Literatuur. Jaargang 9
(1992)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
Een onaanrandbaar godskind
| |
[pagina 204]
| |
‘onbeschrijflijk teeder’, later streept hij ‘onbeschrijflijk’ door en zet er ‘vrouwlijk’ boven. Van Vliet vervolgt zijn commentaar met een herinnering die Donker jaren later heeft: ‘[...]de toezending van een Icarus-strophe, waarvan het vervolg hem niet lukte, hij zond mij deze met het verzoek het gedicht te voltooien, wat ik deed in de trant van de merendeels ter verpozing op het ziekbed en daarna [...] geschreven verzen uit “Kruistochten”’ (ongepubliceerde notities van Donker over Marsman in het Letterkundig Museum). Donkers bundel Kruistochten verscheen in 1929 bij De Gemeenschap. Donker nam het gedicht met wijzigingen op in die bundel (pagina 40-41) en in ‘De einder; verzamelde gedichten’ (1947, pagina 78). Het is opgedragen aan ‘H. Marsman die de eerste strophe schreef’. Frappant is dat H.T.M. van Vliet Marsman corrigeert in een passage in Marsmans brief aan Donker. Het lijkt daarin te gaan over een gedicht dat als titel de naam draagt van de Egyptische farao Ichnaton. Volgens Van Vliet moet hier ‘Icarus’ bedoeld zijn, de uiteindelijke titel van het gedicht. Het is niet zo verwonderlijk dat Van Vliet dit denkt omdat Donker het heeft over een ‘Icarus-strophe’ en omdat dit door Donker afgemaakte gedicht uiteindelijk de titel ‘Ikarus’ krijgt. Op deze kwestie gaat Van Vliet niet nader in. In het hiernavolgende zal ik een antwoord proberen te geven op de vraag of er gelijkenis is tussen de Ikarus in het gedicht van Donker en de historische figuur van farao Ichnaton, waardoor de gesignaleerde naamsverandering verklaarbaar wordt. Hieruit vloeit in beginsel de mogelijkheid voort dat de interpretatie van ‘Ikarus’ verruimd wordt door de cultuurhistorische betekenis van Ichnaton, die we aan de hand van literatuur over deze farao kunnen beschrijven. Vervolgens moeten we het gedicht van Marsman, dat hij in 1925 heeft geschreven en dat als titel de naam Ichnaton draagt, bij deze kwestie betrekken omdat het misschien enig licht kan werpen op de titelverwisseling en op de interpretatie van ‘Ikarus’. Marsmans gedicht zal eveneens beknopt geïnterpreteerd worden, waarbij we rekening houden met de eerste strofe van ‘Ikarus’. Tenslotte zullen we een antwoord proberen te geven op de vraag wat Donker zo aangetrokken heeft in de mythische Ikarus dat hij hem uiteindelijk in het bovenstaande gedicht verwerkt heeft. | |
De interpretatie van ‘Ikarus’De titel van het gedicht is ontleend aan het verhaal van Deadalus en Ikarus dat we kennen uit de Metamorphosen van Ovidius. Dat verhaal vertelt, hoe de architect en uitvinder Deadalus samen met zijn zoon Ikarus uit het door Deadalus ontworpen labyrint, waar zij door koning Minos waren gevangengezet, ontsnapten via het luchtruim door middel van zelfgemaakte vleugels, die zij aan hun schouders hadden bevestigd. Ikarus vloog ondanks waarschuwingen van zijn vader te dicht bij de zon, waardoor de was waarmee de veren van de vleugels aan elkaar geplakt waren, smolt. Ikarus stortte in zee en verdronk. Als we Donkers ‘Ikarus’ gaan interpreteren, moeten we niet alleen rekening houden met de mythische figuur van Ikarus, maar ook nog met de opmerking van Donker in het citaat, dat het gedicht is geschreven in de trant van de andere gedichten in de bundel Kruistochten. Die gedichten zijn geschreven in de sfeer van doodsverlangen, eenzaamheid, Weltschmerz. De bergen spelen in die bundel een belangrijke rol als decor. Het weemoedige, donkere levensgevoel dat in de bundel overheerst, relateert Knuvelder in zijn Handboek tot de moderne Nederlandse letterkunde aan een droevige levenservaring van de dichter. Deze ‘droevige levenservaring’ zou te maken kunnen hebben met de longaandoening waarvoor Donker naar Zwitserland moest om daar verpleegd te worden. Hij is er negen jaar geweest. ‘Ikarus’ heeft een sterk romantisch karakter: de natuur is nadrukkelijk