Literatuur. Jaargang 9
(1992)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
Over enkele Morandi-gedichten
| |
[pagina 214]
| |
ongepubliceerd gedicht van Jozef Eijckmans in handen, met als titel ‘Morandi’. In dit essay gaat het mij erom te laten zien dat al deze dichters zich door deels dezelfde, deels verschillende aspecten van de landschappen en nature morte van Morandi hebben laten inspireren en dat hun benadering van het schilderkunstige oeuvre heel duidelijk wortelt in hun eigen dichterlijke ontwikkeling en werk. Om die reden wil ik kort stilstaan bij het leven en werk van Morandi. Daarbij aansluitend wil ik een klein overzicht geven van de literaire context waarin de gedichten staan, waaraan ik dan een korte analyse en interpretatie van de gedichten verbind. | |
Morandi (1890-1964): een kenschetsNa zijn studie aan de kunstacademie van Bologna (1907-1913) begint Morandi zijn loopbaan als schilder onder sterke invloed van impressionistische en kubistische schilderijen van Renoir en Cézanne. Rond 1917 zoekt hij aansluiting bij de schilders van de Pittura Metafisica als Chirico en Carra. Zij hebben, aldus Haftmann in zijn Schilderkunst in de twintigste eeuw (1965), een specifieke bijdrage aan de moderne schilderkunst geleverd in hun zoeken naar een nieuwe visie op de werkelijkheid en haar concrete dingen. In de jaren twintig komt in verschillende landen van Europa het nieuwe realisme in de schilderkunst naar voren. Chirico had in 1918 de terugkeer naar het ambachtelijk schilderen bepleit. Charley Toorop, Pyke Koch, Carel Willink en Wim Schuhmacher dragen dat in Nederland uit. Morandi kiest in de jaren twintig steeds meer voor de eigenheid en vormkracht van de dingen zelf. Daarmee plaatst hij zich in de traditie van de Italiaanse stillevenschilders. Vanaf de jaren twintig tot aan het eind van zijn loopbaan verandert hij nauwelijks van onderwerp, maar valt er wel een veranderende omgang met de nature morte te bespeuren. Van een intrinsieke, aardsgezinde en gerichte uitstraling krijgen de nature morte een mystiekere, buiten zichzelf verwijzende, eeuwige uitbeelding. Voor een goed begrip daarvan is Rilke van belang. De dichter Rilke begint zijn voordracht over de Franse beeldhouwer Auguste Rodin uit 1907 met een fundamentele beschouwing over de relatie tussen de ‘dingen’ in de natuur en de cultuur. Hij vraagt zich onder meer af hoe het mogelijk is dat wij in de kinderjaren onze ziel en zaligheid kunnen toevertrouwen aan een ‘ding’. In zijn antwoord op die vraag verwijst hij naar de eeuwenlange ervaring, waarbij mensen vaak willekeurig ertoe overgegaan zijn ‘dingen’ uit de natuur na te maken, omdat ze hun schoon en nuttig voorkwamen. De mens heeft kennelijk altijd de behoefte gekend de ‘dingen’ uit de natuur te verduurzamen. Nadat hij daartoe was overgegaan, brak bij hem een besef van melancholie door, omdat het ‘ding’ wel uit zijn sterfelijkheid was verlost, maar het tegelijkertijd tot de dode ‘dingen’ ging behoren. Wel realiseerde hij zich op zo'n moment iets verhevens, iets hogers gecreëerd te hebben: een ding. Rilke heeft in zijn benadering van het ‘ding’ het beeldhouwwerkStilleven, 1919
| |
[pagina 215]
| |
van Rodin voor ogen. Rilke's benadering van Rodins werk heeft een treffende overeenkomst met Morandi's omgang met de ‘dingen’. Zowel Rilke als Morandi beschouwen de verduurzaming van het ‘ding’ in vorm of beeld als de innerlijke behoefte van de kunstenaar een vergankelijk moment van schoonheid uit het ‘natuurlijke’ leven te isoleren en vast te leggen in de hoop de emotionele ervaring van schoonheid blijvend te visualiseren. Er gaat in die benadering een ambivalentie schuil. De vastlegging betekent enerzijds het onttrekken van een ‘eeuwig moment’ aan de vergankelijkheid, anderzijds het ontnemen van alle vitaliteit en dynamiek aan het bewegend spel van licht en schaduw. Morandi zoekt dan ook voortdurend naar