Literatuur. Jaargang 9
(1992)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
Frans de Rover: ‘Ik snap niet waarom we op cultuurgebied steeds zo slecht in de publiciteit moeten komen’
| |
Is dat het beeld van Nederland in Duitsland?Dat is toch het beeld van Nederland in de hele wereld: kijken, maar niet kopen. De kruideniers. We weten toch allemaal dat we de cultuur die we hebben helemaal niet verdedigen. Dat we daar niets voor over hebben. | |
[pagina 158]
| |
Als je bedenkt wat Duitsland met die Goethe-instituten over de hele wereld betaalt en Frankrijk met zijn Maison Descartes. Wij hebben helemaal niets. Alleen van de Taalunie krijgen wij een beetje steun. Ook bij het colloquium Der 10. mai 1940-50 Jahre danach waar mensen als Grete Weil, Keilson, Brugsma, Mulisch, Nooteboom, Ferron aanwezig waren, was het weer te merken. We hoefden maar te kikken of de Senaat van Berlijn stelde meteen vijfentwintigduizend mark ter beschikking voor de organisatie. Tijdens het colloquium stond een dienstwagen van de Senaat ter beschikking om gasten van en naar het vliegveld te rijden. Het Literaturhaus Berlin stelde een zaal en logiesruimte beschikbaar. Vanuit Duitsland kregen wij dus alle medewerking om dit voor hen toch pijnlijke thema te bespreken. Tot twee dagen voor het begin was er vanuit Nederland nog geen enkele toezegging! Daar waren we dan maanden mee bezig geweest en de ambassadeur in Bonn heeft er ook nog tijd aan opgeofferd. Uiteindelijk hebben we iets gekregen. Een fractie van wat Berlijn had gegeven, maar meer hadden we gelukkig ook niet nodig. Dat ze voor zo weinig geld - het ging om zes-, zevenduizend gulden zo'n stampei maakten, is tekenend. Dat hoort ook bij de achtergrond van zo'n brief. Als je in het buitenland zit en zo weinig steun van de ministeries van wvc en Buitenlandse Zaken krijgt, denk je wel eens: waar doe ik het in godsnaam voor. Nederland als ‘Schwerpunkt’ zou toch een impuls kunnen betekenen voor de verspreiding en bekendheid van de Nederlandse literatuur in de wereld. Dat effect heeft de Buchmesse voor Spanje, Italië en Japan tenminste ook gehad. Over de hele wereld is de afgelopen jaren extra aandacht geweest voor de literatuur van die landen. Ter gelegenheid van het ‘Schwerpunkt Niederlande’ komt er trouwens een literatuurgeschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur voor de Duitse markt. Het boek zal bestaan uit een groot aantal essays over thema's die typisch zijn voor de Nederlandstalige literatuur en een lexicongedeelte met biografieën van zo'n honderd schrijvers uit Nederland en België. Op de Buchmesse gaat het echter niet alleen om literatuur. Dat is een veel gehoord misverstand. Het gaat om boeken op elk gebied. Van tuin- en kookboeken tot encyclopedieën. Het literaire boek vormt maar een kleine fractie en bij de literaire uitgeverijen zit niet het grote geld, dus zijn die van de overheid en sponsors afhankelijk. Maar nogmaals, ik vind toch nog steeds dat het overheidsbeleid had horen te zijn en de overheid het voortouw had moeten nemen. Nederland heeft in ieder geval een ontzettende flater geslagen met dat gehannes over wel of niet komen. Dat de directeur van de Buchmesse een grote brief aan d'Ancona heeft geschreven, waarin hij dreigde het hele project af te blazen als nu niet werd beslist, is toch wel genant. Ik snap niet waarom we op cultuurgebied steeds zo slecht in de publiciteit moeten komen.
