Literatuur. Jaargang 9
(1992)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
De koninglycke harderin Aspasia, ‘ter leringh ende vermaack’
| |
[pagina 74]
| |
alleen vanuit zijn gezichtspunt, dat Aspasia een parodie is op andere herdersspelen, zoals van Hooft en Heinsius. Schenkeveld-van der Dussen reageerde laconiek op Ten Berge. ‘Er is,’ zo stelt ze, ‘niet veel tegen om een stuk waarin een herderin als hoofdpersoon fungeert, dat voor een groot deel op het platteland speelt, en waarin de tegenstelling hof-platteland herhaaldelijk, ook in de hofscènes, aan de orde komt, een pastoraal spel te noemen.’ Daarnaast acht zij juist het feit dat Aspasia elementen met andere herdersspelen gemeen heeft, een bevestiging van het pastorale karakter. Bij het aanvaarden van deze genrebepaling gaat het er natuurlijk niet alleen om een label te kiezen, wat het opbergen in literatuuroverzichten vergemakkelijkt, het stuk mag of moet dan vanuit een bepaalde optiek geïnterpreteerd kunnen worden. Verkuyl heeft in zijn boek over Battista Guarini's Il Pastor Fido, het grote Italiaanse voorbeeld voor de pastorale, grondig nagegaan wat de eisen van het genre waren. Dit was te meer mogelijk, daar Guarini onder andere met allerlei ‘annotazioni’ zijn eigen werk van commentaar heeft voorzien. Voor Verkuyl creëert Guarini zijn drama welbewust in een traditie van spelen over de liefde in het kader van de natuur binnen een geïdealiseerde en daardoor tóch irreële maatschappij van herders en herderinnen. Er is dus sprake van een ‘irreële’ maatschappij. Dikwijls komt dit tot uitdrukking in de bezigheden van het herdersvolk. Er behoeft kennelijk niet gewerkt te worden voor de kost. De personages bekommeren zich pas om hun schapen, als ze ter wille van de mise-en-scène het toneel moeten verlaten. Dit is in Aspasia niet het geval. Als Damon ter wille van Aspasia overhaast een bevrijdingspoging wil gaan ondernemen door naar het hof te trekken, roept de oude herder Palaemon hem terug:
Wie sal u geyten hoeden,
Terwijl gy buyten zijt?
Het moet ook een spel ‘over de liefde’ zijn, die zich dan op het land - ‘in de natuur’ - afspeelt. Ook hierin wijkt De koninglycke harderin af. Aspasia laat zich in het begin volstrekt niet leiden door haar liefdeslust. Ze waardeert Damon, en toch wil ze niets van hem weten: U kan ick onder dies, ô Herder! niet beminnen. Zelf geeft ze toe, dat ze daarin anders is dan de meeste jonge vrouwen. Nu was het thema van het onwillige meisje in de pastorale niet ongewoon. De hoofdpersone wil wel vaker haar leven aan Diana, de godin van de jacht wijden, wat een leven in ongehuwde staat betekent. Het blijkt dan steeds haar onvolwassenheid te zijn, die haar hiertoe brengt. De ontwikkeling van het stuk betekent dan eveneens de ontwikkeling van het meisje; ze wordt volwassen en dus huwelijksbereid. Dit ligt bij Aspasia anders. Haar huwelijk zal niet op het land voltrokken worden en de partner zal geen herder zijn. Als derde belangrijk element noemt Verkuyl de‘Wanneer de soete luyt heeft wel gestelde snaren,
En voelt een ander luyt op haer gestalte paren,
So toontse bly gelaet, als ofse vreughde schiep,
Dat iemant haers gelijck tot eer en vreughde riep.’