andere kleurschakeringen, opstellingen en lichtspelingen bij het vervaardigen van zijn nature morte. Die veelvuldige verandering van compositie met vaak dezelfde flessen, vazen, schalen en potten wijst wellicht op een imitatie van de dynamiek die er in het leven van alledag als vanzelfsprekend is. Tevens laten al die series van stillevens met vergelijkbare ‘dingen’ zien dat kleine vorm-, kleur- en lichtverschillen een andere schoonheidservaring kunnen opleveren. Om in de terminologie van Rilke te blijven: het oppervlak vertoont zich steeds anders aan de maker en roept een nieuw schoonheidsbeeld op. De Italiaanse aanduiding, natura morta, is heel veelzeggend. Ze is een illustratie van Rilke's theorie over het ‘ding’. Immers, een natura morta is tot stilstand gebrachte natuur. Ze is van haar leven ontdaan. De kunstenaar beoogt juist daarmee het behoud van het vitaliserende moment van de eeuwige schoonheid. De aanduiding is ook een rake karakteristiek van de paradox van het kunstenaarschap. Het kunstwerk is een vorm van dode natuur scheppen in de hoop dat het leven eraan zal blijven ‘kleven’. Enkel door de verbeeldingskracht en herkenning van de toeschouwer kan deze er later opnieuw het leven aan afzien. Daarom is de hoop van de kunstenaar niet geheel ijdel te noemen dat in zijn kunstwerk het leven is vervat. Daarmee raken we aan een paar wezenskenmerken van Morandi's schilderkunst. Zijn stillevens vormen bij uitstek het paradoxale middel om aan de vergankelijkheid te ontkomen. Met deze paradox hangt een andere nauw samen, namelijk: de rust van Morandi's schilderijen is maar schijn. Zijn werk verraadt een onderhuidse spanning. Hij beseft dat hij niet zelf ervan de Schepper is. Morandi kiest als onderwerp voor zijn schilderkunst het universele landschap van Italië en de wereld der ‘dingen’. Zo vrijwaart hij zich van tijdgebonden elementen. Dit doet zijn stillevens reiken naar een eeuwige dimensie, hoewel de voorwerpen een zeer alledaags karakter dragen. Voor Morandi bieden zij, aldus Haftmann, de gelegenheid op subtiele wijze de verwondering bij de toeschouwer wakker te roepen voor het bijzondere aan gewone ‘dingen’ om ons heen. Stilleven, 1929
J. Bernlef onderstreept dat in zijn fictieve gesprek met Morandi in de bundel Op het noorden (1987), waarin hij ingaat op de kwestie van de originaliteit. Hij laat hem dan antwoorden dat hij altijd zodanig heeft willen schilderen dat het leek alsof de ‘dingen’ er al waren. Originaliteit is in de ogen van de schilder een fictie. | |
Bernlef: ‘Kleine Morandi’In dit essay wil ik naar aanleiding van Morandi's schilderijen Morandi-gedichten van J. Bernlef, Renée van Riessen, Roland Jooris en Jozef Eijckmans nader beschouwen. J. Bernlef heeft zich in de jaren zestig geprofileerd als dichter van Barbarber. Samen met K. Schippers stond hij een onpoëtisch taalgebruik voor. Geen uitbundige beeldspraak zoals de Vijftigers die hadden toegepast, geen smalle ik-lyriek, maar collage-achtige gedichten - ready-mades - die aan de kunstwerken van de dadaïst Marcel Duchamp uit de jaren tien en twintig doen denken. Ze hebben een sterk vervreemdend effect op de lezer. Bernlef heeft zich in de loop van de jaren zeventig en tachtig ontplooid als een sterk dichter met een heel eigen signatuur. In zijn Raster-periode ontpopt hij zich meer dan daarvoor tot een dichter met een geslotener, compacter en geconstrueerder soort gedichten. Hij laat niets meer aan het toeval over. Hij bekwaamt zich in de kunst van het weglaten. Zijn gedicht ‘Kleine Morandi’ komt voor in de bundel Winterwegen (1983). In deze bundel speelt het thema van het aanwezig en afwezig zijn een beslissende rol. De tijd en de zure regen doen hun werk bij het verdwijningsproces van de dichter. Door de verdwijning valt de communicatie stil. De dichter komt ‘Voorbij de praatgrens’ in het gedicht ‘Paul Celan’. Bernlef worstelt met het probleem van de tijd, die de herinnering, het actuele heden aantast. Zelf for- | |