klaas koppe, amsterdam
Frans de Rover | |
Komt dat doordat de hele Tweede Kamer vol zit met economen die, Nuis en Bolkestein uitgezonderd, nooit een boek lezen?(Nadenkend) Ja, die Nuis. | |
Is er iets met Nuis?De zevende stelling in mijn proefschrift was tegen Nuis: ‘De wijze waarop de Volkskrant-literatuurcriticus Aad Nuis de schrijver Frans Kellendonk publiek in diskrediet brengt door hem in een recensie op grond van (een aantoonbaar verkeerde lezing van) zijn roman Mystiek lichaam van antisemitisme te betichten, is een onmiskenbare blamage voor het niveau van de hedendaagse literatuurkritiek.’ Ik heb zelfs mijn medewerking aan een jaarboek opgezegd omdat Aad Nuis in de redactie zat. Hij heeft zich nooit iets aangetrokken van de kritiek die hij over zich heen heeft gekregen naar aanleiding van zijn recensie van Mystiek lichaam van Frans Kellendonk. Hij is stug blijven volhouden dat hij het boek goed gelezen heeft en dat het latent antisemitisch is. Ik kende Frans redelijk goed en dat geval heeft absoluut zijn dood bespoedigd. Hij heeft zich dat zo aangetrokken. Hij had aids, dus dood was hij toch wel gegaan, maar dat hij van antisemitisme werd beticht vond hij vreselijk. Godverdomme, die kerel heeft zich absoluut niet gerealiseerd wat hij aanrichtte door en passant te zeggen ‘sluier van antisemitisme’. Maar in een volgend kabinet zal Nuis - ‘Aap Muis’, zei Reve ooit treffend - wel minister van wvc worden, dus misschien moet ik voorzichtiger zijn. | |
[pagina 159]
| |
Jij propageert in Duitsland de Nederlandse literatuur. Verdient onze literatuur meer bekendheid?Het is in bepaalde kringen bon-ton om te zeggen: ‘die Nederlandse literatuur is toch eigenlijk niks.’ Daar heb ik het ook met Jaap Goedegebuure - die dat ook wel eens heeft beweerd - over gehad. ‘De Zuid-Amerikanen, de Fransen, de Duitsers, die schrijven Literatuur.’ Dat heb ik altijd onzin gevonden. Niet dat die literaturen niet groot zijn, maar dat wil niet zeggen dat de Nederlandse literatuur niets zou voorstellen. Het is in veel opzichten een heel ander type literatuur. Veel meer op de vorm gericht, veel meer gericht op wat sommige critici egotripperij noemen. Egocentrisch, psychologisch, niet het grote leven, maar meer de eigen psyche. Toen Ton Anbeek met zijn stuk over het ‘straatrumoer’ in de Nederlandse literatuur kwam - wat een spijt zal hij over dat stuk hebben, dat hem tot het einde van zijn leven zal blijven achtervolgen - heb ik al als antwoord gegeven: ‘Wat is dat voor onzin, dat wij straatrumoer nodig zouden hebben. Waarom zouden wij ook van die Amerikaanse blockbusters, die dikke pillen moeten schrijven.’ Dat vond ik dus al voordat er sprake van was dat ik naar het buitenland zou gaan. Nu ik hier in Berlijn zit, vind ik dat ik in dat opzicht wel iets te verdedigen heb. | |
Vergelijk de Nederlandse en Duitse literatuur eens.De Duitse literatuur lijkt me veel meer een boodschappenliteratuur. In de Nederlandse literatuur wordt vaker subtiel en ironisch met de fictie omgegaan. Ik vind Duitse literatuur - en dat geldt voor alles in Duitsland - ontzettend eenduidig. Men heeft heel veel moeite met dubbelzinnigheden, met dubbele bodems, met ironie et cetera. In dat opzicht zie ik wel een eigenheid van de Nederlandse literatuur, al is het natuurlijk moeilijk om over dit soort zaken te generaliseren. Een gebrek aan durf om met de taal te spelen. Ik vind dat schrijvers van het Revisorproza - al kun je schrijvers moeilijk allemaal onder zo'n noemer bij elkaar brengen - een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse literatuur hebben geleverd. Mulisch zegt: ‘Het gaat er niet om wat je vertelt, maar om hoe je wat vertelt.’ En ik denk dat men daar in Duitsland minder gevoelig voor is. Je merkt dat ook aan de problemen die studenten hebben met het proza van Kellendonk, Van het Reve of Mulisch. ‘Wat staat er nu? Is het nu waar of is het niet waar? Wat bedoelt hij nou?’ Dat soort vragen krijg ik eerder dan in Nederland, al snappen ze daar natuurlijk ook lang niet alles. Een van de vooroordelen tegen Duitsers is, dat ze geen humor hebben. Laten we zeggen: een ander gevoel voor humor, want je moet ontzettend uitkijken met dat soort generalisaties. Dat zie je toch ook in de literatuur. Zo'n term als bekentenisliteratuur, in Nederland een type literatuur, dat in de jaren zestig rond Gerard Reve opkwam, is hier volstrekt onbekend. Een Jan Cremer heeft men hier ook niet gekend. Duitsland is een erg provinciaals land. Het is toch met heel veel opvattingen en ontwikkelingen die wij al lang achter ons hebben, op het gebied van de relatiewetgeving of ongehuwd samenwonenden, ver achterop. Het gezin is hier werkelijk nog de hoeksteen van de samenleving. Waar in Nederland op een gegeven moment vertegenwoordigers van homobewegingen met de autoriteiten zijn gaan overleggen, ziet men hier de instituties als de vijand. Daar ga je niet mee om. In Berlijn hangt de ‘Schwulenscène’ toch ook vaak een beetje met de Kreuzbergscène samen, die zoiets hebben van ‘wij zijn alternatief dus wij zijn tegen het gezag’. Onze studenten maken kennis met Gerard Reve en lezen Op weg naar het einde, dat hier een erg leuk boek gevonden wordt in tegenstelling tot De avonden, dat men te zwartgallig en te zwaarmoedig vindt. Op weg naar het einde vinden ze prachtig, maar ze zeggen: ‘1963, hoe is het mogelijk. Als je dat vergelijkt met wat er toen in Duitsland geschreven werd.’ ‘Waar waren die “Schwulen” bij ons,’ zei me laatst een student. ‘Wat deden ze bij ons in 1963?’ Nu is het wel zo dat toen Van het Reve die brieven in Tirade publiceerde, hij direct tot de literaire smaakmakers werd gerekend. Bij Gomperts, bij Morriën viel hij heel goed. Die zagen direct dat hij fantastisch was. Zijn succes is in die zin ook georkestreerd. In de literaire kritiek was men hem goed gezind en dat scheelt natuurlijk een stuk. | |
Er wordt veel Nederlandse literatuur in het Duits vertaald. Mulisch en Nooteboom zijn heel succesvol | |
[pagina 160]
| |
in Duitsland, maar Claus en 't Hart zijn min of meer geflopt.Nootebooms boekenweekgeschenk - Het volgende verhaal, Die folgende Geschichte staat al weken in de boekentoptien. Tot nu toe zijn er 85.000 exemplaren van verkocht. Dat boek zou ík niet in eerste instantie hebben gekozen om te vertalen. Ik zou een ouder werk hebben uitgezocht of Rituelen opnieuw onder de aandacht hebben gebracht. Veel uitgevers denken dat als een boek in Nederland succes heeft, het ook in Duitsland succes zal hebben. Dat gaat lang niet altijd op. De verkoop van Maarten 't Hart hier moet een tegenvaller zijn geweest, want in Nederland waren zijn boeken steeds bestsellers. Succes in Duitsland heeft echter ook te maken met de vraag of een schrijver daar wel werkelijk in geïnteresseerd is, want je moet er wat voor doen. Je moet interviews geven. Je moet in het ‘Literaturhaus’ optreden dat iedere stad van naam heeft. Je moet je hier laten zien. Je moet gaan voorlezen in boekhandels en proberen op de landelijke of de talrijke regionale televisiestations te komen. Cees Nooteboom kwam hier een half jaar wonen en is gebleven. Hij is werkelijk van hot naar haar gerend om lezingen te houden. Vorige week vertelde hij me nog dat hij in Kiel was. Verleden jaar was hij daar ook geweest. Toen zaten er vijfentwintig mensen, nu tweehonderdvijftig. Zo gaat dat. Het distributiesysteem van boeken loopt hier heel anders. Er is geen Centraal Boekhuis. De uitgevers moeten de boekhandels aflopen. Dus moet je als schrijver naamsbekendheid krijgen. Alleen een boek in de winkel leggen, kun je net zo goed niet doen. Dat gaat in Nederland natuurlijk iets gemakkelijker. Nederland is gewoon kleiner. Een boek wordt gesignaleerd. Er is een interview. Ben je op de televisie in Nederland, dan kan iedereen je zien. Ik heb de indruk dat in Nederland een veel levendiger literair discours is dan in Duitsland. Neem nou zo'n ‘Republiek der Letteren’ van Vrij Nederland. Dat is toch een wekelijkse bron van informatie en discussie. Ik ken daar geen pendant van in Duitsland. Maar het Nederlandse systeem heeft ook zijn nadelen. In Nederland moet een boek altijd snel besproken worden, omdat zo'n recensie anders niet meer actueel is. Hier heb je nog wel eens dat een recensie anderhalf jaar na het verschijnen van de roman komt. Dat maakt hier niet veel uit, terwijl in Nederland het idee leeft dat literatuur actueel is. Ook literaire avonden zijn hier anders. Hier komt een schrijver, leest voor, doet zijn boek dicht en dat was het dan. Bij ons is er tegenwoordig toch altijd nog een gesprek en discussie. Ook in dat opzicht heb ik het idee dat het levendiger is in Nederland. | |