aanwezig, de ‘hij’ verlangt naar onbereikbare verten en voelt zich niet thuis in de wereld van de mensen. Het gaat in dit gedicht om iemand die zeer dicht bij de natuur staat. In vergelijkingen wordt een opvallend gebruik gemaakt van beelden uit de natuur: ‘slank en lieflijk was hij als een ceder’, zijn zachte stem was ‘als loover’, ‘haar donk'ren wrong’ ruikt in zijn perceptie naar dennen en hij verlangde ‘even vrij’ als de vogels ‘te zwieren / vleugelings zwevend onder zon en ster’. Dit verlangen tracht de ‘hij’, die, net als de mythologische Ikarus vanuit het labyrint de vogels van onbereikbaar ver kende, te vervullen door een bergtop te bestijgen, alwaar hij vervolgens dan ook op een morgen ‘edeler en trotscher dan voordien’ is verschenen. Het ‘terugstorten’ wijst op een eraan voorafgaande sprong of vlucht. Zijn ‘teruggestorte leden’ zijn gevonden ‘waar zijn steile hemelvaart begon’. ‘Hij’, die dacht te kunnen vliegen als de vogels door ze vanDe val van Ikarus. Illustratie van Albrecht Dürer bij Spiegel der Wahren Rhetorik (1493) van Friedrich Riederer
| |
[pagina 205]
| |
veraf te bestuderen, heeft zijn poging daartoe moeten bekopen met de dood. De dood betekent voor hem een bevrijding aangezien alleen de dood hem los kan maken uit de wereld van de mensen. Een omslag in dit gedicht vindt plaats na de derde strofe. Wordt de ‘hij’ in de eerste drie strofen van binnenuit beschreven, in de laatste twee strofen wordt afstand geschapen, die letterlijk en figuurlijk genomen kan worden. Figuurlijk omdat de ‘hij’ in zijn gedragingen anders is, een wereldvreemde, en letterlijk omdat ruimtelijke afstand wordt gecreëerd doordat de ‘hij’ uiteindelijk op een bergtop staat, terwijl ‘men’ beneden is en tegen hem opkijkt. De ravijnen in dit berglandschap, waar de Ikarus in dit gedicht doorheen moet lopen om bij zijn doel, een kleine bron, te komen, zou je kunnen vergelijken met het gangenstelsel van het mythische labyrint. Ikarus is vertrouwd met dit ‘gangenstelsel’, waar de gidsen het spoor van de ‘hij’ moeten traceren om hem te kunnen vinden. Dit labyrint hoort duidelijk thuis in de Ikarus-mythe en wordt in de cultuurgeschiedenis een symbool van de wereld. De Ikarus, zoals we die uit de mythe kennen, is hier getransformeerd tot een mensenschuwe, dierenminnende dromer met vrouwelijke trekken. Hij voelt zich niet thuis in de mensenwereld en trekt er, voor zover hij er in dit gedicht aanwezig lijkt te zijn, uit weg om tenslotte een poging te ondernemen echt helemaal van de aarde los te komen. Zijn poging om te vliegen kan dan ook beschouwd worden als een poging tot wegvluchten uit de wereld, die hem vreemd moet zijn en niet om, net als de mythologische Ikarus, te vluchten uit het labyrint naar de wereld van de mensen, die hem en zijn vader vertrouwd was. De kleine bron is de plaats waar Ikarus opstijgt, maar ook weer neerstort. De bron, die in het algemeen beschouwd kan worden als een beeld voor de oorsprong van leven, heeft hier niet die betekenis aangezien Ikarus hier juist sterft. Misschien vertegenwoordigt de bron hier de hoop op of het verlangen van de ‘hij’ naar een ander leven, een leven na de dood. | |
‘Ichnaton’Ik heb in het begin van dit artikel gesproken over het bestaan van een gedicht van Hendrik Marsman, dat in de titel de naam draagt van de Egyptische farao Ichnaton. Dit gedicht vinden we in Marsmans Verzameld werk. Het is geschreven in 1925: Ichnaton
een vluchtige planeet
tusschen oeroude sterrebeelden
een virginaal, ontijdig
morgenlicht
De dag verwoei
het ijl vaalsneeuwend schuim
van een zeer lichte, wervelende zee,
stormachtig dreunend, die te pletter sloeg
tegen de blinde rotsen van den nacht
en ook de ruimte stierf.
eeuwen en koningen,
wien het zwaard uit de handen sloeg en
horden, die de vluchtende legerbenden
in een weerlicht over de grenzen sloegen,
allen zijn,
in een tijdeloos staren de ruimte versteenend
sneuvelend over de westlijke heuvlen verdwenen,
spoorloos en zonder naam.
