Literatuur. Jaargang 9
(1992)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 362]
| |
Middelnederlandse literatuur, Noord-Duitsland en de OostzeelandenGa naar voetnoot+Rond 1300 ontstaat in de Nederlanden het thema van de Negen Besten. Het zijn Hector, Alexander, Caesar (drie heidenen), David, Jozua, Judas Makkabeus (drie joden), Artur, Karel de Grote en Godfried van Bouillon (drie christenen), die zich als negental een vaste plaats verwerven in de literatuur en beeldende kunst van grote delen van Europa, en als zodanig tot ver na de middeleeuwen populair blijven. Voor zover bekend is Scandinavië met maar één item vertegenwoordigd in dit Europese panorama. In 1941 kwamen tijdens restauratie-werkzaamheden vroeg-zestiende-eeuwse Negen Besten-fresco's te voorschijn in een kruisgang van de kerk van Dronninglund in Denemarken. Zeven van de negen kampvechters zijn hierop afgebeeld te paard; Alexander de Grote berijdt een olifant, koning Artur een kameel. Onder elk der Besten stond ooit een meerregelige Latijnse inscriptie, waarvan de meeste tijdens de restauratie echter zwaar werden beschadigd, of verloren zijn gegaan. Alleen de tekst bij Karel de Grote bleef geheel intact. De bijschriften blijken terug te gaan op onderschriften die deel uitmaken van een reeks kopergravures, omstreeks 1460 vervaardigd door de Nederlandse Meester van de Banderollen. Niet alleen de teksten hebben een Nederlandse achtergrond: de afbeeldingen zijn verwant aan twee series houtsneden uit de Nederlanden, elk daterend van rond 1500, die thans in Brussel en onder andere Berlijn worden bewaard. De fresco's in Dronninglund vormen slechts een klein stukje van de grote Negen Bestenpuzzel, die gedeeltelijk nog moet worden gelegd. Daarover wil ik het thans echter niet hebben. Waar het hier om gaat, is de culturele invloed die van de Nederlanden op Noord-Duitsland en de aangrenzende Oostzeelanden is uitgegaan. De fresco's in Dronninglund staan wat dat betreft namelijk niet op zichzelf, maar maken deel uit van een patroon van culturele uitwisseling dat vanaf de veertiende eeuw steeds duidelijker gestalte krijgt. Daarbij kan worden opgemerkt dat de migratie van téksten naar dit Nederduitse taalgebied nauwelijks op problemen stuitte, vanwege de nauwe relatie tussen het Middelnederduits en het Middelnederlands. In de eerste tijd zijn het, naar mag worden aangenomen, vooral de populaire (kruis)tochten van ridders naar Pruisen, die deze cultuurstroom op gang hebben gebracht, later zullen het vooral de diverse contacten met de Duitse Hanze zijn geweest (vooral via Brugge!). Ik geef wat voorbeelden, te hooi en te gras. De arts Peter van Münster, afkomstig uit Westfalen, kopieerde enerzijds een Middelnederlands astronomisch traktaat in een handschrift voor privé-gebruik, anderzijds rekende hij - in het eerste kwart van de vijftiende eeuw - de bisschop van Lübeck en de hertog van Holstein tot zijn patiënten. In de Gertrudiskapel in het Noordduitse Oldenburg zijn kort voor 1500 zes gewelfschilderingen aangebracht, waarvan er vier de legende van St.-Gertrudis verbeelden, met details die op verwantschap duiden met een sproke van de Hollandse dichter Willem van Hildegaersberch. In het bedoelde geografische patroon past ook de verering van Brandaan, die niet alleen bekendheid genoot aan de bovenloop van de Rijn en in Bretagne, maar ook in kustplaatsen langs de Noord- en Oostzee, zoals Sluis, Haarlem, Terschelling, Lübeck, Rostock, Stralsund en het klooster Pàdis te Lijfland, alsmede in een aantal meer landinwaarts gelegen steden in het noorden van Duitsland. De korte tekst Hoemen ene stat regeren sal (Antwerpen, circa 1325/50) vindt