Waarom ben je ingegaan op de uitnodiging om naar Berlijn te komen?Het is eigenlijk gekomen door mijn proefschrift over Harry Mulisch. Daarin speelt de alchemie een grote rol. Niet alleen de materie verandert, maar ook de psyche van diegene die met de materie bezig is. Zo zou je ook mijn ervaring bij het schrijven van het boek kunnen weergeven. Het hele boek is binnen een half -jaar- geschreven. Dat was een alchemistisch proces in die zin dat, toen het af was, ik mijzelf een beetje veranderd voelde. Het was een vreemde ervaring om met die stof, dat oeuvre op die manier om te gaan. Na mijn promotie kon ik me niet voorstellen dat ik gewoon weer op mijn werkkamer zou gaan zitten. Er moest eigenlijk iets ingrijpends gebeuren. En toen kwam het aanbod uit Berlijn en ik dacht: dat is de radicale verandering. Daarbij, ik was het ook wel een beetje zat in Amsterdam. Je zit daar twaalf jaar en je ziet dat er eigenlijk niets verandert. Men schuift alleen maar dichter tegen elkaar aan en wordt samen ouder. Er kwam nooit meer een nieuw iemand bij. Alle plaatsen die openvielen, werden door bezuinigingen ingepikt. Er zitten natuurlijk hele kundige mensen, maar als je zo lang bij elkaar zit, verdwijnt ook iets. Bovendien is de hele academische sfeer in Nederland - met iedere keer die aanslagen op je positie - funest. In Nederland zou ik een hoogleraarspost ook niet geambieerd hebben. Toen kwam twee dagen na mijn promotie dat aanbod uit Berlijn. Ik kon een medewerker aantrekken, een secretaresse. Ik kon mijn eigen kandidaatsassistenten aanstellen. Het hele instituut kon gaan groeien. Honderdduizenden marken zijn in het instituut gestoken. Computers, video, noem maar op. Alles kon. Als ik maar wilde komen. Vijftigduizend mark boven op het gewone, voor Nederlandse begrippen ook al forse budget, heb ik gekregen voor het opvullen van gaten in de bibliotheekscollectie. Het leek wel luilekkerland. In vergelijking met Amsterdam toen, groeiden hier de bomen tot in de hemel. Dat was echt zo in het begin. Nu wordt hier ook een beetje bezuinigd, maar voor de bibliotheek kunnen we nog steeds vrijwel alles kopen. | |
Daarmee heeft je schrijfwerk ook andere accenten gekregen. Minder in de lijn van je proefschrift.Het is eigenlijk inherent aan een post in het buitenland - en nu zit ik nog goed hier in Berlijn, omdat we een fantastische bibliotheek hebben - dat je het accent toch iets meer verlegt van het wetenschappelijke werk naar het toegepast wetenschappelijke werk. Je moet toch veel breder met dat vak omgaan. Ik zit hier nu eenmaal voor de hele moderne letterkunde. Een echte specialist kun je hier wel zijn, maar in de dagelijkse praktijk moet je dat een beetje ter zijde kunnen stellen. Je moet de studenten over twee eeuwen bedienen. Noodgedwongen moet je hier veel breder zijn dan het specialisme dat je in Nederland tussen twaalf anderen zou kunnen uitoefenen. Daarnaast vind ik dat ik tot taak heb om Nederlandse literatuur en Nederlandse schrijvers op de Duitse markt te helpen introduceren. Sinds | |
[pagina 161]
| |
ik hier ben schrijf ik meer een soort overzichtachtige, literatuurgeschiedenisachtige stukken voor Duitse tijdschriften, al heb ik laatst nog wel in De Gids en Bzzlletin over Mulisch en Canaponi geschreven. Wat ik niet meer zal doen is een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van ‘de theorie’, whatever that may be. Dat interesseert me niet zoveel meer. | |
