Literatuur. Jaargang 9
(1992)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
denis op de markt te brengen? We hebben toch al 50 eeuwen schrift, van Engelhart en Klein, maar dat wist de redacteur van de Nederlandse uitgave. Rob van den Elzen, niet, want in de aan het Nederlandse publiek aangepaste bibliografie staat nog de oude uitgave van Engelhart en De Clercq. Waarom is niet het degelijke boekje van Higounet uit de Que sais-je?-serie, L'écriture, vertaald, of het Ro-ro-ro-boekje Die Erfindung der Schrift van Claiborne? Wellicht - dat moet worden toegegeven - wegens de talrijke fraaie illustraties die zijn opgenomen in Het schrift beschreven van Georges Jean (1991; vertaling Marianne Gossije; 160 p.). Voor de prijs van ƒ 19,90 krijgt men inderdaad in dat opzicht waar voor zijn geld. Het verhaal begint natuurlijk weer in de grot van Lascaux en komt via het spijkerschrift, de hiërogliefen en de Chinese pictogrammen bij het alfabet. Er wordt aandacht besteed aan schrijfmaterialen en scriptoria en halverwege het boekje wordt de drukkunst uitgevonden: Gutenberg, Italië, Frankrijk, Plantijn, Elsevier, een paar Nederlandse krantenuitgevers, een aantal letterontwerpers en de ontwikkelingen tot en met Senefelder worden kort gememoreerd. Daarna gaan we weer terug naar de uitvinding van de metalen pen om op de laatste pagina van hoofdstuk vijfde geruststellende constatering te vernemen, dat nu geschreven woord en telefoon, radio en televisie vreedzaam coëxisteren. In hoofdstuk zes komen dan ineens de ontcijferaars aan de orde en onder de koptitel ‘Documentatie’ vinden we een bijdrage over ‘Typografie...een spel’ van Rob van den Elzen waarin hij de namen laat vallen van onder anderen Willem Sandberg, Wim Crouwel, Piet Zwart en De Stijl. Vervolgens een stukje over ‘Kalligrafie’ - dat dan weer in het geheel niet aan de NederlandsePortret van Ludwig van Beethoven, gekalligrafeerd door Bayrle met een fragment uit de sonates, 1972
situatie is aangepast: geen woord over onze zeventiende- en achttiende-eeuwse schrijfmeesters, over ‘Het cijfer en het beeld’ en over ‘Muziek schrijven’. De willekeurig samengestelde bibliografie wordt gevolgd door een lijstje met de belangrijkste musea in Nederland en België, waarin uitgerekend het Schriftmuseum Dortmond in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek ontbreekt. De index achterin oogt volledig. PJV | |
Verhaal en werkelijkheidIn de ban van het verhaal is het thema van het elfde jaarboek voor Vrouwengeschiedenis. Volgens het redactioneel moet het thema tweeledig worden opgevat. Onderzoekers kunnen fictie gebruiken als bronnenmateriaal om stereotiepe vrouwbeelden uit het verleden bloot te leggen. Anderzijds bestaat er fictie die geschreven is juist om aan dat stereotiepe beeld te ontsnappen. De artikelen in het jaarboek illustreren die tweeledigheid. Karen Peters heeft de rel rond Jacob van Lenneps roman Klaasje Zevenster (1865-1866) aangegrepen om meer te weten te komen over de positie van en denkbeelden over alleenstaande vrouwen in de tweede helft van de negentiende eeuw. Peters concludeert dat Van Lennep zich goed had ingeleefd in zijn personage en dat hij een realistisch beeld schetste van de gang van zaken. Klaasje was een buitenechtelijk | |
[pagina 127]
| |
kind, vermoedelijk van hoge afkomst, dat als vondelingetje bij zeven studenten (Zeven ‘pleiaden’) terechtkwam. Na een degelijke opvoeding, gevolgd door een ietwat ongelukkige entree in het maatschappelijk leven, komt zij zonder het te weten bij een bordeel terecht. Daar weet zij met moeite haar kuisheid te bewaren. Ze vlucht. Na allerlei intriges wordt tenslotte bekend dat zij inderdaad van adellijke afkomst is. Maar het ware geluk vindt zij niet meer: ze sterft aan de tering. Volgens Karen Peters kan men uit de ontvangst van Van Lenneps roman opmaken hoe streng de zedelijkheidsnormen voor alleenstaande vrouwen waren. De bijdrage