Literatuur. Jaargang 9
(1992)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
Enkele opmerkingen bij Homme's hoest
| |
[pagina 131]
| |
hebben om niet ook haar van de hand te doen. Ze wil reizen en Homme en zijn Jaguar zijn daar een uitstekend middel toe. Homme weet niet waarom hij de dingen doet die hij doet. Hij wordt zeker niet gedreven door edelmoedige of rationele motieven. Als hij het meisje heeft toegezegd om met haar naar Troje te gaan, krijgt hij daar vrijwel onmiddellijk spijt van. Hij durft het haar echter niet te zeggen. Nadat hij in Izmir van Helena
klaas koppe, amsterdam
W.F. Hermans een grote som geld heeft gekregen om een reparatie van de Jaguar te betalen, overweegt hij even om de auto niet op te halen maar om stiekem te vertrekken. Een taxichauffeur, die vraagt waar hij heen wil, wekt hem uit deze dagdroom en Homme ziet dan van zijn voornemen af. Uit de gesprekken die Homme en Helena voeren, blijkt dat hun opvattingen nogal verschillen. Wat hun kijk op het verleden betreft, staan ze lijnrecht tegenover elkaar. Helena heeft het gevoel dat het verleden ook nu nog leeft en dat het ons nog altijd tekens geeft. Homme daarentegen ziet in het verleden alleen overdrijving en overbodige ballast. Bij de aanblik van de Hellespont reageert Helena zeer enthousiast terwijl Homme het allemaal erg vindt tegenvallen; de zeeëngte blijkt wel erg smal te zijn. ‘Het moet de Grieken eigenlijk haast geen moeite hebben gekost Troje te bereiken,’ zo stelt hij. ‘Ze hebben er zoveel drukte over gemaakt om thuis te kunnen opscheppen. Of als smoes dat ze zo lang waren weggebleven.’ Ook in Troje laat Homme deze houding niet varen. Hij betwijfelt of wat zij zien wel het echte Troje is en hij beschouwt het verhaal van het Trojaanse paard als een fabeltje. Terwijl Helena bij het aanschouwen van de resten van de oudheid die ze op hun tocht zien het gevoel heeft ‘twee foto's over elkaar heen te zien: het beeld van zoals het was en daar doorheen zoals het nu is’, kan Homme de gedachte niet kwijtraken dat het allemaal alleen maar te kolossaal was om af te breken. Van echt contact met de plaatselijke bevolking is geen sprake. De mensen die ze onderweg ontmoeten, proberen veelal tevergeefs in gebrekkig Duits of Engels met hen te communiceren. Homme is alleen in Turkije omdat men hem verteld heeft dat hij er veel geld voor zijn auto kan krijgen; van de Turkse beschaving weet hij niets. Helena is wat dat betreft beter onderlegd. Ze vertelt Homme allerlei dingen die ze over de islam heeft gelezen en ze is goed op de hoogte van de bezienswaardigheden in de verschillende plaatsen die ze aandoen. In de wereld van Homme's hoest zijn niet alleen de landkaarten onbetrouwbaar. Ook een zo mooie, dure auto als een Jaguar E-type is blijkbaar niet te vertrouwen. Hij vertoont steeds meer mankementen. Aanvankelijk loopt alleen de motor slecht. Homme wijt dat aan de inferieure Bulgaarse benzine. De in Turkije getankte Shell-benzine betekent echter niet het einde van de problemen. De moeilijkheden met de auto nemen in Turkije juist steeds meer toe. Als eerste begeeft de snelheidsmeter het. Dat is overigens geen echt probleem want hoewel Homme graag hard wil rijden, is dat vaak volkomen onmogelijk door de sterk verwaarloosde wegen waar Helena en zijn kaarten hem brengen. Hij moet er voortdurend op zijn hoede zijn dat de onderkant en de uitlaatpijpen van zijn Jaguar niet onherstelbaar beschadigd zullen worden. Ook als de wegen weer beter worden, is nog niet alle leed geleden. De motor laat vreemde metalen tikken horen. Banden raken lek en bij de stad Izmir loopt de oliedruk te hoog op. De reparatie daarvan blijkt niet afdoende.Kaart van Turkije
| |
[pagina 132]
| |