Weerloos en kwijnend
is de veege rank
ontsproten aan den eindeloozen muur
van loodzwart duister tusschen niets en niets
een vale schemerende plant
Pijlsnel uitgroeiend is de zieke rank
een vlam geworden: tusschen tweevoudig duister
een slank, snijdend vuur,
dat, ster-snel wentelend,
den boom des duisters
tot den wortel spleet.
de nacht ontvlamde, brandde en verwoei
goddelijk, uitverkoren, kuisch en wit,
straalde de zon door het aegyptisch duister,
maar met den morgen sloeg hij, wankelend,
van zijn laag zenith naar den horizon.
zoo stierf de smalle knaap onder de Pharaonen
het onaanrandbaar godskind
Ichnaton.
Ichnaton, de ‘ketterkoning’.
Voordat ik een beknopte interpretatie geef van ‘Ichnaton’, zal ik eerst even moeten ingaan op de historische figuur van de farao Ichnaton om dit gedicht in een cultuurhistorisch kader te kunnen plaatsen. Het is daarbij wel van belang te weten dat de laatste decennia meer kennis is vergaard omtrent deze farao. Kennis, waarvan beide dichters in de tijd dat zij de betreffende gedichten schreven, misschien niet op de hoogte zijn geweest. Ik zal mij in dit stuk zoveel mogelijk beperken tot een weergave van datgene, wat tot de tijd van verschijnen van beide gedichten, bekend was over Ichnaton. Ichnaton kwam als Amenhotep iv aan de macht tijdens de regeerperiode van de Achttiende Dynastie (1540-1070 v. Chr.). Hij wordt gezien als de opvallendste en meest omstreden farao van de Egyptische Oudheid vanwege zijn fanatieke poging om de ongeveer vijftienhonderd jaar oude macht van de Amon-priesters te breken door het stichten van een monotheïstische | |
[pagina 206]
| |
religie. Het nieuwe van deze religie was niet alleen het geloof in één, enkele god, maar ook de abstrahering van deze god. In die tijd geloofde men namelijk dat een godheid slechts een tot god verheven schepsel was met een uit stoffelijke gegevens opgebouwde gestalte. Ichnaton verklaarde echter dat god een wezen zonder vorm was, de oorsprong, die tijd en ruimte doordrong. Die god was in Ichnatons opvatting een leven-gevend, ontastbaar wezen, die de kracht en de beweging van de zon voortbracht en deed voortbestaan. Het symbool van deze godheid was ‘de grote, levende schijf van de zon’. Deze god, Aton, was geen nieuwe god maar kwam in de mode ten koste van de toen heersende hoofdgod Amon, die verschillende gestalten kon aannemen. Amon was oorlogszuchtig in tegenstelling tot Aton, die vredelievend en vergevingsgezind was en menselijk lijden verafschuwde. De Amon-religie kende zoveel strenge regels en voorschriften, dat er weinig ruimte was voor het vrije denken. Alle kritiek werd door de Amon-priesters verboden. Deze priesters waren zo machtig en rijk dat de koning zijn positie slechts bij de gratie van hun goedkeuring kon handhaven. In zijn tweede regeringsjaar (ongeveer 1374 v. Chr.) kwam Amenhotep iv voor het eerst openlijk uit voor zijn voorkeur voor Aton boven Amon. Zoals gezegd, verkondigde Amenhotep zijn geloof in één enkele god om de macht van de Amon-priesters te breken. Vervolgens stichtte hij een nieuwe hoofdstad in Centraal-Egypte in de buurt van Tell El' Amarna. Deze stad werd ‘Achetaton’ genoemd: ‘lichtland van Aton’. Aangezien de farao altijd de naam van de god die tijdens zijn regeerperiode de belangrijkste was, in zijn eigen naam voerde, veranderde Amenhotep iv zijn naam in ‘Ichnaton’: ‘die weldadig is voor Aton’. Bovendien mocht hij zich door het recht van koninklijke afkomst ‘de zoon van Aton’ (dat is dus: de zoon van de zonnegod) noemen. Wat was nu de betekenis van deze god Aton? Van Aton wordt gezegd (en ik citeer de woorden van J.G. Frazer uit The Golden Bough) dat hij de ‘onafzienbare hemel’ heeft gecreëerd en ‘mensen, dieren en vogels; hij maakte de ogen sterker door zijn stralen, en als hij zich toonde, groeiden