegen zichzelf te beschermen. Kummer voegt niets nieuws toe. Hij is het oneens met mijn analyse, en ‘betoogt’ dat met de bewering dat mijn stuk een aaneenschakeling van ‘blunders’ is. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat met deze polemiek van een jaar geleden ‘een brandende kwestie’ wordt bedoeld.
Of wordt er gedoeld op de al even warrige en hysterische hetze tegen ‘political correctness’, waar men, niet gehinderd door kennis van hoe het in het Amerikaanse hoger onderwijs toegaat, een hoogst verdachte paranoia vrijelijk kan uiten? Ook daar wil ik desgewenst wel wat misverstanden rechtzetten, maar op basis van een betoog waarover te discussiëren valt.
Mocht de brandende kwestie zijn wat ik zelf aan de hand van Kummers stuk aan de orde zou willen stellen, dan zal ik er graag alsnog op ingaan. Wat mij betreft gaat het erom, wat voor soort betoogtrant en argumenten er in een blad als dit thuishoren. Als ik op Kummers niveau zou discussiëren zou ik schermen met een argument ‘wie de schoen past trekke hem aan’, (oftewel, alleen homofobe types gaan schuimbekken als de term homofobie valt). Het lijkt me niet gepast. (Om te demonstreren wat ik bedoel heb ik het nu natuurlijk toch gezegd.)
Ironisch genoeg heb ik onlangs een analyse van het zogenaamde afkraakvertoog aan een van de Nederlandse tijdschriften aangeboden. Het werd geweigerd omdat het ‘te moeilijk’ zou zijn. Kritisch en moeilijk lijken synoniemen geworden. Het werd in Comparative Literature (44, 3, 1992) met groot enthousiasme gepubliceerd.
In plaats van in te gaan op stukken van het allooi van Kummers uitbarsting, stel ik de redactie van Literatuur voor, deze analyse te publiceren en zo een andere brandende kwestie aan de orde te stellen. Deze kwestie luidt: het wetenschappelijk niveau van de literatuurwetenschap in zijn relatie tot polemiek.
Mieke Bal