De organisatie van zo'n colloquium Der 10. Mai 1940-50 Jahre danach past daar ook bij.Ja, het was niet zozeer een herdenken van een gebeurtenis in 1940. Het ging meer over de betrekkingen Nederland-Duitsland daarna en de invloed en verwerking van de Tweede Wereldoorlog in de Nederlandse literatuur. We hebben het onderwerp een beetje naar de actualiteit toegeschoven. Wat betekent die gebeurtenis voor ons Nederlanders nu nog? De feiten van de Tweede Wereldoorlog kun je afwikkelen, maar de immateriële kanten werken heel lang door. Die blijven aanwezig in de relatie Nederland-Duitsland. Daar iets van te laten zien, was het doel van het colloquium. Dat leek me belangrijk, want men kijkt hier in Duitsland nu eigenlijk alleen naar het oosten. Daar ligt voor Duitsland Europa. Er zijn volgens mij veel Duitsers die nauwelijks weten dat Nederland als onafhankelijke staat met een eigen cultuur bestaat. In de Duitse pers zie je ook ontzettend weinig nieuws over Nederland. Alleen als het heel spraakmakend is, lees je er hier iets over. Ik heb veel begrip voor jongeren die kotsziek worden van dat gepraat over de Tweede Wereldoorlog waar zij niets meer mee te maken hebben. Aan de feiten zijn ze niet schuldig, maar aan de gevolgen kunnen ze, omdat ze Duitser zijn, niet ontsnappen. Er waren ook een paar studenten die zeiden: ‘God allemachtig, weer die oorlog.’ Maar dat zijn dan ook diegenen die, als ik in een college zeg dat op 10 mei 1940 de Duitsers Nederland binnenvielen, hun vinger opsteken en roepen: ‘Mijnheer de Rover, dat waren niet de Duitsers, dat waren de nazi's.’ Daar word ik dan weer giftig over, alsof de nazi's niets met de Duitsers van doen hadden. Er spraken er toch wel erg veel Duits, nietwaar? Maar het is een manier om er enigszins onderuit te komen. De geschiedenis is natuurlijk vreselijk voor de Duitsers, maar dat wil niet zeggen dat ze daar niet regelmatig aan herinnerd mogen worden. | |
Je boek Over De aanslag van Harry Mulisch sluit je af met de volgende conclusie: ‘het boek is te lezen als een in structureel opzicht klassieke roman, als een psychologische roman, als een filosofische roman, als een roman over het schrijven. Het boek valt niet te reduceren tot één van deze genres. In een dergelijke gelaagdheid en meerduidigheid ligt voor de auteur de norm voor een literair waardeoordeel: “De kwaliteit van een roman schuilt nooit in het navertelbare verhaal, maar in het onnavertelbare, dat met het verhaal gedaan is.” (Mulisch 1972: p. 170). Wie Mulisch' kwaliteitsnorm onderschrijft, kan maar tot één conclusie komen: De aanslag is een meesterwerk.’ Deel jij de kwaliteitsnorm van Mulisch?O ja, je kunt die zin ook anders lezen, maar ik vind De aanslag echt een meesterwerk. Ik zit met mijn literatuuropvatting heel dicht tegen die van Mulisch aan. Dat kan gevaarlijk zijn, maar dat vind ik in dit geval, bij iemand die zo magisch met de taal kan omgaan, geen enkel bezwaar. Hij is natuurlijk een goochelaar, een magiër met taal. Ik vind het een groot
klaas koppe, amsterdam
pluspunt van Mulisch dat hij kan, wat hij wil. Het gemak waarmee het lijkt te zijn gegaan, vind ik een blijk van zijn grote kunst. Dat is bijvoorbeeld mijn bezwaar tegen een schrijver als Jeroen Brouwers. Die wil ook dolgraag Mulisch zijn. Hij is het ook aldoor met Mulisch eens. Die zie je gewoon zitten schrijven met zijn tong uit zijn mond, hard drukkend op zijn potlood. Dat is mijn idee als ik een boek van Brouwers lees. Die wil het graag, maar die kan het niet. Dat blijft loodzware retoriek. | |
Je bedrijft romananalyse vanuit een receptie-esthetisch kader.Ik zie mezelf als een reflecterende lezer. Dat is geen | |
[pagina 162]
| |