en bloeiden alle bloemen, de velden floreerden bij zijn verrijzing en verdronken in zijn aanblik, al het vee werd actief en de vogels in het moeras fladderden van blijdschap’. Ichnaton schijnt het opkomen en ondergaan van de zon als de twee uren voor ceremoniële aanbidding te hebben gekozen, omdat op die tijdstippen het licht, de schoonheid en de zachtheid van het hemelverschijnsel het meest werden gewaardeerd en omdat tijdens die twee uren de zon een bepaalde stemming opriep van blijdschap en melancholie, die samenhing met haar komen en gaan. Het nieuwe geloof werd fanatiek gepropageerd en was niet vrij van elitaire trekjes: de handjes van de zonnestralen reikten alleen naar Ichnaton en zijnIchnaton, door de stralen van Aton gestimuleerd met levenskracht
vrouw Nefertiti. Men kon ook slechts via Ichnaton tot god bidden. Daarbij knielde het hof voor de farao zoals nog nooit eerder was vertoond. Ichnatons godsdienstfanatisme had tot gevolg dat staatszaken nauwelijks aandacht kregen. Binnen- en buitenlandse politiek werden verwaarloosd. Ichnaton hield zich niet bezig met oorlogvoeren, zelfs niet op de momenten dat het landsbelang dat eiste, want geheel in de trant van de vredelievende Aton, was Ichnaton afkerig van menselijk lijden. De verwaarlozing van veel staatszaken leidde het verval in van de Achttiende Dynastie. Ichnaton was een farao die tot de verbeelding van veel kunstenaars heeft gesproken. Uit afbeeldingen die men van hem heeft gevonden, leidde men af dat hij een grote liefde koesterde voor de natuur. Zijn vredelievende aard blijkt uit het ontbreken van oorlogstaferelen in de kunst van zijn regeerperiode. Het beeld dat men zich van hem heeft kunnen vormen via die kunst, heeft ertoe geleid dat hem een edele, zachtaardige, zeer vrome en dromerige aard werd toegedicht. Op afbeeldingen is hij bijna altijd in gezelschap van zijn vrouw en kinderen te zien. Volgens Tadema Sporry moet Ichnaton veel moderne romanschrijvers geïnspireerd hebben tot het schrijven van de meest wonderlijke verhalen over de Amarna-tijd. De kunst uit die tijd heeft ons vertrouwd gemaakt met de vrouwelijke verschijning van Ichnaton. Afbeeldingen van hem zijn een beetje merkwaardig: een lange schedel, schuine ogen, vlezige lippen, lange oorlellen, uitstekende kaken, smalle schouders, dikke buik, brede heupen en dijen, en dunne benen. Hij is meestal gekleed in een lang, vrouwelijk gewaad, | |
[pagina 207]
| |
waardoor hij vaak verward wordt met zijn echtgenote Nefertiti. Over het algemeen wordt aangenomen dat Ichnaton, net als zijn vader, een zwakke gezondheid had. Hij is in zijn zeventiende regeringsjaar gestorven (1355 v. Chr) en zal ongeveer dertig jaar oud zijn geworden. Waaraan hij is overleden is niet bekend. | |
Een interpretatie van Marsmans ‘Ichnaton’De strofe in afwijkend lettertype rechtsboven, onder de titel van het gedicht, heeft een illustratieve functie ten opzichte van de idee in ‘Ichnaton’. Het is een vergelijking, waarin ‘Ichnaton’ ‘een ‘vluchtige planeet’ is. ‘Vluchtig’ benadrukt de tijdelijkheid, het momentane van zijn verschijnen. ‘De oeroude sterrebeelden’ die van alle tijden zijn en die in de kosmos een onveranderlijke plaats hebben, staan tegenover de vluchtigheid van deze planeet. De verschijning van die ‘vluchtige planeet’ lijkt op ‘morgenlicht’ dat ‘virginaal’ en ‘ontijdig’ is. ‘Virginaal’ komt in het gedicht terug in regel 27: ‘kuisch en wit’ en in de voorlaatste regel ‘onaanrandbaar’. Dit zou betrekking kunnen hebben op het vrouwelijk voorkomen van Ichnaton. ‘Ontijdig’ wordt door Van Dale omschreven als ‘niet op de juiste tijd, op een verkeerd ogenblik plaatsvindend’. Brengen we ‘virginaal’ en ‘ontijdig’ in verband met Ichnaton dan zouden we kunnen zeggen dat Ichnaton niet paste in zijn tijd, maar desondanks ongeschonden