(Fragment van embleem xliii uit Sinne- en Minnebeelden van Jacob Cats)
‘geïdealiseerde’ maatschappij. En dit kan ons misschien het beste enig inzicht in dit herdersspel geven. Niet de idylle, het onbestaande, maar het geïdealiseerde, dat waarnaar men streeft - al zal de hoogste vervulling nooit bereikt worden - is inzet van een dergelijk stuk, waarbij de idealen zich concentreren op de liefde tussen man en vrouw. Het dubbele doel van literatuur in de zeventiende eeuw: ‘leringh ende vermaack’ moet toeschouwers en lezers plezier hebben gegeven, en tegelijk een spiegel hebben voorgehouden. De gedragslijnen voor mannen en vrouwen op weg naar het huwelijk worden subtiel uitgestippeld. In de Italiaanse herdersspelen en de naar hun voorbeeld geschreven stukken verwoordt de pastorale de illusie van een overgeciviliseerde samenleving die hunkert naar eenvoud en de geneugten van het buitenleven, maar een Nederlandse pastorale zal eerder een beeld schetsen van ideaal geachte personen en relaties binnen een burgerlijke maatschappelijke orde. De koninglycke harderin Aspasia kan zinnig vanuit deze optiek geïnterpreteerd worden. Daartoe is het boeiend de verschillende thema's te bekijken. | |
Vrije BruytDe pastorale liefde krijgt gestalte in de eenvoudige harmonie die tussen herder Philos en herderin Cyprine | |
[pagina 75]
| |
heerst. In het derde bedrijf, net voor de handeling zich met de schaking van Aspasia naar het hof verplaatst, ontmoeten ze elkaar. Cyprine spreekt van twee herten eens gesint en Philos bejubelt het kussen: 't Is suycker hoonig-raat, ja nectar allemaal,
Wat ick uyt uwen mont, ja roesde lippen haal.
Hij stelt zich niet boven haar. Integendeel:
Want dat je my gebiet zijn als gestrenge wetten
[...] ik sal uw'wille doen.
En het is geen loze kreet. Hij doet ook wat ze vraagt. Deze houding komt overeen met de voorstelling die hij van een liefdesrelatie heeft. Het gaat om onbedwongen wil. Na zijn gesprek met Damon die dan juist op weg zal gaan naar het eunjerwijf kan hij in alle oprechtheid verzuchten: O Goden! mach het zijn, gunt my een vrije Bruyt. Dat hij zelf Damon heeft aangeraden toverkracht in te schakelen, zullen de toeschouwers hem hebben moeten vergeven. Cyprines genegenheid beschouwt hij trouwens wel als een verrassing. Zijn vriend Damon heeft een veel grotere kudde en vrijt naar sijns gelijck; toch kan deze Aspasia niet winnen, terwijl Philos van Cyprine, de schoonste van den lande menigmaal een kus ten minnepande krijgt. Bezit speelt kennelijk geen rol. De deugd van de minnaar heft in de pastorale het gebrek aan bezit op. Bij vorst Cyrus daarentegen zullen toeschouwers/lezers geen moment vergeten, hoezeer macht en rijkdom in zijn persoon verenigd zijn, en hoe hoog hij boven een ieder verheven is. De handeling gaat van hem uit. Dit gold natuurlijk indirect al bij de schaking, maar het wordt opnieuw duidelijk bij zijn bevel Aspasia voor hem te leiden. In een majesteitelijk meervoud spreekt hij:
Wel laat dat Herders kindt hier komen voor den dag,
Op dat wy mogen sien hoe 't ons gevallen mag.
Het is alsof er koopwaar wordt binnengebracht. De woorden van hofdienaar en schaker Milanor bevestigen deze houding: 't En is geen boere kost, maar voor een Edelman. De jonge vrouw blijkt voor consumptie te zijn. Toch laat Aspasia zich dat niet zomaar welgevallen. Ter wille van haar maagdelijkheid durft ze de vorst grondig te weerstaan:
Wat kan een Herderin van Konings liefde komen,
Als dat haar waardste pandt staat af te zijn genomen?
De ontstane situatie doet Aspasia en Cyrus beiden het woord vrijheid gebruiken. Zij vraagt hem:
Ick ben met puur geweldt mijn vader afgenomen,
Geeft dat ick wederom mijn vryheyt mach bekomen.