van Josine Meurs over ‘Tribadie als symptoom van ziekte en verval’ geeft alles behalve een stereotiep beeld van de negentiende-eeuwse vrouw. Tribadie was het woord voor een verschijnsel waarvan koningin Victoria tijdens de behandeling van de nieuwe zedelijkheidswet het bestaan niet durfde te erkennen: vrouwelijke homoseksualiteit. Dat lesbische vrouwen als romanpersonage in ieder geval wél bestonden, probeert Meurs in haar artikel aan te tonen. Daarvoor heeft zij een verzameling inmiddels volstrekt vergeten romans uitgekamd, op zoek naar een soupçon van vrouwenliefde. Het vóórkomen van lesbische romanpersonages is, concludeert Meurs, een van de vele facetten van het laat-negentiende-eeuwse decadentisme. Verder in dit jaarboek een artikel van Janet Nelson over vrouwelijke geschiedschrijvers in de vroege middeleeuwen, en een verslag van een symposium over vrouwengeschiedenis. Het jaarboek kan besteld worden bij Stichting Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis, postbus 51057, 1007 eb Amsterdam. Prijs ƒ 19,50. Lisa Kuitert | |
Een teringlijdend, traagwimperend aapjeMet de periode november 1913 tot maart 1915 is de uitgave onder de redactie van Ada Deprez van het Verzameld journalistiek werk van Karel van de Woestijne in deel zeven en tevens in de Eerste Wereldoorlog gekomen (Cultureel Documentatiecentrum. Rozier 44, b-9000 Gent, 1991; 719 p.; bfr 1200 of ƒ 72, -; met personen- en zakenregister). In de vooroorlogse periode babbelt Van de Woestijne zijn kolommen in de nrc vol over de schoolwet en enkele andere politieke hangijzers, over toneeluitvoeringen en over het Vijfde Groot-Nederlandsch Studentencongres. Op 20 augustus 1914 begint hij zijn ‘Dagboek van den oorlog’. Wie zou denken dat door de gebeurtenissen Van de Woestijnes stijl wat zakelijker zou worden, heeft slechts zeer ten dele gelijk. Zijn journalistiek proza blijft gelardeerd met veel bijvoeglijke naamwoorden en tussenzinnetjes en zijn aandacht voor het detail, de petite histoire en de eigen gemoedsgesteldheid verslapt nauwelijks. Op 2 september 1914 noteert hij: ‘Nu is het de eerste herfsttrilling: ik merk ze wel, en lijd er onder...’ en op 11 februari 1915 besluit deel zeven met de verzuchting: ‘ik voel mij bijzonder weemoedig gestemd vanavond’. Op 3 september 1914 ‘een verhaaltje’ over renteniertjes, wier enige zoon zich als vrijwilliger opgeeft; ondanks smeken zoon weg; oude vader gaat mee; zoon krijgt kogel door de kop; sterft in de armen van zijn vader; vader begraaft zoon; vader alleen terug. Intussen gaat het leven zijn gang, inclusief de vogelmarkt op 13 september 1914 op de Grote Plaats te Brussel. Daar ziet Van de Woestijne ‘op den schouder van een knaapje met hongeroogen, een teringlijdend, traag-wimperend aapje, dat van uit zijn langen, mageren arm, over zijn groezelig witten buik krabt’. Hoewel de auteur regelmatig klaagt over de steeds slechter wordende communicatielijnen met de nrc, lukt het hem toch zijn dagboek ter plaatse te krijgen. Gelukkig maar, want het blijft boeiend, dit journalistieke tijdsbeeld door Van de Woestijne. PJV | |
Een exilschrijver met reputatieOnder de titel Aber das Leben marschiert weiter und nimmt uns mit is de briefwisseling tussen de van oorsprong Oostenrijkse auteur Joseph Roth en uitgeverij De Gemeenschap verschenen. Roth had na de nationaal-socialistische machtsovername in Duitsland eerder romans en verhalen bij Querido en Allert de Lange uitgegeven. Eind 1936 stapte hij over naar De Gemeenschap. Toen Querido en Allert de Lange alleen nog voor kant-en-klare manuscripten wilden betalen, was het vinden van een andere uitgeverij voor Roth pure noodzaak. Roth had namelijk de gewoonte de voorschotten op een boek al te hebben opgemaakt voor hij het boek af had. De kleine katholieke uitgeverij De Gemeenschap waagde zich aan het experiment met een exilschrijver van enige reputatie in de hoop op verbetering van haar kwakkelend bestaan en was daarom ook bereid fikse voorschotten aan Roth te geven. Men ziet het conflict al aankomen. De correspondentie is in eerste instantie zakelijk van aard: zij draait vooral om financiële en technische kwesties. Echt te boeien weten de brieven alleen als tussen de regels meer te raden valt - bij Roth zijn dat alsmaar schrijnender wordende leefomstandigheden. Vlak voor zijn | |