bleef. Over het waarom kunnen we, met in ons achterhoofd de kennis over de historische figuur Ichnaton zoals hierboven is beschreven, het volgende zeggen: Ichnaton heeft met zijn revolutionaire ideeën over een monotheïstische godsdienst in de periode van zijn regering veel opzien gebaard, zonder dat men tegen hem in opstand kwam. Maar de positie van een farao stond ook nooit ter discussie. Zijn macht was absoluut en hijzelf was onschendbaar. Hij doorbrak met zijn religieus avantgardisme een eeuwenoud polytheïsme en was daarmee zijn tijd, die er niet rijp voor was, ver vooruit. Het monotheïsme kwam eeuwen na hem pas in zwang. De cyclische tijd en de eeuwigheid spelen in dit gedicht een belangrijke rol. De cyclische tijd wordt uitgedrukt in de afwisseling van dag en nacht en het komen en gaan van ‘eeuwen en koningen’. Het gedicht begint met het vallen van de nacht (‘de dag verwoei’) en eindigt met het aanbreken van de dag (‘de nacht ontvlamde, brandde en verwoei’). Dit ochtendgloren lijkt echter onmiddellijk weer teloor te gaan door middel van het beeld van een zon, die naar zijn laag zenith sloeg. Tegen een achtergrond die wordt gekleurd door de duisternis van de nacht, wordt de algemene gedachte opgeroepen van naamloze koningen uit het verleden, die in de vergetelheid zijn geraakt. Een uitzondering van iemand die niet ‘spoorloos en zonder naam’ is verdwenen, is Ichnaton. Het is dan ook daar, wanneer sprake is van Ichnatons verschijnen, dat het even weer dag wordt. Ichnaton, ‘het stralende kind van Aton’, wordt letterlijk gekoesterd door het licht van de zon. In de tijd gezien is Ichnatons optreden slechts een heel klein moment geweest en ook zijn verschijnen is, net als die van koningen vóór en na hem slechts tijdelijk. Het verschil is echter dat op zijn minst de dichter van ‘Ichnaton’ onder de indruk is van deze figuur en hem aan de vergetelheid onttrekt door middel van dit gedicht. Ichnaton sterft met de zon, want hij leefde in de zon, was de ‘zoon’ van de zon. Zijn sterven wordt geïdentificeerd met het naar ‘den horizon slaan’ van de zon in de morgen, een vroegtijdig sterven dus. Ichnaton wordt door de dichter gezien als een vitaal element in de Egyptische geschiedenis (‘aegyptisch duister’). Hij voldeed aan de eis die Marsman aan het leven stelde en die in zijn Verzameld werk: critisch proza geformuleerd wordt. Hij eiste ‘spanning, kracht en durf...Een sprong in het duister? Waarom niet? Alles, maar dan ook alles is beter dan zuchten en kwijnen in schemer en half-dood.’ Dit ‘kwijnen in halfdood’ herkennen we in het gedicht in het beeld van de ‘veege rank’, die ‘een vale schemerende plant’ is. De vitale sprong in het duister gebeurt in ‘Ichnaton’ aan de hand van een beeld dat doet denken aan een bliksemschicht: ‘Pijlsnel uitgroeiend is de zieke rank / een vlam geworden; tusschen tweevoudig duister / een slank, snijdend vuur, / dat, ster-snel wentelend, / den boom des duisters / tot den wortel spleet.’ Licht en duisternis staan in dit gedicht tegenover elkaar: licht heeft betrekking op het levende, het vitale en momentane, duisternis staat in verband met het kosmische en het eeuwige, maar ook met vergetelheid. Het verschijnen van Ichnaton binnen dit gedicht gebeurt aan de hand van vergelijkingen waarin datgene waarmee vergeleken wordt met ‘licht’ heeft te maken: ‘vlam’, ‘snijdend vuur’, ‘ster-snel’, ‘wit’ en ‘zon’. Deze vergelijkingen worden afgezet tegen een decor dat door duisternis wordt getekend: ‘blinde rotsen van den nacht’, ‘den eindeloozen muur van loodzwart duister’, ‘den boom des duisters’, ‘aegyptisch duister’. Ichnaton is als een licht in de duisternis geweest in de Egyptische geschiedenis, zoals de door Ichnaton aanbeden ‘schijf van de zon’, die Aton is, de duisternis van de nacht verdrijft. In de twee