[pagina 216]
| |
muleert hij het als het langzaam vallen in een donker gat. Onze waarneming van opneming in het geheugen is fragmentarisch. Ons beeld van ‘de werkelijkheid’ is onvolkomen en fragmentarisch. Een dichter probeert niets anders te doen dan zich stukjes werkelijkheid toe te eigenen door middel van de taal. Ook dat middel is ontoereikend. Taal is een leugenachtig middel: het geeft een beeld van een werkelijkheid die er niet is, maar geschapen is door de taalgebruiker. Met dat leugenachtige middel tracht hij toch waarheid te spreken. Bernlef heeft als thema's in zijn poëzie het verdwijnen, zwijgen, vergeten, verliezen en toeëigenen. Hij probeert de ‘dingen’ tot hun essenties terug te brengen, doorbreekt vervolgens de gangbare kijk op de ‘dingen’ en laat ze in hun ‘eigenheid’ zien waarbij ze alle vanzelfsprekendheid en gewoonheid in de regel hebben verloren. Het terughalen van wat waardevol was of is in ‘dingen’ en mensen is een vorm van scheppen en macht uitoefenen over de ‘dingen’, die het verlangen aangeeft de eeuwigheid in de tijd te vangen. Kleine Morandi
iemand die iets wil
maar dan zo bedekt in
gemompelde kleuren dat je
denkt: hij bedacht zich
nog voor ik het zag.
Dit gedicht bestaat uit één grammaticale zin, die op een paradox is gebouwd. ‘[I]emand die iets wil’ schijnt hetgeen hij wil laten zien, te willen maskeren. De woorden ‘Morandi’, ‘bedekt’, ‘kleuren’ en ‘zag’ verwijzen naar de schilder die een schilderij vervaardigt. De ‘ik’ is daarvan imaginair de toeschouwer. De paradox is iets willen en geven in de vorm van een schilderstuk, maar het tegelijkertijd in zijn uitvoering bijna zijn bedoeling en eigenheid ontnemen door het linnen te bedekken ‘in / gemompelde kleuren’. Blijkbaar is de toets zo bewust behoedzaam en terughoudend aangebracht, dat het lijkt alsof de schilder zich al schilderend ‘bedacht’: zal ik het wel of niet op die manier aan het doek toevertrouwen. De reden daarvoor is niet zozeer de soort voorstelling als wel het afbeelden van zijn innerlijke leefwereld. Er spreekt uit Bernlefs voorstelling van zaken in dit gedicht de sterke suggestie dat Morandi zijn binnenwereld voor zichzelf zou willen houden. Je zou de indruk kunnen krijgen dat Morandi een schilder geweest is die echt alleen maar voor zichzelf schilderde en zijn publiek negeerde. Die terughoudende, naar binnen gekeerde manier van schilderen heeft hem er ook toe gebracht jarenlang bij zijn onderwerp van landschappen en nature morte te blijven met de bedoeling diep in het wezen van die dingen door te dringen. Hierboven verwees ik al naar de saillante uitspraak van Morandi waarin hij de zogenaamde originaliteit in de schilderkunst een fictie vindt. Hij heeft de overtuiging dat de kunstliefhebbers van zijn schilderijen de indruk moeten krijgen dat ze er al waren. De terughoudendheid van de schilder in zijn maatschappelijke opstelling, kunstopvatting en schildertrant hebben Bernlef er wellicht toe gebracht van een ‘Kleine Morandi’ te spreken. Juist in die ‘verkleining’ schuilt mijns inziens haar grootheid. De titel van het gedicht luidt de paradox al in. Er zou als titel zoiets boven hebben mogen staan als: de kleine grote Morandi. Dat zou zowel op de schilder als zijn werk betrekking hebben. In dit gedicht staan de manier van schilderen en de geesteshouding van de schilder centraal. Het blijft in het midden of Bernlef hier de landschappen, nature morte of portretten op het oog heeft. Zeker is dat vele schilderijen van Morandi die aarzeling in kleuropbrenging en atmosferische voorstelling laten zien. Dikwijls zijn ze in hun verstilling met spanning geladen voorstellingen. | |