Een tijdje later moet er een nieuwe bout in het oliereservoir worden gezet en ook de snelheidsmeter raakt opnieuw defect. In Antalya wordt het reservewiel gestolen en tenslotte begeeft de auto het. Op een steile helling wordt de motor te heet. Als het hoogste punt bereikt is en Homme begint terug te schakelen, is er een zwakke knal te horen. Het is niet duidelijk of Homme de macht over het stuur verliest, of dat de wielen niet langer de besturing volgen. De auto raakt in een ondiepe afgrond en slaat om. Homme overleeft dit ongeluk niet. Het einde van de auto wordt door het steeds verder voortschrijdende verval ervan als het ware al aangekondigd. Hetzelfde geldt voor Homme's eigen einde. De kettingrokende titelheld hoest voortdurend. Een oppervlakkige telling levert wel vijftien hoestbuien op. De parallel tussen het verval van de auto en Homme's eigen verval dringt zich op. Homme wijt zijn hoesten eerst aan de slechte kwaliteit van de Bulgaarse sigaretten, maar de later gekochte Turkse sigaretten brengen geen verbetering. Homme past uitstekend bij andere hoofdpersonen in het werk van W.F. Hermans. Zijn hele streven is door een combinatie van zijn eigen onvermogen om te doen wat hij eigenlijk wil doen én omstandigheden buiten hem zelf om tot mislukken gedoemd. Niet alleen in zijn daden maar ook in zijn manier van denken sluit Homme goed aan bij Hermans' opvattingen over de mens. Homme maakt zich voortdurend zorgen om niets. Hij hoort zo bijvoorbeeld onderweg een vreemd metaalachtig tikken onder de motorkap van zijn auto, dat hem somber en stil stemt. Het klinkt hem als een sinistere waarschuwing in de oren. In een garage waar hij later een band laat plakken, kan men voor dit tikken geen verklaring geven, ‘maar het betekende niets bijzonders, luidde de prognose’. Tijdens de boottocht over de Hellespont maakt hij zich ten onrechte ongerust over de vraag of zijn auto wel zal starten als hij van de pont moet rijden en als de oliedruk oploopt, houden Homme's gedachten zich onophoudelijk bezig met de mogelijkheid dat er nog meer kan kapotgaan. Hij bereikt echter zonder problemen een garage. Homme heeft weinig vertrouwen in zijn auto en ook zijn medemensen vertrouwt hij voor geen cent. Hij ziet overal samenzweringen en bedrog. Dit blijkt vooral in Izmir waar de Jaguar ter reparatie naar een garage wordt gebracht. De alleenvertegenwoordiger van British Leyland heeft er zelf geen reparatiewerkplaats, maar hij is Homme behulpzaam bij het vinden van een monteur. Die monteur neemt Homme en zijn auto mee naar een rommelige werkplaats in een buitenwijk. Homme keert met een toevallig passerende taxi terug naar het centrum van de stad. Hij slaagt erin de taxichauffeur met Duits en gebarentaal duidelijk te maken dat deze de naam van de plek waar hij Homme heeft opgepikt op een papiertje moet schrijven zodat Homme de werkplaats de volgende dag terug zal kunnen vinden. 's Nachts kan Homme de slaap niet vatten. Hij hoest onophoudelijk en hij maakt zich grote zorgen over zijn auto. Misschien hebben de monteurs de Jaguar inmiddels wel helemaal uit elkaar geschroefd om de onderdelen te verkopen. Misschien heeft de taxichauffeur wel een verkeerd adres opgeschreven. De volgende ochtend wil hij eigenlijk helemaal niet op zoek naar de werkplaats. Hij wil ‘de waarschijnlijkheid van de ramp’ geen zekerheid laten worden. Een taxichauffeur brengt hem echter probleemloos naar de op het briefje aangegeven plek. De Jaguar is voor een belachelijk laag bedrag gerepareerd. Helemaal tevreden is Homme echter ook nu nog niet. Hij stapt in en start: ‘Het vreemde geluid was uit de motor verdreven, de lekke band was geplakt, zelfs de snelheidsmeter deed het weer, maar de bekleding vertoonde een paar olievlekken.’ Helena is heel anders. Als Homme zich zorgen maakt over het mogelijk verlies van een uitlaat waardoor hij zijn auto niet meer zal kunnen starten, zegt ze: ‘Dan blijven we hier. Of je laat je trekken door een stel ossen.’ In Izmir blijft ze in tegenstelling tot Homme volkomen rustig. Haar positieve instelling blijkt ook tijdens een gesprek met Homme over het paradijs. Volgens Homme is het eigenaardige daarvan dat het hier beneden op aarde onmogelijk is en dat het in de hemel onvoorstelbaar is. Helena acht het paradijs op aarde echter wel mogelijk, immers: ‘Als ik samen ben met iemand van wie ik denk: met jou zou ik in de hemel willen wezen, ben ik tevreden hier op aarde.’ | |
