Literatuur. Jaargang 9
(1992)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen
| |
[pagina 292]
| |
Als we de beginregels van het handschrift mogen geloven, is het gehele corpus recepten afkomstig uit een door Avicenna gemaakt uittreksel van het Liber clavis sapientiae maioris, een fictief werk van Aristoteles. Interessanter dan deze toeschrijving, die niet op waarheid kan berusten, is dat bovenstaand goudrecept ook voorkomt in De diversis artibus, een beroemd twaalfde-eeuws traktaat over de kunsten van de benedictijnse monnik Theophilus. In dit werk, dat in drie boeken de schilderkunst, de glastechnieken en de metaalbewerking behandelt, is zonder twijfel een ervaren ambachtsman aan het woord die het gros van de bewerkingstechnieken zelf heeft beoefend. De grootste aandacht besteedt Theophilus aan de metaalbewerking, waarbij hij zich steeds verre houdt van de alchemie. Zijn beschrijving van de vervaardiging van Spaans goud met behulp van een basilisk neemt in dit technische handboek dan ook een uitzonderlijke positie in. In het verleden zijn er al verschillende pogingen ondernomen om de alchemistische geheimtaal van dit recept te ontraadselen. Mogelijk bevat het de gecodeerde beschrijving van de oude zwavel-kwiktheorie om goud te maken van de Arabische alchemist Jabir Ibn Hayyan (Geber), waarbij achter de verpulverde basilisk het kwik schuilgaat, dat in combinatie met zwavel, het rode mannenbloed, zorgt voor de transmutatie van koper in goud. Het ei is een metafoor voor het digereerapparaat waarin de alchemistische reactie in gang wordt gezet. Het Leidse manuscript reikt nog een andere methode aan voor de bereiding van basiliske-poeder. In dit geval komen er geen hanen en padden aan te pas, maar draait alles om eieren en wormen. Op een mooie zomerdag moet een nieuwe pot gevuld worden met negen eierdooiers. Deze wordt, goed afgesloten, buiten het bereik van mensen in dierlijke mest geplaatst. Ook nu gaat er weer enige tijd voorbij, voordat de beoogde transmutatie voltooid is, waarbij de dooiers veranderd zijn in wormen en maden: | |
[pagina 293]
| |
Item zomighe lude die maken deze basiliscum aldus. Des zomers alst heet es dan nemen si enen niewen pot, ende daer in werpen si ix doderen van eyeren, ende decken dien pot mi enen lede, ende setten inden stalle of in ene andere onreyne stede daert heymelike es ende buten den volke, ende laten die doderen daer soe langhe bliven totter tijd toe datsi allegader zijn verwandent in maden ende wormen ghewerden.Voedselgebrek zal leiden tot kannibalistisch gedrag onder de uitgehongerde wormen, waardoor er uiteindelijk slechts één overblijft, die zal uitgroeien tot basilisk: Ende wanneer si niet en hebben te eten dan sal die ene worm den anderen eten. Ende die alre leste die dan daer overblivet die sal wesen of werden die bladelasch of kokentrijs voorseit.Het vervolg kennen we in een licht afwijkende versie reeds uit het eerste recept: Als dune dan sieste zo wachte di wel van hem, ende behoed dien wel, dat hi di niet en ontlope. Ende voede deze basiliscum of kokentrijs mit bladen vanden lauwer bome of mit bakelare [laurierbessen] went ter tijt toe dat hi groot ghenoech es. Ende beware di zelven wel mit loke, rute [wijnruit], zelve [salie], venkel ende mit radike [radijs] te eten, op dattu van zinen stanke niet en sterves. Dan make een vier van salmente ende van wijngaerd houte ende bernen al to pulvere. [...]Hiermee is de rol van de basilisk in dit handschrift uitgespeeld; in de meer dan dertig recepten die nog volgen keert hij niet meer terug. Wat lijkt nu meer voor de hand te liggen dan dat een handschrift met een dergelijke verzameling goudrecepten afkomstig is uit een middeleeuws laboratorium. De collectie wekt de indruk te zijn aangelegd door een praktizerend alchemist die her en der zijn recepten verzamelde. Het is zeker niet het soort handschrift dat we in een klooster zouden verwachten en toch staat er op de eerste bladzijde, voorafgaand aan de tekst, in zeventiende-eeuwse hand geschreven: Dit uit de over blijffselen van die verbrande en gespolieerde groote en vermaerde biblioteke des rijcke Abdije van Egmondt. Aanvankelijk verkeerden wij in de veronderstelling met een apocriefe aantekening van doen te hebben. De zaak veranderde echter toen we ontdekten dat het bezittersmerk afkomstig was van de Alkmaarse historicus en boekenverzamelaar Adriaan Westfalen (1626-1695). Deze zeventiende-eeuwse bibliofiel is namelijk in het bezit geweest van meerdere handschriften afkomstig uit de Egmondse abdij en geldt als een betrouwbare informant waar het de erfenis van de bibliotheek van dit klooster betreft. Na de verwoesting van de abdij in 1573 is een deel van de boekerij in handen gekomen van de rector van de Latijnse school in Alkmaar, Petrus Meerhoutanus alias Veekemans. Deze schonk een gedeelte van de Egmondse erfenis aan Petrus Scriverius (1576-1660), de vermaarde geleerde die zich vooral toelegde op de taal- en letterkunde. Uit diens nalatenschap tenslotte zijn enkele boeken in het bezit gekomen van Westfalen. Is het geen opwindende gedachte dat benedictijnse monniken tussen de getijden door, te midden van de giftige kwik- en zwaveldampen, het vuur van de athanor hoog hebben opgestookt, bevangen als ze waren door de zucht naar goud?
Karl Stooker en Theo Verbeij |
|