Renée van Riessen: ‘Morandi’Renée van Riessen is een jonge dichteres die inmiddels twee bundels op haar naam heeft staan, namelijk Jagend licht (1984) en De vrouw en de trommel (1987). Het gedicht ‘Morandi’ komt in haar eerste bundel Jagend licht (1984) voor. In een lezing voor de Internationale School voor Wijsbegeerte te Leusden in het kader van een conferentie over de relatie tussen filosofie en poëzie (3 en 4 september 1988) illustreerde zij aan de hand van de poëzie van Gerrit Achterberg, J.C. Bloem, Paul Celan, Emily Dickinson en de filosofie van Plato en Levinas de wordingsgeschiedenis van een aantal van haar eigen gedichten in samenhang met het onderwerp van de conferentie. Ze geeft in haar lezing aan, dat het verlangen de tijd stil te zetten haar onder meer drijft tot het schrijven van poëzie, zodat verdergaan niet meer nodig is. Er schuilt een sterke trek van melancholie in haar werk die ze onder andere aantrof bij J.C. Bloem. Die wezenstrek heeft bij haar een proces van dichterlijke zelfkennis op gang gebracht. Voor haar is schrijven gedeeltelijk identiek geweest aan het schilderen of beeldhouwen. Een dichter zet in haar visie ‘beelden’ bij elkaar. De beelden schaaft hij korte of lange tijd bij. Die vervolmaking onttrekt zo'n beschreven ervaring, gevoel en/of gedachte aan de vluchtigheid van het leven. Daarnaast heeft ze een aantal gedichten gemaakt waarin de overgave aan, het gegrepen zijn door een element dat de menselijke maat te boven gaat, zoals het water, de nacht, het licht, de boventoon voeren. Daarbij laat zij zich inspireren door de Franse filosoof Levinas en de Griekse wijsgeer Plato. Zo stelt Plato dat het oog afhankelijk is van het licht om het ‘ding’ te zien. Op die wijze worden de ‘dingen’ grijpbaar voor het oog. Deze Platoonse notie bekritiseerde Levinas in zijn hoofdwerk Totalité et infini door het licht de | |
[pagina 217]
| |
Stilleven, 1941
directe autoriteit te geven de duisternis te verdrijven en de ‘dingen’ zichtbaar te maken. Vanaf het moment dat zij kennis nam van Levinas' opvattingen over de verhouding oog, zien en ding ging ze zich afvragen of het oog zelf evenals het ‘ding’ ook gegrepen zou kunnen worden door het licht. Daardoor voelde zij zich niet meer een uitbeelder van menselijke ervaringen, maar een deel van die ervaring. Ze huldigt Roland Barthes' opvatting dat de moderne poëzie de verbanden van de taal vernietigt en de rede terugbrengt tot eilanden van woorden (stations de mots). Kennis van de natuur wordt daardoor een discontinu van eenzame en verschrikkelijke dingen. Poëtische beelden brengen geen relatie met andere mensen en de natuur tot stand. Het is een worsteling door de verschrikkingen heen de woorden te vinden om het menselijke te verwoorden. De taal is in de visie van Barthes autonoom. De dichter Paul Celan zoekt naar iets aanspreekbaars in de natuur, te midden van een onmenselijke wereld. Het gedicht is een stem op weg naar een ontmoeting. Hij beschouwt het als zijn opdracht alles wat tot zwijgen is gekomen, weer stem te verlenen door middel van de poëzie. Het is de paradoxale wil om tot leven te wekken wat niet meer volgens de natuur tot leven te wekken is. En toch gelooft de dichter daarin. Poëtische taal is, aldus Levinas, de taal van de nabijheid om nabijheid te bewerkstelligen (Levinas over Celan). Voor de dichteres Renée van Riessen zijn overgave, levensmysterie, ervaring en eeuwigheid kernwoorden. Ze acht zichzelf niet meester te zijn van haar ervaringen, ze heeft daar wel deel aan. Ze voelt zich meegenomen door de levensstroom en heeft de sterke behoefte zich zo nu en dan in haar gedichten aan die onvermijdelijke stroom te onttrekken. Een gedicht is een eiland in de levensstroom. Een bezinningsplaats. Een hang naar eeuwigheid in de tijd. Een stamelend doorbreken van het zwijgen en niet goed onder woorden krijgen van de ervaring, maar wel weet hebben van het mysterie. Morandi
Hij heeft zolang gewacht totdat het licht
zich helder in het atelier liet vangen
en op een tafel staan de voorwerpen geschikt
zó, dat ze in rust zijn en geen ander lot verlangen.