Een femme fatale in een JaguarNiet alleen het contact tussen Helena en Homme en tussen de beide jonge Nederlanders en de inheemse bevolking blijft oppervlakkig, ook het contact tussen de hoofdpersonen en de lezer blijkt nogal wat open plekken te bevatten. Hoe is het mogelijk dat Homme zonder geld op zak in een drie maanden oude Jaguar E-type door Oost-Europa rijdt? Hoe komt Helena aan haar geld en aan haar dure polshorloge? Beide vragen blijven onbeantwoord. Het verhaal bestaat vrijwel geheel uit de beschrijving van uiterlijke gebeurtenissen en uit dialoog. Het zou een filmscenario kunnen zijn. Dit is een uitstekende manier om het geheim van de beide hoofdpersonen bij de lezers intact te laten. Homme denkt dat Helena het dikke pak bankbiljetten waarmee ze alle rekeningen betaalt en het grote gouden polshorloge dat ze draagt van de verongelukte Engelsman heeft gestolen. Het zwartleren bandje van dat horloge is immers te groot voor haar tengere polsen. Ze moet het passend maken door er met een nagelschaartje een extra gaatje in te boren. Dit polshorloge wordt voor Homme een ware obsessie. Tijdens hun eerste nacht samen houdt de verder naakte Helena het om. Als Homme na hun vrijage in slaap probeert te komen, hoort hij buiten paardehoeven klakken tot diep in de nacht en het lijkt alsof ook in | |
[pagina 133]
| |
abc press
Overblijfselen van Troje het horloge een klein paardje draaft. Helena schijnt te willen verhinderen dat Homme dit hoort; ze houdt zijn oren dicht. Het uurwerk lijkt zo de drager van naderend onheil; een paardje van Troje. Zoals Homme en Helena later tijdens hun bezoek aan Troje min of meer schertsend vaststellen, als Homme zich afvraagt hoe men het Trojaanse paard in de smalle straatjes van de stad heeft kunnen krijgen, kan immers ook een klein paard vol ongeluk worden gestouwd. Later ziet Homme alles wat hem en zijn auto overkomt als een straf voor wat Helena zich volgens hem ten onrechte heeft toegeëigend en waar ook hij van heeft geprofiteerd. Hij kan de aanblik van het horloge dan niet langer verdragen. Even later verongelukt hij. Helena is, volgens Homme, een gewetenloze dievegge. De lezers zijn geneigd hem in dit oordeel te volgen. Ze vinden in het verhaal immers allerlei motieven en structuren die Homme's negatieve oordeel over Helena lijken te versterken. Zo associëren velen Helena vanwege haar naam met de klassieke Helena. Helena doet dat zelf overigens ook. Als Homme informeert waarom ze juist naar Troje wil, antwoordt ze: ‘Omdat ik Helena heet, natuurlijk.’ Ook de Helena uit de oudheid wilde naar Troje en ook die tocht leidde tot de dood van veel mannen. Zonder het zelf te weten, haalt een aantal automobilisten het ongeluk in de persoon van de moderne Helena binnen. Hun auto's worden moderne paarden van Troje. De Engelsman en Homme lijken trouwens niet haar enige slachtoffers. Toen ze nog reisleidster was, kwam de bus waar ze mee reisde in een lawine terecht nadat ze de chauffeur in de steek had gelaten. Dat Helena meer is dan zomaar een personage is voor velen duidelijk. Homme mag dan wel blind zijn voor de tekens die het verleden ook nu nog kan geven, de lezers zijn dat zeker niet. Er is verder een opvallend structuurelement dat in de richting van Helena als ongeluksbrengster wijst. De novelle heeft een cyclische structuur. Het verhaal is als het ware ingeklemd tussen twee auto-ongelukken. Als Homme Helena ontmoet, zit ze in het wrak van een pas verongelukte Engelse Rolls Royce. Tegen het eind van het verhaal staat ze naast het wrak van Homme's Jaguar en wordt ze door een Amerikaan in een Rolls Royce opgepikt. Die Rolls Royce lijkt sterk op de Rolls Royce uit het begin van het boek. Voor veel critici - en waarschijnlijk ook voor veel lezers - was duidelijk hoe het met deze Amerikaan zou aflopen. Door Helena mee te nemen, kwamen al twee automobilisten om het leven. De derde wachtte hetzelfde lot. | |