Hij vraagt aan zichzelf de vrijheid met de herderin te trouwen tegen de conventies van het hof in:
Wie salder eenig mensch zijn vryheyt doen verliesen
Wanneer hy is gesint een echte vrouw te kiesen?
En wie berooft een Prins van soo een billick recht,
Dat hy niet af en staat oock aan sijn minste knecht?
Bij de keuze van een huwelijkspartner weet hij zich kennelijk gelijk aan alle andere mannen, onverschillig tot welke maatschappelijke rang ze behoren. Dat een vrouw zich ook die keuzevrijheid zou wensen, komt niet bij hem op. De mensch is iemand die een vrouw kiest; zo wordt ‘mens’ tot ‘man’. Het enige wat Aspasia mag, is haar eer bewaren, zodat ze als maagd het huwelijk in kan gaan:
Ick geef u volle macht mijn voorstel af te slaan,
Tot u mijn echte trou sal wesen toegestaan.
Het is deze ‘vrijheid’ waarmee Aspasia stralend genoegen neemt. Van haar aanvankelijke kracht ziet het publiek niets meer, en de ongelijkheid is een feit. Van nu af spreekt ze hem eerbiedig aan op zijn macht als geduchte vorst, o vorst!, geduchte wereldvorst, terwijl hij haar schoonheid en eerbaarheid verwoordt met aansprekingen als bevallig herderskind en schoone maagd. Ze verdwijnt al gauw van het toneel; er wordt nog slechts over haar gesproken en beslist. Pas in de Vertooninghen komt ze als keizerin en ‘moeder van het volk’ weer te voorschijn in alle aan Cyrus ontleende waardigheid. Niet alleen ten aanzien van de minnende personen blijkt de tegenstelling hof-platteland; ook de andere relaties zijn aan het hof wezenlijk verschillend van die op het platteland. De herderinnen Cyprine en Aspasia gaan vriendschappelijk met elkaar om; ze bespreken de jongens en de prachtige omgeving. Ook Damon en Philos zijn vrienden. Samen bereiden ze een loflied op het herdersleven voor om Aspasia tot andere gedachten te brengen. Aan het hof is geen sprake van vriendschap. Cyrus kan als vorst alleen ondergeschikten hebben en de vrouwen van het hof vormen slechts een eenheid als ze Aspasia willen wegwerken. Niet vriendschap maar jaloezie bepaalt hun handelen. Aan het hof is het voor vrouwen - anders dan op het platteland, zoals uit Cyprines keuze voor Philos bleek - belangrijk met welke man je trouwt. Aspasia zal als Cyrus' echtgenote geen vriendinnen hebben, wat haar nog meer afhankelijk van hem maakt. Ze zal de vriendschap missen, want aan Damon had ze te kennen gegeven:
[...] het zijn onguure menschen,
Die niet een grooten hoop van goede vrienden wenschen.
Men heeft die noyt te veel.
De tegenstelling hof-herdersleven manifesteert zich dus in de menselijke relaties. Daarmee is aan een wezenlijk kenmerk van de pastorale voldaan. Merkwaardig is dan wel, dat het hof de plaats wordt waar de als gelukkig voorgestelde liefde tussen Aspasia en Cyrus tot stand komt. | |
[pagina 76]
| |
‘Heeten minnebrand’ overwonnenEen ander belangrijk thema van de pastorale is het optreden van een wijze herder. Zijn wijsheid moet gebaseerd zijn op kennis die juist het natuurlijk leven hem bijeengebracht heeft. In De koninglycke harderin komt Damon allereerst voor deze rol in aanmerking. Samen met Philos zingt hij een loflied op het herdersbestaan, zo tegengesteld aan het hof:
Wat voor een lust, wat vreugde kan hy rapen,
Die met geen dienst van Prinssen is belast.
Ook tegenover Cyrus blijkt dit zijn houding te zijn:
Indien ick bidden mach! ô Prins van hooge machten!