laatste strofen is iets merkwaardigs aan de hand. Er lijkt sprake te zijn van dubbelzinnigheid van de ‘hij’: deze zou én de zon kunnen zijn én Ichnaton. In eerste instantie zijn we geneigd in de ‘hij’ de zon te zien, maar al snel blijkt dat het onderwerp waarnaar het hier verwijst Ichnaton is. Bovendien is het niet voorstelbaar dat de zon in de morgen naar de horizon slaat. De dichter suggereert in zijn vergelijking op dergelijke wijze echter wél een sterke band tussen Ichnaton en de zon. Beiden zijn ‘goddelijk, uitverkoren, kuisch en wit’ en gaan ‘ontijdig’ ten onder. Ichnaton heeft de zon in het middelpunt van zijn religie gesteld. De zon is goddelijk en daarmee uitverkoren | |
[pagina 208]
| |
om aanbeden te worden. Op zijn beurt is Ichnaton ‘de zoon van Aton’. Hij is het ‘onaanrandbaar godskind’, ‘virginaal’, ‘kuisch en wit’, zoals ook de zon onschendbaar en maagdelijk is. | |
‘Ikarus’ en ‘Ichnaton’Met onze kennis van de historische figuur van Ichnaton kunnen we beide gedichten met elkaar in verband brengen. We zien dat én ‘Ikarus’ én ‘Ichnaton’ eindigen met de dood. Het sterven van beiden wordt op indirecte wijze meegedeeld: van ‘Ikarus’ worden de ‘neergestorte leden’ teruggevonden en ‘Ichnaton’ sterft zoals de zon van ‘zijn laag zenith naar den horizon’ sloeg. In het artikel ‘Kosmische zelfvergroting bij Bilderdijk, Perk en Marsman’ van Jacob Smit, wordt Marsman geciteerd, die heeft gezegd zich nogal te interesseren
letterkundig museum
Hendrik Marsman voor het Ikarus-motief. Dit is niet verwonderlijk omdat kosmische zelfvergroting, dat wil zeggen, de wens om de gehele kosmos te omvatten, in deze mythologische figuur letterlijk werd verbeeld door middel van een vlucht door het luchtruim. Dit getuigde net zoveel van hybris of hoogmoed als de gedachte de hele kosmos te willen omarmen. Marsman was zich bewust van de hybris en de straf die daaraan gekoppeld wordt: de val. We hebben in ‘Ichnaton’ niet zozeer te maken met een ‘Ikarus’, maar wel met de voor deze figuur karakteristieke vermetelheid, die hier op andere wijze wordt uitgebeeld, namelijk door een ‘pijlsnel uitgroeien’ van de ‘zieke rank’. Het ‘slaan’ naar de horizon kunnen we ons voorstellen als een gang naar beneden, een val. Zo wordt de dood verbeeld van Ichnaton. Als de titel in plaats van ‘Ikarus’ ‘Ichnaton’ was geweest (zoals misschien in Marsmans bedoeling lag), zouden argumenten voor deze keuze gehaald kunnen worden uit de beschrijving van Ichnaton, zoals die aan ons overgeleverd is. De vrouwelijke trekken van de ‘hij’ in ‘Ikarus’ komen dan overeen met de figuur van Ichnaton. Aan het begin van dit stuk merkte ik op dat Marsman in eerste instantie ‘onbeschrijflijk teeder’ had geschreven in plaats van ‘vrouw'lijk teeder’. De keuze voor ‘vrouw'lijk’ is een bewuste geweest. Hiermee heeft Marsman de vrouwelijkheid van Ichnaton explicieter willen maken. De ‘hij’, die in de door Donker geschreven strofen wordt geschetst, heeft, blijkbaar in navolging van Marsman, veel trekken van Ichnaton meegekregen, zoals we die kennen vanuit de overlevering: ‘slank en lieflijk’ (vredelievend), planten- en dierenminnend: ‘vlinders had hij lief en vrouw'lijk teeder / kuste hij bloemen in de avondzon’, hij is ‘vertrouwder met de dieren’. We herkennen in dit gedicht ook heel gemakkelijk de zachtaardige, dromerige, edele (zie laatste regel, vierde strofe) aard, die men Ichnaton in literatuur over hem heeft toegedicht. We zien dat het tijdsverloop in ‘Ikarus’ van Donker en in ‘Ichnaton’ van Marsman identiek is: begint ‘Ichnaton’ met het vallen van de avond, ‘Ikarus’ kuste de ‘bloemen in de avondzon’. Aan het eind van ‘Ichnaton’ sterft de ‘smalle knaap’ in de morgen, in ‘Icarus’ staat de ‘hij’ ‘in den morgen...stijgend, stralend op een top’ alvorens de sprong te ondernemen, die hem