De massa naar de voorkant ingekeerd,
de holte van een kom, waar het licht in glijdt
verstild en als een polderhemel wijd,
de schaduw is er en beweegt niet meer.
Hij heeft de tijd in ruimte omgezet
en heelde het pijnlijk lot in deze dingen
toen hij ze schilderde. Ze zijn gered
van het leven en genezen van veranderingen.
Zelf schrijft Renée van Riessen naar aanleiding van dit gedicht dat ze graag over schilderijen schrijft. Deze maken in haar iets los van een gevoel: dit is het moment, zo moet het zijn. De ‘hij’ (r. 1) verwijst naar de titel ‘Morandi’. In de eerste strofe merkt de dichteres een drietal aspecten van Morandi's kunst aan: het licht, de rangschikking der voorwerpen en de rust. Met eindeloos geduld heeft Morandi zijn voorwerpen in onderlinge samenhang geplaatst. De lichtverhoudingen deden er zeer toe. Vorm, vormverhouding, lichtval en -intensiteit heeft hij voortdurend willen vastleggen in een zeer grote reeks van nature morte waarop vazen, flessen, potten en schalen staan afgebeeld. Allemaal voorwerpen die aan zichzelf genoeg schijnen te hebben. Ze schijnen het leven zelf te zijn geworden. ‘De massa naar de voorkant ingekeerd, / de holte van een kom, waar het licht in glijdt’ toont ons een buiten- en binnenkant van een kom waarin het licht | |
[pagina 218]
| |
binnendringt en ‘verstild[t]’, tot stilstand komt en stilte verbeeldt. De dichteres maakt dan een vergelijking met de naar licht en donker genuanceerde Hollandse polderhemel. Licht en schaduw zijn nu beide tot stilstand gekomen. In de laatste strofe trekt de dichteres een conclusie uit de voorgaande beschrijving van het stilleven. Morandi heeft op deze manier ‘de tijd in ruimte omgezet’. De beweging is hier in stilstand en stilte weergegeven. Vergankelijkheid is eeuwigheid geworden. Daardoor zijn de dingen verlost van hun ‘pijnlijk lot’. Nu zijn ze afgebeeld op het doek, kunnen ze niet meer verplaatst worden, stuk vallen, maar hebben hun ‘voorlopige’ status afgelegd. En dan volgt die prachtige slotzin: ‘Ze zijn gered / van het leven en genezen van veranderingen.’ Deze zin onderstreept nog eens de verwisseling van de tijdelijkheid voor de eeuwigheid. Hier is iets gebeurd dat alleen de schilder, de kunstenaar in het algemeen, kan bewerkstelligen: de beschikking hebben over leven en dood, tijd en eeuwigheid. Het is het pijnlijk lot van de mens weet te hebben van het eeuwige en terzelfder tijd onder het regime van de tijd te moeten leven. Die spanning tussen het ervaren van eeuwigheid en tijd roept een besef van melancholie op. Renée van Riessen heeft dit gedicht beschouwd als een soort genezing van haar melancholieke gevoel. Voor haar is genezing: de dingen buiten het leven laten zijn wat ze zijn. Genezing is een vorm van dood willen zijn: niet meer willen ervaren. Het mag nu duidelijk zijn dat de dichteres een eeuwigheidsmoment in het schilderij van Morandi heeft gezien. Licht, stilte en schaduw waren daarbij de ingrediënten. De titel verwijst in het bijzonder naar de schilder Morandi. | |