En wilt ons lagen staat niet al te seer verachten
[...]
Ick heb een vry gemoet, en kan geen banden lijden
Daarom slaat hij Cyrus' uitnodiging om aan het hof te komen af. Toch komt hij niet echt in aanmerking voor de rol van wijze; daarvoor maakt hij te veel fouten. Met zijn gang naar het eunjerwijf heeft hij het respect van de toeschouwers/lezers te veel verspeeld. En in het vierde bedrijf doet hij tegenover Cyrus wel alsof diens geschenken hem zorgelijk stemmen, maar zodra de hoge lieden hem verlaten hebben, roept hij vrolijk uit:
Nu sal ick wel vernoegt weer keeren na het wout
Als rijk man gaat hij een goed leven tegemoet:
Men sal my hulde doen in al de Rijckste dorpen,
En even vaardig zijn my Vrijsters toe te worpen.
O vrienden! rijck te zijn dat heeft een groote macht.
Geen mensch soo wijs of vijs die hier niet op en acht.
[vijs: kieskeurig]
Zijn volgende geliefde zal niet een Cyprine zijn die onafhankeljk, en zonder op bezit te letten voor hem koos, maar hem zal een meisje worden toegeworpen. Voor hem komt bezit in plaats van deugd, voor haar geldt nog slechts passiviteit. Meer dan Damon kan de oude herder Palaemon voor wijsheid in aanmerking komen. Niet alleen wijst hij Damon op zijn taak de schapen te verzorgen, als deze overhaast wil vertrekken, hij berispt hem ook ernstig over het bezoek aan Lodippe. Ook als Palaemon alleen achterblijft, houdt de behoefte aan eenvoud stand:
Voor my, al dat bejag en acht ick nie een boon.
Ick ben een Harders kint, ick wil een Harder blijven.
Met zijn levenshouding heeft hij de heeten minnebrand overwonnen. Deze wijsheid kan misschien voortgekomen zijn uit de rijpheid van jaren, maar hangt toch ook nauw samen met de herderlijke eenvoud. Het contrasteert in ieder geval volkomen met de houding van de oude vrouw aan het hof, Cyrus' moeder, die zich verenigt met de jaloerse hofdames. Daarbij begaat ze, evenals Damon, de dwaasheid een spoockster in te roepen om greep op de situatie te houden. Natuurlijk is het ook mogelijk dat de tegenstelling plattelandhof hier plaats maakt voor de tegenstelling man-vrouw. Belangrijke thema's van de Italiaanse pastorale - tegenstelling hof-herdersleven en het optreden van een wijze herder - blijken in Aspasia wel aanwezig, maar niet in dezelfde mate. Dit behoeft noch gebrek aan kwaliteit, noch afbreuk aan het doel ‘leringh ende vermaack’ te betekenen. Integendeel, de pastorale is toegesneden op de Nederlandse situatie. Het publiek wordt gevormd door burgers die zich zowel aan het herdersleven als aan het even onbekende hof kunnen spiegelen. Voor een zich emanciperend volk zal de gewenste ontwikkeling eerder gericht zijn op een meer gecultiveerd hofleven dan op een leven ten plattelande. Vandaar dat de overgang naar het hof van de titelfiguur Aspasia als geluk wordt voorgesteld, en Cyprine en Philos in de ontwikkeling van het verhaal geen rol van betekenis spelen. Naast de pastorale thema's klinken er nog andere boodschappen in het spel door. De lotsbepaling van Aspasia is een voorbeeld voor het leven van ieder mens. Herder Philos beseft dit:
Is 't niet een wonder stuck! Hoe gaan des wereldts saken?
D'een poogt na hoog bedrijf, en weet'er toe te raken.
Een ander, wat hy doet, die worstelt met de noodt,
En leeft in stage zorg tot aan de bleecke doodt.
