Wáár dat in dit geval precies geschiedde, is nog vrij onduidelijk: de kunsthistorische vakliteratuur heeft nogal met het handschrift rondgezeuld. Aanvankelijk versleten voor het produkt van een Maastrichts atelier waarin inmiddels niemand meer schijnt te geloven, is het daarna westwaarts gelokaliseerd: in Brabant, of ook wel in Gent of Brugge. Alleen die laatste lokalisering sluit naadloos aan op het gebied waar Gysseling - zoals bijna alle neerlandici onkundig van de kunsthistorische problematiek; men werkt met teksten of met plaatjes, ruggen tegen elkaar - het handschrift op taalkundige gronden heeft geplaatst: West-Vlaanderen. Qua schrift ziet hij een parallel met oorkonden die omstreeks 1285 in Brugge zijn geschreven; waren het toentertijd dezelfde klerken die dan zowel de ambtelijke als de literaire bronnen schreven? En dan vermoedelijk ook voor dezelfde opdrachtgevers: want dat een handschrift met zoveel miniaturen thuishoort in de hoogste kringen van destijds, lijkt zeker.
Een laatste implicatie van dit alles is voor literatuurhistorici de spannendste. Als dit Brusselse handschrift van de Rijmbijbel inderdaad omstreeks 1285 te Brugge is gemaakt, dan was dat in een tijd dat Jacob van Maerlant zelf zich op loopafstand bevond: in deze jaren werkte hij immers te Damme aan de Spiegel historiael. Is het zo'n dwaze gedachte dat hij dit boek zelf heeft gezien, en mogelijk zelfs een oogje heeft gehouden op de produktie ervan? De veronderstelling lijkt beslist iets meer dan gratuite speculatie, of althans: het minste dat men van het boek kan zeggen is dat zij die voor de miniaturen tekenden de tekst verdraaid goed hebben gekend.
Het begint al bij het begin. Latere handschriften van de Rijmbijbel beelden als openingsminiatuur steevast God of de Drieëenheid af; maar in dit unieke geval opent het handschrift met de kroning van Maria, waaronder een biddende clericus staat afgebeeld (1) - dit in volmaakte aansluiting op de proloog van Maerlants tekst, waarin de dichter de hemelkoningin om bijstand vraagt. Vervolgens komt een reeks van scheppingsminiaturen, geheel conform de iconografische traditie uitgevoerd, behalve dat in de miniatuur van de tweede dag het firmament als eierschaal is afgebeeld (2) - een unicum, maar wel toevallig (?) zeer toepasselijk bij Maerlants tekst, die spreekt van alse d'ei scale.
Na de scheppingscyclus volgen in het handschrift nog zo'n 150 miniaturen, die allerminst gelijkelijk over het boek verdeeld zijn. De schilder (schilders?) en de opdrachtgever lijken wel bij uitstek geboeid te zijn geweest door strijd. Het overgrote deel der illustraties behelst krijgsscènes (in anachronistische, ridderlijke uitvoering); het wemelt van de zwaarden in het boek. Het lijkt of de besteller de bijbelse geschiedenis vooral wilde zien als een verhaal van strijd tussen ridders Gods en de vijanden van het geloof; en ook wat dat betreft was hij bij Maerlant aan een goed adres (en omgekeerd), omdat de vergelijking van diens Rijmbijbel met de Latijnse bronnen leert dat dit ook bij uitstek de dimensie was die Maerlant aansprak. Het meest sprekend hiervoor is dat hij aan de bewerking van zijn hoofdbron nog een compleet vervolg verbond, de Wrake van Jerusalem, waarin beschreven wordt hoe de Romeinen, als wraak voor Christus' kruisdood, Jeruzalem belegerden. En weer: juist die belegering is in het handschrift uitgebreid verbeeld (3).
Tenslotte Tobias. In geen gedeelte van de bijbel heeft Maerlant zijn bronnen zo sterk uitgebreid als in dit verhaal van de oude blinde die door zijn zoon met hulp van de engel Raphaël genezen werd. En maar liefst zes miniaturen begeleiden deze 900 verzen, wat bijna dubbel zoveel is als normaal binnen dit boek. Daaronder is er een die iconografisch uiterst ongebruikelijk is, ook al omdat het hier een scène geldt die perifeer is voor de voortgang van de handeling: een feest dat Tobias laat aanrichten (4). Opmerkelijk genoeg verwijlt ook Maerlants tekst uitvoerig bij dit feest, waaraan de dichter - op zichzelf al zeldzaam voor de Rijmbijbel - een expliciete moralisatie vastknoopt. Wilden ook nu nog maar de rijken, zoals Tobias, ook armen aan hun dis noden - maar nee, ze verkwisten hun geld liever aan minstreels: menestrele die men nu gevet alte vele, bij wie zelfs clerken die doget leren worden achtergesteld! Beleefd aanbevelend, de clerc en leraar-in-de-deugd Jacob van Maerlant...Het was wat dat betreft geheel in Maerlants geest dat deze scène in dit boek een extra plaatje kreeg.
Tot zover over uiterlijk en achtergronden van deze schone slaapster. Zij was nog maar nauwelijks gewekt, of het werd duidelijk dat bepaalde van haar miniaturen aan restauratie toe zijn. Het boek ondergaat daartoe op dit moment een face-lift. Niets om ons zorgen over te maken, maar zoals dat gaat bij ziekenhuisopname van een dierbare: mijn hart houd ik onwillekeurig toch een beetje vast.
F.P. van Oostrom