Roland Jooris: ‘Morandi: Stilleven’Roland Jooris publiceerde vanaf 1958 een aantal bundels met poëzie. Lionel Deflo omschrijft in zijn overzichtsartikel over Jooris zijn thematiek met kernwoorden als ‘stilte’, ‘leegte’, zwijgen’, ‘eenzaamheid’, ‘kilte’ en ‘wit’. Poëzie is een middel geworden om, zoals de dichter zegt, ‘in stilte te overleven, om me te concentreren op wat wezenlijk belang heeft, om vervuld te raken van het niets en het alles’. Zijn gedichten vertonen een uiterst minimale gedachtenbeweging. Het is de dichter om een dunne vervlechting van het alledaagse en het transcendentale te doen. Een doorbreking van het vanzelfsprekende is voortdurend aan de orde. Hij maakt telkens de omtrekkende beweging voor zijn beschrijving van het onbeschrijflijke. Een minimalist met een maximale drang tot uittekening. Jooris heeft zijn gehele dichterlijke loopbaan grote affiniteit gehad met de beeldende kunsten. Veel van zijn gedichten hebben de beeldende kunst tot onderwerp. Hij is een goede vriend van de avantgardistische schilder Roger Raveel. Voor hem geldt de uitspraak van Bertus Aafjes dat poëzie veeleer zwijgkunst is dan dichtkunst. Zijn voorliefde voor Henry Moore bracht hem in aanraking met een beeldhouwer die zijn leven lang het overbodige heeft geschuwd: more is less. Een van Jooris' bundels heeft ook die titel. Voor wat het zwijgen, de stilte en de terugbrenging tot de essenties betreft zijn er overeenkomsten in thematiek en levensvisie te zien tussen Bernlef en Jooris. Het is vanuit die overeenstemming dan ook niet verwonderlijk dat een dichter als Jooris zich aangetrokken voelt tot een schilder als Morandi. Morandi: Stilleven
De stilte
tot op de rand
van een tafel geschoven
zette hij steeds dichter
bij elkaar;
schaduw
werd opgehoopt
in de schaarste
van een driehoekje
ernaast.
In twee grammaticale zinnen legt Jooris twee essentiële gedachten neer over de stillevens van Morandi, namelijk de verwezenlijking van stilte in zijn schilderijen en de aanbrenging van schaduw daarin. De ‘stilte’ is metaforisch gebruikt voor de verzameling vazen, flessen, potten en schalen die Morandi in wisselende samenstellingen en opstellingen schilderde: ‘De stilte /.../...zette hij steeds dichter / bij elkaar’. De ‘dode’ voorwerpen staan steeds dichter bijeengeplaatst op tafel. De tafel staat vermoedelijk steeds minder vol. Tafeloppervlak met voorwerpen maken de ‘stilte’ uit. Daarbuitenom, daaromheen regeert die stilte niet meer. Een beeld van tot stilstand gebrachte natuur. De stilte vindt haar spiegeling in de ‘schaduw’ van de tweede strofe. Naarmate de voorwerpen dichter op elkaar gezet worden, is de schaduw daarvan kleiner. In zijn magisch-realistische periode heeft Morandi nogal eens scherpe scheidslijnen getrokken tussen licht en donker. Uit het woord ‘schaarste’ kan men opmaken dat de hoeveelheid schaduw in het niet valt bij die van het licht. De opeengehoopte groep voorwerpen vormt een bijna onaantastbare werkelijkheid van tot stilstand gebracht leven, waar de ‘dood’ bijkans uit verwijderd is. De ‘stilte’ veegt hier als het ware de ‘schaduw’ uit het schilderij weg. De vergankelijkheid maakt hier plaats voor de eeuwigheid; beweging moet hier plaats inruimen voor de stilstand. De paradox van het stilleven komt in deze tegenbeweging tot uitdrukking. | |
Jozef Eijckmans: ‘Morandi’Jozef Eijckmans heeft al veel bundels op zijn naam | |
[pagina 219]
| |
