Neerlandici extra muros 2
De Koningin Beatrix Leerstoel in Berkeley
Johan Pieter Snapper
‘You should have had your head examined,’ zei m'n collega. Hij had het over mijn keuze om neerlandicus extra muros te worden nadat ik reeds als germanist was benoemd aan de universiteit van California in Berkeley. Misschien had hij gelijk, want in plaats van me in te laten met researchcolleges achttiende-eeuwse Duitse literatuur, moest ik me bezighouden met elementaire taal- en literatuurcursussen aan Amerikaanse studenten die, aanvankelijk tenminste, in het Nederlands waren terechtgeraakt vanwege Nederlandse ouders of een zeker aantrekkelijk meisje of jongen die ze in Amsterdam hadden ontmoet.
Yes, I should have had my head examined; ook om andere redenen. Had ik gedaan wat mij bij mijn benoeming was verzocht, namelijk om niet meer dan twee Nederlandse taalcursussen per jaar te doceren, dan had ik me niet een aantal jaren lang in een voor mij vrijwel vreemde literatuur hoeven te verdiepen. Voor een jonge Amerikaanse hoogleraar, wiens bevordering van Assistant Professor tot Associate Professor en dan uiteindelijk tot Full Professor volledig afhangt van de kwaliteit en kwantiteit van zijn boeken en artikelen, was deze stap bijna academische zelfmoord - suicidal, zoals men dat zo mooi in het Engels uitdrukt. Dit is vooral zo aan de zogenaamde prestigieuze Amerikaanse universiteiten, waar tweederde van de jonge professoren de eerste grote stap tot Associate Professor niet haalt (na zeven jaar) en dus genoodzaakt is of aan een tweederangsuniversiteit zijn geluk te zoeken, of een nieuwe carrière moet beginnen. Om succesvol te zijn moet een Amerikaanse academicus zich per slot van rekening door het oog van de naald schrijven, wat, zelfs voor iemand uit Naaldwijk zoals ik, geen kleinigheid is. Bovendien staan de salarissen in Berkeley in directe verhouding tot de publikaties van de hoogleraar. Schrijft hij minder, dan verdient hij ook minder. Dus waarom zou een jonge hoogleraar (die in alle andere opzichten geloof ik redelijk goed snik is) onder die omstandigheden zoveel tijd en energie verspelen?
Nu ik hier vijfentwintig jaar later over nadenk, vraag ik me af of het iets met het noodlot te maken heeft, of misschien met predestinatie, altijd een mogelijkheid voor een in het Westland opgevoede gereformeerde jongen. Mijn hele leven bestond trouwens uit bochten en omwegen: als jonge knul naar Amerika geëmigreerd, daar muziek, theologie, filosofie, en
J.P. Snapper
Duitse literatuur gestudeerd aan (vanzelfsprekend) Calvin College, de universiteit van Chicago, en de universiteit van California (
ucla). Zodoende behaalde ik, respectievelijk, het baccalaureaat, de master's en mijn doctoraat. (In Amerika prefereert men zo'n voor Europese begrippen onregelmatige studiekoers; volgens deze visie heeft zo'n nieuwe professor vermoedelijk een minder eenzijdige kijk op de literatuur en de wereld.) Als vers gepromoveerde germanist had ik het geluk om van drie verschillende universiteiten een aanbod als Assistant Professor te krijgen: New York, Maryland en Berkeley. Eén daarvan had ik stellig te danken aan het feit dat ik vier jaar lang als marinier in het Amerikaanse
Marine Corps had gediend, gezien het feit dat mijn mogelijk toekomstige chef als een soort Freudiaanse vergissing zijn uitnodigingsbrief aan mij niet als ‘decaan’, ondertekende, maar met de mannelijke titel ‘Lt. col., U.S. Marine Corps’. Maar mijn calvinistische bestemming lag elders. Berkeley zocht namelijk iets heel bijzonders: een Goethe- en Schiller-specialist met Nederlands bloed in zijn aderen, van vreemde smetten vrij. Dat was ik. Toevallig.
Aangezien Berkeley reeds een aantal faculteiten