[pagina 128]
| |
dood in mei 1939 heeft hij klappen op alle gebieden te verduren: de nationaal-socialistische annexatie van Oostenrijk in de lente van 1938, een steeds nijpender geldgebrek, een gestage achteruitgang van zijn gezondheid, mede te wijten aan het gebruik van alcohol. Kortom een weinig stimulerende situatie om zijn contractuele verplichtingen tegenover De Gemeenschap na te komen. Van de kant van De Gemeenschap groeide het besef dat Roth niet het financiële voordeel zou brengen dat men van hem had verwacht. Ook de gedegen ogende annotaties zorgen soms voor een blik achter de coulissen, bijvoorbeeld bij een brief van Roth aan Stefan Zweig. Daarin spreekt Roth al in augustus 1937 van De Gemeenschap als van een ‘rare uitgeverij’, die ‘nicht einmal das Simpelste von Versand, Vertrieb, Druck versteht, dessen Setzer kein Deutsch können. Ich habe vollkommen phantastische Druckfehler selbst zu korrigieren.’ Het mooie boek, voorzien van foto's en een register, is verschenen bij Kiepenheuer & Witsch (329 p., dm 58, -) en van een inleiding voorzien van Theo Bijvoet en Madeleine Rietra. Ralf Grüttemeier | |
Verzameld werk Bordewijk voltooidMet het verschijnen van deel xiii in het voorjaar 1991 is het Verzameld werk van Ferdinand Bordewijk, oorspronkelijk begroot op elf delen, nu binnen minder dan tien jaar voltooid. Het Verzameld werk ontgint een uitermate gevarieerd landschap waarvan sommige streken - met name de kritieken in de delen xii en xiii - voor het eerst in hun geheel systematisch toegankelijk zijn. Het bundelen van de kritieken valt samen met de gegroeide belangstelling voor de literatuuropvatting van de criticus Bordewijk in het onderzoek van de laatste twee jaar. Waarschijnlijk tot spijt van Bordewijk zelf strekt deze belangstelling zich uit tot de mens achter de criticus en schrijver. Zo zou bijvoorbeeld de advocaat Bordewijk als criticus de codex van de rechter hanteren. De biografieën [!] van Bordewijk die eraan staan te komen geven blijk van soortgelijk type belangstelling. Te benijden zijn de onderzoekers die deze biografische taak op zich nemen geenszins. Want welke route door het Verzameld werk men ook kiest, de afstand van het geschrevene tot de schrijver enerzijds en het beschrevene anderzijds is juist het kenmerkende van iemand als Bordewijk. Wat bijvoorbeeld te denken van een redenering als deze uit een beschouwing in het Utrechts Dagblad van 2-1-1954 over ‘Onze letterkunde in buitenland’: ‘Niemand mene dus dat wij een soort letterkundig zwart schaap zijn in de wereld. Wij moeten echter tonen de belangstelling van het buitenland te verdienen. Hoe goed wij daar als volk aangeschreven staan bleek door de reactie op de watersnood van het vorige jaar. Wij hebben kleding en dekens gekregen omdat wij deze verdienden. Wij zullen aandacht voor onze literatuur ontvangen, maar wij moeten haar verdienen.’ Naast de kritieken uit de jaren 1952-1954 bevat deel xiii een aantal verspreid gepubliceerde teksten, een paar willekeurig bijeengebrachte illustraties en de primaire bibliografie van Bordewijk. Een chronologisch overzicht, een titelen een personenregister doen bij een landschap met zulke imponerende afmetingen dienst als onmisbare stafkaart. Zowel de vaste kern van ongeveer duizend afnemers van het Verzameld werk (bij een prijs per deel van ƒ 65, -), als ook de hausse in het Bordewijk-onderzoek van de laatste jaren doen vermoeden dat het er nogal druk zal worden. De architect van het landschap zal tevreden zijn. Ralf Grüttemeier |
|