Systeem of toevalVelen betreurden het dat de verrassing in dit verhaal uitbleef. Homme en Helena dolen rond in een ‘Hermansiaanse’ wereld. De boodschap en de ontwikkeling van het verhaal lijken al vroeg voorspelbaar. Wat daarbij echter uit het oog is verloren, is dat W.F. Hermans zijn lezers vaak misleidt. Niet alleen de figuren in zijn verhalen ondergaan de chaos en proberen daarin tevergeefs een eigen systeem te scheppen, ook de lezers worden bij hun interpretatie van Hermans' werken herhaaldelijk met deze problematiek geconfronteerd. Alle ordening die men in zijn werken aanbrengt, blijkt bij nader inzien vaak slechts schijn. Ook in Homme's hoest lijkt zo'n val ingebouwd te zijn. De door de lezer gecreëerde orde met Helena als femme fatale berust immers alleen op zijn eigen uitleg van het waargenomene. Alles lijkt zo mooi te passen: Helena, Troje, het Trojaanse paard. Helena's opvatting dat het verleden ons nog altijd tekens geeft, keert zich hier tegen haar. Zij wordt gezien als een reïncarnatie van de klassieke Helena. Deze opvatting is echter voor kritiek vatbaar. Men kan Helena immers niet zomaar van alles de schuld geven. Zij is niet aansprakelijk voor | |
[pagina 134]
| |
het ongeluk van de Engelsman. Ze kan er niets aan doen dat zijn auto door een slippende vrachtwagen in de flank wordt getroffen. Helena is aanvankelijk zelfs zeer aangeslagen door het onbegrijpelijke dat haar is overkomen. Homme vraagt zich vlak nadat hij haar ontmoet heeft terecht af of dit ongeluk niet evengoed gebeurd zou zijn, als de man alleen was gebleven en als Helena met een ander was meegereden. Dat Helena als ze haar tas uit de verongelukte auto ophaalt waarschijnlijk ook het geld en het polshorloge van de Engelsman meeneemt, is niet fraai van haar. Maar wat moest die dode vrijgezel er nog mee? Voor een dode hebben een horloge en bankbiljetten geen waarde meer, terwijl het geld Helena in staat kan stellen om haar reis aangenamer voort te zetten. Overigens is niet alleen Helena's gedrag op de plaats van het ongeluk laakbaar. Ook Homme's gedrag laat te wensen over. Hij stelt voor om snel door te reizen; het heeft immers geen zin om te blijven. Zonder nog een blik op de verongelukte auto te werpen, rijdt hij verder. Hij verzuimt het om de politie of een ambulance te waarschuwen. Homme is zo zeker niet de meest aangewezen persoon om over Helena's gedrag te oordelen. Ook aan het verval van Homme en zijn auto lijkt Helena onschuldig. Al voor zijn ontmoeting met haar had Homme bijna een uitlaatpijp verloren. Het verval had dus al ingezet voor Helena ten tonele verscheen. Het is waarschijnlijk dat Homme's hoesten veel meer door zijn kettingroken of door een allergie voor het rode stof dat van de Turkse wegen opstuift, wordt veroorzaakt dan door Helena. Gevoelloos ten opzichte van Homme is Helena ook zeker niet. Ze is bezorgd om zijn gezondheid en na zijn dood barst ze in tranen uit. De ongelukbrengende Helena uit de oudheid was volgens de overlevering trouwens beeldschoon; deze moderne Helena kijkt scheel. Helena heeft niet meer dan haar naam gemeen met de Trojaanse vorstin. Het is een zeer ondernemend meisje dat, gezien haar bekentenis aan Homme dat zij als reisleidster gedwongen was om doorlopend met buschauffeurs naar bed te gaan, er heel wat voor over heeft om haar reislust te bevredigen. Maar als Helena dan niet de oorzaak is van al de ellende die Homme overkomt, wat is het dan wel? Het antwoord is wellicht heel eenvoudig. Het is allemaal toeval. Die oplossing reikt W.F. Hermans in een interview uit 1985 aan. Hij merkt erin op dat het dagelijks leven waarin de meeste romans spelen, wordt bepaald door het toeval. Het zoeken naar betekenis in het toeval en die betekenis uitspreken, is volgens hem iets voor theologen en psychoanalytici. In zijn romans heeft het toeval in elk geval geen betekenis; ‘die betekenis mag de lezer er zelf bij verzinnen’. Het toeval heeft alleen de functie dat het handelingen veroorzaakt en reacties uitlokt. De rol van het toeval kan zeer tragisch zijn. Hermans noemt als voorbeeld het verhaal van de Griekse prins Oedipus. Het is toevalHet einde van het verhaal ‘Hoest’ in Nieuwsnet van 19 april 1980