de dood invoert. De zonsondergang veroorzaakt bij ‘Ikarus’ een stemming, die hem de bloemen doet kussen en de liefste doet bejegenen met de allergrootst mogelijke omzichtigheid. De door Marsman vervaardigde eerste strofe van ‘Ikarus’ staat qua toon en stijl tegenover ‘Ichnaton’. Getuigt ‘Ichnaton’ nog van vitaliteit, in de eerste strofe van ‘Ikarus’ hebben we te maken met een melancholische ‘hij’. Als we kijken naar de inhoud dan constateren we gelijkenis tussen ‘hij’ en ‘Ichnaton’. Beiden zijn slank (‘slank en lieflijk’, ‘smalle knaap’), maar ‘Ikarus’ wordt vergeleken met een ceder en ‘Ichnaton’ met een ‘veege rank’, ‘een vale schemerende plant’. Ze treden beiden op tegen het vallen van de nacht en ze sterven beiden op hetzelfde tijdstip. | |
ConclusieUitgangspunt van dit artikel was een problematisering van Van Vliets correctie in zijn commentaar op Donkers gedicht ‘Ikarus’. Veronderstellend dat het misschien wel degelijk in Marsmans bedoeling lag dit gedicht, waarvan hij de eerste strofe schreef, de titel ‘Ichnaton’ te geven, heb ik gekeken naar de cultuurhistorische plaatsbepaling ervan. Nu we gezien hebben dat de ‘Ikarus’ van Donker gelijkenis vertoont met de historische Ichnaton, is verwisseling van titel voorstelbaar. Ik heb het in het voorafgaande al gehad over de ‘vrouwelijkheid’ van ‘Ikarus’, die zou kunnen verwijzen naar de vrouwelijke voorstellingen van Ichnaton. Marsman heeft in zijn beschrijving van de ‘hij’ in de eerste strofe bewust gekozen voor het predikaat ‘vrouw'lijk’. De Ikarus die we kennen uit het mythologische | |
[pagina 209]
| |
verhaal, heeft met Ichnaton de gerichtheid op de zon gemeen. Beiden gingen eraan ten onder. Ikarus kwam er lijfelijk te dicht bij, Ichnaton gaf zichzelf op spirituele wijze aan de zon. Hij deed dat zo fanatiek dat hij aardse zaken uit het oog verloor, waardoor hij met zijn rijk ten onder ging. In beide gedichten komt dat als volgt tot uitdrukking. In de eerste strofe van ‘Ikarus’, die door Marsman is geschreven, hebben we te maken met een ondergaande zon. Deze ondergaande zon bewerkstelligt een sfeer van melancholie en illustreert de stemming van de ‘hij’. We hebben in het voorgaande gezien dat in de Aton-religie het opkomen en ondergaan van de zon de belangrijkste uren waren om de zon te aanbidden omdat tijdens deze uren het licht, de schoonheid en de zachtheid van de zon het waardevolst waren. Het lijkt me daarom niet verwonderlijk dat de ‘hij’ in ‘Ikarus’ juist de bloemen kust in de avondzon. De aanbidding is weliswaar niet direct gericht op de zon, maar we zouden wit kussen kunnen zien als een soort ritueel dat aangewend is om de levengevende kracht van de zon te eren. Bovendien wordt in deze handeling op directe wijze tegelijkertijd de liefde voor de natuur uitgedrukt. Vervolgens moeten we, nu de zon zo belangrijk is voor de interpretatie, letten op de tweede en derde regel van de vierde strofe: ‘In den morgen heeft men hem gezien / stijgend, stralend op een top verschenen.’ Samen met het beeld van Ikarus wordt er een beeld van de ochtendzon gecreëerd, die net boven een bergtop uit komt en de ‘hij’, die daar boven op de top staat, in al zijn edelheid en trots verlicht met zijn stralen. Deze passage doet sterk denken aan een frase uit het ‘Zonnelied van Ichnaton’, waarin de scheppende kracht van de steeds weer terugkerende zon wordt bezongen: ‘Als gij verrijst aan de oostelijke lichtberg / Vervult gij met uw schoonheid heel het land.’ Ook in het gedicht ‘Ichnaton’ van Marsman komt een passage voor die doet denken aan dit gedeelte uit ‘Het zonnelied van Ichnaton’: ‘goddelijk, uitverkoren, kuisch en wit, / straalde de zon door het aegyptisch duister’. Het ondergaan en opkomen van de zon verbindt deze twee gedichten met het ‘Zonnelied’ waarin de macht van de zonnegod wordt bezongen. Een andere passage in het ‘Zonnelied’ is eveneens betekenisvol voor beide gedichten: ‘De aarde is in uw hand zoals gij mensen geschapen hebt / Rijst gij op, zo leven zij; gaat gij onder zo sterven zij / Gij zijt zelf de levenstijd en men leeft slechts door u.’ Geheel tegenovergesteld aan datgene wat hier wordt verwoord, sterven én ‘Ikarus’ én ‘Ichnaton’ in de morgen bij zonsopgang. De levengevende kracht van de zon wordt daardoor gerelativeerd. Spitsen we dit toe op Ikarus en Ichnaton dan wordt hiermee de fatale aantrekkingskracht van de zon op deze twee figuren duidelijk gemaakt. Natuurlijk is de zon in ‘Ikarus’ niet de veroorzaker van de dood van de ‘hij’, zoals dat in de mythe wel het geval is, maar zij vervult een rol als decor. ‘Ikarus’ lijkt wel een synthese tussen de mythische Ikarus en Ichnaton, de farao. De ‘hij’ kan net zo goed Ichnaton zijn want bij naam wordt het personage buiten de titel niet genoemd. In ‘Ikarus’ van Donker hebben we dus te maken met een personage dat én trekken heeft van de mythologische Ikarus én overeenkomsten vertoont met de historische Ichnaton. Dit maakt Donkers keuze voor de uiteindelijke titel ‘Ikarus’ enigszins willekeurig te meer daar het niet meer te achterhalen is om welke reden is afgeweken van de door Marsman gesuggereerde titel ‘Ichnaton’. De adequaatheid van Van Vliets correctie blijft, gezien dit alles, enigszins problematisch. | |
LiteratuuropgaveAnthonie Donker, De einder, verzamelde gedichten. Arnhem, 1947. Pagina 78. We vinden het gedicht ‘Ikarus’ van Donker in het meinummer van De Vrije Bladen uit 1929. H.T.M. van Vliet, Achter de vuurlijn van de horizon. Verspreid gepubliceerde gedichten 1917-1940 van H. Marsman. Amsterdam, 1990. Pagina 60. Het gedicht ‘Ichnaton’ van Marsman treffen we aan in diens Verzamelde gedichten op pagina 48 van de uitgave van 1971, Amsterdam. Voor de vertaling van Ovidius' Metamorphosen is Joost van den Vondels Herscheppinge gebruikt. In deze editie uit 1703 komt in het achtste boek een derde ‘verdichtsel’ voor, dat het volgende beschrijft: ‘Ikarus, den raet van zijn vader verwaerloozende, verdrinkt in zee.’ Dit ‘verdichtsel’ vinden we op de pagina's 264 tot 267. Amsterdam, 1703. Gerard Knuvelder schrijft over Donkers verblijf in Zwitserland in zijn Handboek tot de moderne Nederlandse letterkunde op de pagina's 80-83. Den Bosch, 1964. Voor de beschrijving van farao Ichnaton zijn de volgende werken gebruikt: J.G. Frazer schrijft over Ichnaton in The Golden Bough. A Study of Magic and Religion. Vol. 2. Hij doet dat op pagina 123 en 124. London and Basingstoke, 1914. Arthur Weigall schetst in zijn Ichnaton, pharao van Egypte het levensverhaal van Ichnaton. Amsterdam, 1924. Vervolgens zijn recentere werken gebruikt: Cyril Aldred, Akhenaten, King of Egypt. London, 1988. B. Tadema Sporry, Het wereldrijk der Farao's. Bussum, 1975. Pagina 132-138. Donald B. Redford, Akhenaten, the Heretic King. Princeton, New Jersey, 1984. De eis, die Marsman formuleert ten aanzien van het leven, vinden we in zijn Verzameld werk: critisch proza op pagina 235. Amsterdam-Bilthoven, 1938. De belangstelling van Marsman voor het Ikarus-motief blijkt uit een citaat op pagina 115 in het artikel van Jacob Smit: ‘Kosmische zelfvergroting bij Bilderdijk, Perk en Marsman’. Ik haal Smits woorden aan: ‘Dit herinnert ons eraan dat ook bij Marsman de “val” een poëtisch motief is. Het typisch romantische Ikarus-motief had hem ook gegrepen. In september 1922 schreef hij aan zijn vriend Lehning: “Nu de looden mantel dezer knellende maanden afviel ben ik grooter van vlucht dan Icarus - en je weet wat zijn lot was...Maar het leven zal verder gaan, hooger en lager.”’ Zie: Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen afd. Letterkunde. n.r. deel 20, nr. 4, 1957. |
|