staan. Heel goed ontvangen door de lezers zijn de bundels Zonder dansmeester (1967), de bundel met liefdespoëzie Gezangen van Maasniel (1973), de poëticale bundel De omtrek van een woord (1979), de componistenbundel Achtendertig componisten (1980). Hij is vooral de dichter van het vrije vers. Zijn gedachtengang is nogal eens sterk associatief van karakter, de notatie staccato van opzet en de lyriek hermetisch van uitdrukking. Ik vind hem een boeiende dichter vanwege zijn eigenzinnige beelden en woorden. De beelden worden nog versterkt door de bijzondere lay-out van zijn gedichten. Ze vragen veel overgave en inleving, voordat ze hun betekenis prijsgeven. Zijn onderwerpkeuze is naast onderwerpen van alledag ook sterk gekleurd en bepaald door tal van cultuurhistorische onderwerpen, met name de muziek vormt een rijke inspiratiebron. Dat is niet zo verwonderlijk als men weet dat Eijckmans een conservatoriumopleiding heeft genoten en een aantal jaren pianolessen heeft moeten geven. Zijn benadering van het leven is er een van onzekerheid. Hij beschouwt zichzelf als een agnost. Het christelijk geloof heeft hij afgezworen. Hij loochent daarentegen de christelijke achtergrond van onze cultuur niet. In veel gedichten probeert hij tastend en zoekend zich een weg te banen naar een omstandigheid van tijdeloosheid. Veel gedichten uit de componistenbundel hebben een cyclisch karakter. Ze evolueren dikwijls naar een moment van eeuwigheid. Bij alle onzekerheid in het leven tracht Eijckmans in het gedicht zijn houvast te vinden. Veel gedichten gaan ook bij hem over het dichten zelf. Veel gedichten waarin die tijdeloosheid gestalte heeft gekregen, vertonen een sterke hang naar het verzwijgen, het tot stilstand/stilte geraken. Jozef Eijckmans is voor mij de dichter van de eeuwigheid en het zwijgen. De onbereikbaarheid van die zijnstoestand legt een sluier van melancholie over zijn werk. Ook hij moet voortdurend ervaren dat zijn scheppingskracht achterblijft bij zijn wil. Morandi
alledaagsheden
het mag
want theewater en bouillon vergezellen
de man die nog maar een schim van leven is
vergezellen en ondersteunen hem naar de lege
flesjes van morandi gerangschikt
om en om
visioen:
2 of 3 druppels nicotine op de snavel van
een vogel die dan het luchtruim
leger laat
en de man
hij slaapt met in de hoek al dat glas en
al die etiquetten
Stilleven, 1956
| |
[pagina 220]
| |
Eijckmans brengt in tegenstelling tot zijn collegadichters niet het licht, de stilte of de schaduw in geding, maar de ‘alledaagsheden’ en het daarmee gepaard gaande ‘visioen’. Morandi's levenslange werken aan zijn nature morte deed hem doordringen tot de bijkans transcendente werkelijkheid achter die dingen, maar zorgde er ook voor dat hij steeds verder van het leven van alledag kwam af te staan. Het schilderen van de essentie achter de ‘dingen’ bracht hem zelf dichter bij de essentie van het leven. Eijckmans voert in zijn eerste drie strofen een man, ‘een schim van leven’, op. Hij is op leven na dood: ‘theewater en bouillon vergezellen /...// vergezellen en ondersteunen hem naar de lege / flesjes van morandi’. Deze man die blijkbaar aan het eind van zijn leef-tijd lijkt te zijn, zoekt zijn heil bij de ‘flesjes van morandi’. Ze staan ‘gerangschikt / om en om’ voor hem. Dan ontvangt hij kennelijk een visioen. Bij het zien van de natura morta verkrijgt hij zicht op een werkelijkheidsvoorstelling die naar een andere realiteit verwijst. Het visioen toont een merkwaardige voorstelling van een vogel die op zijn snavel een paar druppels nicotine krijgt gespoten. Het schijnt dat deze handelswijze de zekere dood van een vogel tot gevolg heeft. Het is een gang naar de dood die de schilder bewerkstelligt als hij de natuur gaat naschilderen. Hierna keert de dichter in zijn twee laatste strofen terug naar de man: ‘hij slaapt