Hij is echter de enige niet. Damon concludeert bij zijn vertrek van het hof evenzo, hoe wisselvallig het lot is. Als eigen plannen op niets uitlopen, zijn er hogere machten in het spel. De oude herder Palaemon maakt hierbij geen onderscheid tussen mensen en goden:
Wat van den Hemel komt, en wat een Koning doet,
Daar baat geen ander salf, als datj'et dulden moet.
De enige die niet aan het lot onderworpen is, moet dan Cyrus zijn; hij zet in het stuk alles naar zijn hand. Toch heeft de auteur het kennelijk nodig gevonden ook de beperktheid van de vorstelijke macht te tonen. In zijn afscheidsrede houdt Damon niet alleen een loflied op het herdersleven, hij waarschuwt de koning ook. Een oude Griek heeft de voortijdige dood van Cyrus voorspeld. Het is een vreemde passage en Cyrus gaat er dan ook niet op in. Lezers kunnen het duiden als een intertekstueel gegeven, want de Griek had het uyt een Boeck gelesen. Daarbij verwijst een noot naar onder anderen de geschiedschrijver Aelianus (±175-±235). Deze in het Grieks schrijvende Romein heeft in een bundel Varia Historia anekdotes over beroemde personen, onder wie Cyrus en Aspasia, opgetekend. De auteur kan hiermee hebben willen aangeven, dat hij zijn klassieken kende - voor een renaissancedichter een noodzaak. De passage wint echter aan kracht, als we er een waarschuwing in lezen: de hemel bepaalt ook het lot van de machtigen. Dat de wisselvalligheid van het lot voor de schrijver de belangrijkste moraal van het stuk is, blijkt uit | |
[pagina 77]
| |
de proloog, die in een ‘Bly-eyndend Spel’ niet op het toneel werd uitgesproken, maar wel in de uitgave werd opgenomen. Het is zo geformuleerd, dat het ook binnen de christelijke traditie op instemming en herkenning kon rekenen:
Als Godt beslooten heeft yet sonders uyt te wercken
Soo buygt'et altemaal om dat te mogen stercken,
Ja gantsch de wereldt-kloot wordt om en om gewent,
Op dat'et voortgang had wat Godt op aarden sent.
Nog een tweede thema krijgt de aandacht. Herder Damon en koningin-moeder Parysatis roepen beiden de hulp in van spoocksters. Het eunjerwijf Lodippe weet voor een prachtig, griezelig tweede bedrijf te zorgen, maar het publiek kan uit haar eigen uitspraken constateren, dat haar woorden en zaken op niets berusten. Als Damon haar wanhopig vraagt: Maar, doe ick uwen raadt, sal ick de vrijster hebben? antwoordt ze: Soo seecker als men windt besluyt in spinne-webben. Tot Damon dringt de waardeloosheid van haar adviezen pas goed door, als Palaemon hem tot de orde roept en Aspasia juist tijdens zijn bezoek aan de toveresse geschaakt blijkt. In de geciviliseerde wereld van het hof wordt eveneens met toverkracht gewerkt, als het spoock Majombe wordt ingeschakeld. Hier maken hofdienaren een einde aan de vertoning. Door huidig onderzoek naar heksenjacht wordt steeds duidelijker, hoezeer het geloof in toverij de maatschappij beheerste. Plotseling optredende veranderingen werden al gauw aan boze machten toegeschreven. Onzekerheid tegenover sociale en politiek-economische veranderingen werken het geloof in heksen en demonen in de hand. Zij symboliseren de diepgaande tweespalt die in individuen en samenlevingen kan optreden op de drempel van een nieuwe tijd. De zestiende/zeventiende eeuw vormt dan ook een uitstekende voedingsbodem voor deze vorm van bijgeloof. De slachtoffers zijn voornamelijk vrouwen; mannen lijken alleen voor de beschuldiging in aanmerking te komen als ze jood zijn. Het doorprikken van toverij en alles wat daarbij hoort, geeft de tekst een element van maatschappijkritiek. In het spel blijkt het thema ‘tovenarij’ nauw samen te hangen met dat van de lotswisseling. Geen duivelse machten, maar heersers en god/goden dragen de verantwoordelijkheid voor plotselinge veranderingen, op welk terrein ook maar. Hierin ligt de emancipatoire kracht van De koninglycke harderin. Toch blijven in dit spel vrouwen degenen die dromen kunnen duiden en verstand van de liefde hebben, elementen die wel degelijk bij de beschuldiging van hekserij een rol speelden. Ook de eisen die aan mannen en vrouwen gesteld worden, verschillen wezenlijk. De gang van het verhaal maakt dat meer dan duidelijk, maar zelfs het gebruik van een enkel woord kan dat aantonen. Aspasia gebruikt in haar vlammend betoog tegen Cyrus tweemaal het woord eer. Ten opzichte van zichzelf zegt ze:
Een die haar eer verliest, schoon die wordt hoog geset,
Is maar een rechte slons, een sloor, een vuyle slet.