gewone lezer meer, maar dat gaat in de richting van wat schrijvers wel eens de ideale lezer noemen. Namelijk die lezer die verslag doet van een leeservaring en daarbij misschien wel het dichtst benadert wat uit die schrijver bewust én onbewust in het boek terecht is gekomen. Ik begin met lezen en ik probeer binnen de tekst en het oeuvre te blijven bij het verantwoorden van wat ik gevonden heb. Ik baseer me niet op een uitspraak van Mulisch die ik toevallig gehoord heb en ik stel me niet op vanuit de psyche van Harry Mulisch. Ik ben het met Wolfgang Iser eens als die zegt dat een van de geneugten van het lezen is, dat je open plekken kunt invullen. Dingen die je niet snapt in de tekst kun je door middel van je fantasie verbinden. Bij motieven leg je zelf verbanden. In De aanslag staat niet expliciet dat je het ‘steen’ in de naam Steenwijk moet verbinden met het gesteente in de Alpen. Dat doe jij als lezer. En Iser zegt dat als een tekst die mogelijkheden biedt, de tekst of wat je binnen de tekst verbindt een hoger waarheidsgehalte krijgt. Omdat je dat wat je zelf gevonden hebt, meer als waar aanneemt dan wat iemand anders je zegt. Dat kun je uitbreiden tot het leggen van betekenissen in allerlei uitspraken binnen de tekst. Op een gegeven moment ben je in staat om te zeggen: dit is een filosofische roman, omdat het boek de volgende uitspraak doet over de wereld. Dat staat weliswaar niet allemaal expliciet in die tekst, maar dat inzicht heb je dan verworven door je eigen creativiteit. En die uitspraak heeft vervolgens ook echt een zeker waarheidsgehalte, want je hebt hem zelf gevonden. Zo aantrekkelijk subjectief-objectief is nu de receptie-esthetica. | |
De ideale lezer haalt dus meer uit een tekst dan de schrijver er bewust heeft ingestopt?Als dat gebeurt, heb je echt met heel goede literatuur te maken, denk ik. Een boek waar niet meer uitkomt dan de schrijver er bewust heeft ingestopt, is geen goed boek, althans geen literatuur. Dat is een verslag, een reportage of een autobiografie. | |
Mulisch zegt altijd dat zijn schrijfproces onbewust verloopt.Dat geloof ik nou ook niet helemaal, maar ik geloof wel dat het een schrijversschap is waarbij hij niet precies weet wat hij doet. Hij heeft zijn tekst niet al van tevoren van a tot z klaar. Er zijn schrijvers - en die kunnen ook hele mooie boeken schrijven, al wil ik niet zeggen dat dit het enige type literatuur is waar ik van hou - die precies weten wat er gaat gebeuren. Thomas Roosenboom vertelde kortgeleden hier in Berlijn dat hij vooraf het geraamte van een roman of verhaal op grote vellen behangpapier uitschrijft en vervolgens de verschillende hoofdstukken dag na dag letterlijk invult. Dat zal bij Mulisch niet zo zijn. Als je Mulisch naar de betekenis van een motief of verhaalelement vraagt, zal hij zeggen dat hij dat niet weet. En vervolgens vertelt hij alleen maar het verhaal na. Waarom er nou bij die mevrouw Beuber witte pluimen op tafel staan en er een soort ei ligt, weet hij niet. Dat verwijst naar Egypte, zeg ik dan. ‘Daar weet ik niets van,’ zegt hij. ‘Dat zijn associaties.’ Zodra je aan betekenissen komt, weet hij het niet, maar wat er gebeurt, weet hij exact. | |
Welke inzichten verschaft Mulisch mij in De aanslag?Zij wereldpolitieke visie is nogal simpel, maar in De aanslag concretiseert hij morele begrippen als verantwoordelijkheid en schuld in situaties en personen. Door dat te problematiseren en te vragen naar de consequenties ervan maakt Mulisch de lezer ervan bewust dat een bepaalde situatie die op een bepaald moment plaatsvindt ontzettend veel gevolgen heeft voor heel veel mensen gedurende een hele lange periode. Dat de Tweede Wereldoorlog nooit ophoudt, omdat mensen voortdurend met de gevolgen ervan worden geconfronteerd. Hij problematiseert dat op de manier van een spannende roman. Grote literatuur gaat uiteindelijk over dit soort platvloerse dingen en alleen de manier waarop het verwoord wordt, verwerkt wordt, is een kwaliteitsnorm. Het gaat bij mijn romananalyse niet in de eerste plaats om de knikkers - wat wil Mulisch ons vertellen - maar om het spel, hoe hij wat vertelt. Een roman is geen politiek of filosofisch pamflet. Mulisch is een schrijver die zich heel erg bewust is van genre. Dat ligt ook ten grondslag aan zijn conflict met Van het Reve indertijd. Reve deed in brieven aan Carmiggelt racistische uitspraken en Mulisch zei: ‘Dat mag je in een roman, in literatuur wel doen, maar jij gebruikt er een verkeerd genre voor, de brief. Dat is een genre van onze wereld, dus wat er staat neem ik letterlijk. Jij bent een racist.’