| |
[pagina 135]
| |
dat deze als hij volwassen geworden is, zijn vader op een smalle weg ontmoet, een woordenwisseling met hem krijgt en hem doodt zonder hem te herkennen. Mensen duiden deze tragische kant van het toeval vaak als noodlot. Het zinloze van wat de mensen in dit sadistisch universum toevallig overkomt, zet hen ertoe aan om er in de vorm van het noodlot een betekenis aan te hechten, die er in werkelijkheid niet is. Hermans vatte dit in datzelfde vraaggesprek kort en bondig samen in de uitspraak: ‘Het toeval bestaat en de doem wordt er door de mensen zelf bij verzonnen.’ Dit lijkt goed te passen bij de gebeurtenissen die in Homme's hoest worden beschreven. Wat Helena en Homme overkomt, is toeval; de doem wordt er door Homme en de lezers zelf bij verzonnen. | |
Het toegevoegde slotEr zijn in Homme's hoest aanwijzingen te vinden dat dit verhaal in deze zin geïnterpreteerd kan worden. Opvallend is bijvoorbeeld dat het huidige slot van Homme's hoest in een eerdere versie ontbrak. Toen het verhaal onder de titel ‘Hoest’ in april 1980 in een kortere versie in Nieuwsnet verscheen, hield het op op het moment dat Helena ongedeerd uit het wrak van de verongelukte Jaguar te voorschijn krabbelde. De novelle vertoonde zo aanvankelijk nog veel meer een cirkelvormige structuur dan nu het geval is. Helena wordt nu na het ongeluk opgepikt door de Amerikaan Humprey Klatzbach die op weg is naar Troje. Hij doceert klassieke letteren aan de Cornell Universiteit van Ithaca, in de staat New York. De Amerikaan heeft een goeddeels kale schedel met dun, rood haar tot op zijn schouders. Zijn gezicht wordt omlijst door een rossige ringbaard. Hij draagt een overhemd met korte mouwen en zijn wollig begroeide blote benen steken uit een kort broekje. Hij vormt in een aantal opzichten een contrast met Homme. Terwijl Homme's geestelijke bagage maar beperkt was, is Humprey Klatzbachs auto volgepropt met boeken. De Amerikaan kan smakelijk vertellen over de oude Grieken en over Homerus. Hij is vol enthousiasme over de resten uit de oudheid die hij op zijn reis heeft gezien en hij verheugt zich zeer op zijn bezoek aan Troje. Ook zijn opstelling ten opzicht van Helena is geheel anders dan die van Homme. Klatzbach benadert Helena vanaf het begin zeer positief. Dat het meisje dat hij op zijn weg naar Troje ontmoet Helena heet, beschouwt hij als een gunstig voorteken. Als hij haar naam hoort, is het eerste wat hij zegt: ‘Je weet toch dat de goden hem die kwaadspreekt over Helena met blindheid slaan? 't Is daaraan dat de blindheid van Homerus dan ook wordt toegeschreven. Wist je dat?’ Er is gesuggereerd dat deze uitspraak over de blindheid van Homerus betrekking heeft op Homme, die blind was voor de tekens die zijn naderende ondergang aankondigen. Homme is zich echter wel degelijk van dit verval bewust. Hij ziet het tegen het einde van het verhaal als een straf voor de vermeende diefstal door Helena. Klatzbachs uitspraak lijkt zo vooral een hint aan de lezers. Wie Helena zien als een femme fatale, zijn blind; zij zien de bedoeling van het verhaal niet. Het is wellicht geen toeval dat deze Amerikaan les geeft in Ithaca. De parallel met Odysseus dringt zich op. Die was immers koning van het Griekse Ithaca. Hij was ‘de listigste aller mannen’; de ideale raadsman. In tegenstelling tot de blinde Homerus die de gebeurtenissen rond Troje probeerde te duiden als een straf, zag Odysseus in dat er geen systeem in zat. Helena was niet de schuld van de Trojaanse oorlog. Het was de voor de mens onbegrijpelijke wil van de goden. Deze interpretatie wordt verder ondersteund door het stuk uit de Odyssee dat Klatzbach even later citeert. Ook deze passage heeft betrekking op de rol van het toeval. Ze luidt: ‘Daar stond het Paard en de Trojanen zaten er omheen en begonnen ruzie te maken over wat zij ermee moesten doen. Sommigen wilden het houten gevaarte doorboren met een krachtige speerstoot, anderen wilden het naar de rand van de heuvel slepen en het te pletter laten vallen van de rotsen. Weer anderen wilden het laten staan, als een teken dat ze bereid waren zich aan de goden te onderwerpen.’ Het is duidelijk welke keuze de Trojanen gemaakt hebben. Ze lieten het paard staan en ze onderwierpen zich aan wat de toekomst onvermijdelijk brengen zou. Volgens F. de Rover citeerde Humprey Klatzbach een niet-bestaande passage uit de Odyssee. H. Warren heeft er echter op gewezen dat het hier een wat ingekorte parafrase van een van de zangen van de blinde Demokodos betreft. Deze is echter niet te vinden in boek vii, zoals de Amerikaan stelt, maar in boek viii. Het is verleidelijk om in deze vergissing van Klatzbach opzet van W.F. Hermans te vermoeden. Ook de docent klassieke letteren, die in de ogen van Helena en de lezers veel over Troje lijkt te weten, blijkt geen echt betrouwbare kennisbron. | |
ConclusieDe mens kan in Hermans' optiek geen invloed hebben op wat er met hem gebeurt. Alle lijn die hij daarin denkt te zien of te brengen, berust slechts op een illusie. Hetzelfde geldt voor de interpretatie van Homme's hoest. Wie er alleen een voorspelbaar verhaal van mensen die rondzwerven in een wereld vol moedwil en misverstand in ziet, trapt in Hermans' val. Dat velen in die valstrik zijn gelopen, blijkt uit de interpretatie van het slot van het verhaal zoals die door een aantal critici werd gegeven. De ondergang van de argeloze Amerikaan leek hun gewis. Ook het slotdeel, dat door Hermans wellicht was toegevoegd om zijn bedoelingen duidelijker te maken, slaagde er dus niet in hen van hun ‘dwaalwegen’ terug te brengen. Een open einde en zeker een happy end leken immers bij een boek van W.F. Hermans tot de onmogelijkheden te behoren. Het systeem dat zij zichzelf hadden gemaakt van wat men van een schrijver als Hermans kon verwachten, bleek het gezichtsveld te beperken. | |
[pagina 136]
| |
Homme's hoest is zo bezien veel meer een verrassing dan het op het eerste gezicht lijkt. De ramp die de lezer van de eerste bladzijde van het boek af verwacht, voltrekt zich inderdaad en ten tweede male stapt Helena uit een wrak om een derde lift te krijgen. Dat ook dit op een ramp zal uitlopen, lijkt alleen maar waarschijnlijk. Door zijn neiging om voortdurend te zoeken naar zin en systeem maakt de mens - en de lezer van Homme's hoest - zichzelf het leven moeilijk. Terwijl hij denkt op die manier greep op de werkelijkheid te krijgen, belemmeren zijn zelfgemaakte constructies het inzicht daarin juist. Die systemen maken de mens bovendien nodeloos bang. Hij gelooft erdoor net als Homme in de waarschijnlijkheid van de ramp en hij begint al van tevoren te piekeren over dingen waarvan hij de komst op geen enkele wijze kan beïnvloeden of voorzien. Wij kunnen niet weten wat ons - en Humprey Klatzbach - te wachten staat. Een extra aanwijzing dat Homme's hoest in deze zin gelezen kan worden, wordt gevormd door enkele uitspraken van de schrijver zelf over het boek. In het jaar na het verschijnen van het verhaal heeft hij zich in een interview uitgelaten over de betekenis van de namen in Homme's hoest. Critici en afgestudeerden in de literatuurwetenschap zoeken volgens hem veel te veel in zijn werk. Als mooi voorbeeld daarvan noemt hij de naam Homme. Men heeft daar ten onrechte van alles achter gezocht. Sommigen zien er Homerus in en weer anderen denken dat Homme de hele mensheid vertegenwoordigt. Het Franse woord voor mens is immers homme. ‘Allemaal onzin,’ aldus W.F. Hermans. De naam Homme was hem opgevallen omdat een van de redacteuren van Nieuwsnet zo heette. Het is gewoon een in Friesland en Groningen veel meer voorkomende naam. Ook de naam Helena heeft, volgens de schrijver, ten onrechte aanleiding gegeven tot allerlei speculaties. Helena is gewoon een meisje dat niet thuis wil zijn. Wat haar overkomt heeft niets met de oudheid te maken. |
|