Het bezoek van Damon aan het eunjerwijf Lodippe
| |
[pagina 78]
| |
Voor de koning acht zij eer evenzeer belangrijk:
Doet, doet wat u betaamt, bestiert het Vaderlant
En houdt onguure sucht, door reden, in den bant,
Dat sal u [...] eere geven.
De conclusie is even onontkoombaar als veelzeggend: de vrouw kan haar eer slechts verliezen, de man kan eer vinden. Hier wordt impliciet een passieve houding van de vrouw tegenover de actieve rol van de man tot ideaal verheven. Zo wordt aan vrouwen wel een geheel ander ideaal ‘ter leringh’ aangeboden dan aan mannen. De keuze voor hetzelfde woord versluiert dit verschil, wat overigens niet specifiek is voor deze tekst. | |
SchakingsgeweldEr is meer in Aspasia dat in onderzoek naar de vrouwmanverhouding interessant is, juist omdat er een zo grote vanzelfsprekendheid van uitgaat. Zo wordt er op het toneel twee keer geweld gebruikt. Dit richt zich tegen Aspasia, als zij geschaakt wordt en tegen Majombe, als hofdienaren haar bedrog aan de kaak stellen. Het schakingsgeweld wordt nergens gekritiseerd; Aspasia wordt immers gelukkig tegen haar eigen zin in! Ook de stokslagen die Majombe van verschillende mannen krijgt, zijn volstrekt verdedigbaar: ze was immers een bedriegster. Vanuit het verhaal lijkt het geweld tegen deze vrouwen ‘normaal’. De tekst geeft evenzo impliciete gedragslijnen voor de vrouw zelf. Aspasia wil in eerste instantie niet trouwen, maar vraagt zich al wel direct af:
[...] sal ick Diana slachten,
En uyt het echte bedt geen soete kinders wachten?
De levensloop van de mens als individu wordt vaak voorgesteld als een trap die een vrouw of man eerst oploopt en daarna weer afdaalt. Op dezelfde wijze kan ook het ‘christelijk huwelijk’ worden verbeeld. De eerste trap is dan het speelse contact tussen een meisje en een jongen, de doolhof van de verliefden de volgende, terwijl de afsluiting wordt gevormd door het gemeenschappelijke graf van de echtelieden. Opvallend is, dat het een vrouw is die in de voorlaatste fase alleen is overgebleven
| |
[pagina 79]
| |
kinderen en anders nutteloos blijft, is haar stellige overtuiging:
Dit wit, dit aaedig tuyg, is dit om niet gewassen?
De koningin-moeder geeft dat moederschap een verdere invulling, als ze een beroep doet op gehoor bij haar zoon:
Ick heb u, lieve Soon, gesoogt aan dese borsten,
Dat selden wordt gesien omtrent de groote Vorsten.