Maar een roman is ook een kunstwerk en geeft een zekere esthetische bevrediging. Een kunstwerk treft je omdat je er iets in ziet. Of je dat nu onder woorden kunt brengen of niet. Bij een roman, die talig is, ligt dat iets eenvoudiger dan bij een muziekstuk of bij abstracte kunst, maar het is toch kunst. Daarom ook maakt Mulisch een onderscheid tussen een verteller en een schrijver. Omdat een verteller alleen een verhaal vertelt, is het leesproces afgelopen wanneer je het boek uit hebt, dan weet je het. Terwijl een schrijver - en dat is hij dan zelf - er iets meer mee doet. Die weet van tevoren niet waar hij uit zal komen, waardoor hij er een kunstwerk van maakt en het toch meer wordt dan een afbeelding. Als ik een foto van deze straat ophang, is dat een op een. In een boek van Maarten 't Hart gebeurt voor mij niet veel meer dan hij beschrijft. Als het boek uit is, is het verhaal ook op. Bij Mulisch of in minstens even grote mate bij iemand als Kellendonk is het verhaal nog lang niet op als het boek uit is. Dan is er nog van alles mee te doen. Dan heb je het nog niet geconsumeerd. Er blijven nog allerlei raadsels over. Als een tekst mij raadsels opgeeft, | |
[pagina 163]
| |
wil ik er steeds meer van weten. In feite heeft romananalyse alles met detectivewerk te maken. | |
Je columns in het blad Vooys hebben Berlijn als onderwerp.Daar ben ik mee begonnen toen ik hier als hoogleraar kwam. Eerst heette de column ‘Uit de muur’ en nu ‘Na de muur’. Mijn stukken geven een beeld van ontwikkelingen hier in Berlijn. Het onderwerp van mijn laatste column past wel binnen dit interview. In het laatste nummer vertel ik over een receptie van Amsterdamse zakenlui die onder aanvoering van Ed van Thijn in Berlijn waren. Het was een gezelschap van zo'n man of veertig, vijftig. Bijna allemaal ondernemers. Een treffend voorbeeld van representatie en Nederlandse cultuur in het buitenland. Van Thijn zei in zijn toespraak dat de Berliner Notizen van Armando toch zo'n goed voorbeeld zijn van de samenwerking tussen Amsterdam en Berlijn. Laat dat nou net een boek van Nooteboom zijn! Niemand schrok ervan op. Alleen de voorzitter van het College van Bestuur van de Vrije Universiteit Brinkman en ik, keken elkaar aan. Ook de brochure waarin de delegatieleden werden voorgesteld, was uitermate knullig. ‘Ed van Thijn Bürgermeister von Amsterdam’ stond er, maar ‘Bürgermeister’ is hier zoiets als burgemeester van een stadsdeel. Als Van Thijn ontvangen wil worden op het niveau dat hier Diepgen heeft, moet hij zich ‘regierender Bürgermeister’ noemen. Ook komisch was dat Brinkman en Gevers van de Vrije Universiteit en de Universiteit van Amsterdam, een volstrekt andere functie-omschrijving hadden gekregen, terwijl ze toch exact dezelfde positie bekleden. De Duitsers zullen wel gedacht hebben: wat is dat voor gezelschap. Ach, Herr Franssen, er is nog veel te doen. Doch? |
|