vanuit Brabant niet alleen zijn weg naar het Nederrijngebied (Emmerik, Wezel, Keulen), maar ook naar Noord-Duitsland (Ribnitz, Bremen, Hamburg, Ebstorf, Goslar). Van de Dietsche doctrinale bestaat een Nederduitse versie in handschrift (zo ook bijvoorbeeld van sommige werken van Maerlant en Ruusbroec) en een Maagdenburgse druk uit 1507. Van de Middelnederlandse Paris ende Vienne (1487) wordt al direct in 1488 een Nederduitse versie op de markt gebracht; met het oog op een groter afzetgebied wordt Die jeeste van Julius Caesar omstreeks 1500 van een aantal Oostmiddelnederlandse/Nederduitse vormen voorzien. Om nog maar te zwijgen van de talrijke boeken | |
[pagina 363]
| |
Het handelsgebied van de Noord-Duitse Hanze
en prenten die in de eeuwen na 1500 naar havenplaatsen aan de Oostzee werden getransporteerd, en die in genoemde regio - voor zover bewaard - nu nog te vinden zijn in tal van bibliotheken. Een serie zestiende-eeuwse drukken, meegenomen door Nederlandse kooplieden die zich te Dantzig vestigden, maakt thans bijvoorbeeld deel uit van de collectie van de Universiteitsbibliotheek van genoemde stad. Een relatief onbekende bron binnen de medioneerlandistiek is het Hartebok, een handschrift van kort na 1476, dat met de zogenaamde Vlaanderenvaarders uit Hamburg in verband wordt gebracht, en waarin in een Nederduits dialect zeven vermoedelijk grotendeels in Brugge verzamelde teksten staan opgetekend. J. Tideman - editeur van het Boec vanden houte (1844), dat in het Hartebok voorkomt - was op de hoogte van het bestaan van deze bron door een afschrift van Jan Frans Willems, maar sindsdien heeft nauwelijks nog iemand er oog voor gehad...Van het Nederduitse verzamelhandschrift waarin de Deif van Brugge voorkomt, bestaat intussen wel een moderne editie. Een verschijnsel dat met het bovenstaande samenhangt, maar waarnaar hier slechts zijdelings kan worden verwezen, betreft het beeld in de Middelnederlandse literatuur van Noord-Duitsland en de aangrenzende Oostzeelanden. Een verwijzing naar Pruisen vindt men voor het eerst in Jan van Boendales Leken spiegel (circa 1325/30). Daarna keren zulke referenties tot in de zestiende eeuw regelmatig terug. En is het toeval dat een hertog van Brunswijk (het hertogdom lag onder Hamburg) de hoofdrol vertolkt in een tekst die wel aan de sprookspreker Augustijnken wordt toegeschreven? Ook Gloriant, de hoofdpersoon uit het gelijknamige abele spel, is hertog van Brunswijk. In een van de andere abele spelen is Lanseloet van Denemerken de centrale figuur. Heraut Gelre schrijft kort voor 1400 een ererede op graaf Gerard iii van Holstein (†1340). En dit zijn dan nog maar enkele veertiende-eeuwse voorbeelden.
De groeiende belangstelling voor de letterkunde van de middeleeuwen in de vorige eeuw was vanaf het begin sterk gebonden aan nationale kaders. Het ging om ‘echt’ Middelnederlandse (Vlaamse, Brabantse, Hollandse) literatuur; letterkundige produkten uit de grensgebieden in het oosten stonden minder in de belangstelling. Dat tij is in onze dagen van historisering en internationalisering duidelijk aan het keren. De aandacht voor de literatuur uit het Rijnland sinds ongeveer een decennium, zowel vanuit de medioneerlandistiek als de germanistiek, heeft laten zien hoe vruchtbaar en inspirerend ‘grensoverschrijdend’ onderzoek kan zijn. In deze nlcm-bijdrage heb ik een onderzoekstendens willen signaleren, die de komende jaren wellicht sterker zal gaan doorzetten. De culterele invloed vanuit de Nederlanden op Noord-Duitsland en de aangrenzende Oostzeelanden is (alweer) een studieterrein waarop neerlandici en germanisten elkaar de hand kunnen reiken.
W. van Anrooij |
|