met in de hoek al dat glas en / al die etiquetten’. De man slaapt verder. De dichter plaatst hem nu te midden van de lege glasvoorwerpen en de onbeschreven etiquetten. In zijn laatste strofe laat Eijckmans de man onderdeel zijn van het stilleven. Hij heeft als het ware de man eerst laten kijken naar een stilleven om hem vervolgens zelf deel van een stilleven uit te laten maken. Een stilleven in een stilleven. Hij ligt dan tussen voorwerpen die geen verwijzing naar wat dan ook hebben. Dit laatste beeld roept een sfeer van raadselachtigheid op. Eijckmans bepaalt zich dus vooral tot het decor en de visionaire kracht die daarvan uitstraalt op de man die in zijn slaap zelf tot een stilleven wordt. De dood treedt in zijn leven in op het moment dat de man een natura morta wordt. | |
SlotsomVier dichters hebben op een manier die past bij hun poëtische wereld, een beeld in woorden geschetst van het schilderkunstige werk van Morandi. Licht, schaduw, rust, stilte, dingen, tijd en eeuwigheid zijn in dezen kernwoorden. Was voor Bernlef de geesteshouding van de schilder en de manier van schilderen, in het bijzonder de terughoudende opbrenging van kleur, contour en voorstelling, vervat in een sterk atmosferisch bepaalde schildering het wezenlijke, voor Renée van Riessen is het creëren van een eeuwigheidsmoment in de tijd essentieel. Voor haar zijn licht- en schaduwspel in samenhang met de stilte bepalend. Voor Roland Jooris blijkt de tot stilstand gebrachte beweging waarbij alles tot zijn essentie wordt teruggebracht, doorslaggevend. More is less. Licht en schaduw zijn in die beeldvorming beslissend. Eijckmans benadrukt in zijn gedicht het visionaire karakter van de natura morta en daarmee van de poëzie. In het visioen ervaart de man de gang naar de dood, die uiteindelijk moet leiden naar het eeuwige moment. De denkende mens als drager van een natura morta symboliseert zelf een natura morta. Met Morandi als inspiratiebron zien we in deze ‘morandi’-gedichten vier dichters allen verenigd onder de noemer van een eeuwigheidservaring die haar realisatie vindt in verstilling, stilzetting en weglating van het overbodige. Door die ervaring zijn deze ‘Morandi-gedichten’ geworteld in het oeuvre van deze dichters. Die eeuwigheidservaring is voor mij het belangrijkste aan de transcenderende schilderijen van Morandi. Blijkbaar heeft hij in zijn schilderijen een universeel verlangen verbeeld, dat ook een paar Nederlandse en Vlaamse dichters bezielde en bezielt. | |
LiteratuuropgaveVoor wat het werk van Morandi betreft heb ik mij kunnen oriënteren aan de hand van twee catalogi, namelijk de catalogus bij de tentoonstelling ‘Giorgio Morandi (1890-1990) - Mostra del Centenario’ (12 mei-2 september), Bologna, Galleria communale d'arte moderna, Electa, Milano, 1990 en de catalogus van de tentoonstelling Morandi in het Hôtel de Ville te Parijs, 12 juni-20 augustus 1987, Rizzoli, New York, 1988. Daarnaast heb ik gebruik gemaakt van het boek van Werner Haftmann Schilderkunst in de twintigste eeuw (1965). J. Bernlef heeft in zijn essaybundel Op het noorden (1987) een fictief gesprek met Morandi in scène gezet. De natuur-kunstopvatting ontleende ik aan het boek Auguste Rodin van Rainer Maria Rilke, vertaald door Philip van der Eijck en Willem Bierman, Nijmegen, 1990. Voor het overige heb ik de bundels met de besproken gedichten geraadpleegd, zoals die in het essay staan vermeld. |
|