Er is hier voor zeventiende-eeuwers sprake van een opmerkelijke situatie. Het zelf voeden door de moeder was, zeker in de hogere kringen, geen algemeen verschijnsel. De discussie over het al dan niet inschakelen van een ‘natte min’ werd in alle hevigheid gevoerd. Vooral van puriteinse zijde werd er sterk op aangedrongen, dat de moeder deze taak zelf op zich nam. De koningin-moeder dient kennelijk als voorbeeld van het juiste moederschap. Het ‘Bly-eyndend-Spel’ heeft de taak die de renaissance aan literatuur stelde zeker goed vervuld. Na de turbulente revolutie was er in de Nederlanden een geheel nieuwe maatschappijstructuur ontstaan. Van de drie pijlers van de middeleeuwse maatschappij, adel, geestelijkheid en burgerij, was de burgerij als enige stand overgebleven. Het eiste veel creativiteit en maatschappelijk inzicht om een structuur te vinden, waarin de samenleving kon gedijen. Er ontstond een streng piramidale maatschappij. Onder een almachtige God stonden de (mannelijke) regeerders als hoogste autoriteit. Het grondvlak bestond uit de gezinnen. Hiermee ging het gezin functioneren als de hoeksteen van de samenleving. Maar ook binnen het gezin gold het hiërarchisch model. De vaders als het hoofd, hun echtgenotes als uitvoerder, en de kinderen als degenen voor wie gehoorzaamheid de eerste eis was. Andersom vergeleek men de staatsinstellingen vaak met de gezinssituatie en kregen regeerders en leiders de eretitel vader. Het patriarchaat, zeker niet onbekend in de middeleeuwse samenleving, werd structuurmiddel bij uitstek. Dat de relatie vrouw-man daarmee een van de belangrijkste thema's ‘ter leringh’ zou worden, is niet meer dan vanzelfsprekend. De auteur van Aspasia heeft niet alleen in deze pastorale zijn opvoedende taak vervuld. Het toneelstuk is een bewerking van een verhaal uit een dikke bundel, waarin allerlei huwelijksaangelegenheden aan de orde komen: Proefsteen van den trou-ringh. De auteur, Jacob Cats, heeft als geen ander een taak vervuld bij de totstandkoming van een nieuwe maatschappelijke moraal. Het lezen van zijn werk kan, alleen al door de vele bladzijden, tot verveling leiden. Daarnaast is men zich sinds de kritieken van Potgieter en Busken Huet bewust geworden van de zwakheden die vooral zijn later werk kenmerken. Vandaar dat ik tot nu toe zijn auteurschap verzwegen heb. Er wordt vaak gedacht, dat deze Cats ons niets meer te bieden heeft. Dit is onjuist. Wie zich op de hoogte wil stellen van de mentaliteit die de Nederlandse samenleving mee vorm heeft gegeven, kan niet om het werk van deze gigant heen. Alleen Cats' enige toneelstuk biedt hiertoe al vele mogelijkheden. | |
LiteratuuropgaveVoor het genre ‘pastorale’ heb ik vooral gebruik gemaakt van P.E.L. Verkuyl, Battista Guarini's il pastor fido in de Nederlandse dramatische literatuur, diss. Utrecht 1971 en van artikelen uit de Nieuwe Taalgids van D.J.M. ten Berge (1976 en '77), van M.A. Schenkeveld-van der Dussen (1978) en van Mieke B. Smits-Veldt (1989). Over de wisselwerking van economie en cultuur is onlangs een boek verschenen van Henk Tieleman (In het teken van de economie, Ambo, Baarn 1991). Domien ten Berge, De hooggeleerde en zoetvloeiende dichter jacob cats, Nijhoff, 's-Gravenhage 1979 verstrekt onder meer gegevens over de opvoering van Aspasia. Hij heeft ook een bewerking voor schooltoneel van dit stuk op zijn naam staan. De andere gegevens zijn mede verzameld op studiedagen van de Studiegroep Vrouwengeschiedenis van de Vroegmoderne Tijd (contactadres: drs. M. Monteiro, 2e Oude Heselaan 524, 6542 vl Nijmegen). |
|