Ferguut: 32 dubbelbladen perkament uit circa 1330-1340, van boven, bezijden en van onderen enigszins besneden door de achttiende-eeuwer die dit handschrift met vijf andere tot het familiegraf Ltk. 191 samenbond. De overige drie handschriften die samen één aankoop vormden, werden over twee andere, nagenoeg identieke banden verdeeld: Ltk. 195 (Heinric en Margriete van Limborch, Walewein), en Ltk. 537, dat de Hoogduitse Arturroman Wigalois bevat. Dat de ridderromans al langer in elkaars nabijheid verkeerden, bewijzen gebruikssporen. In de marges van de Ferguut, de Heinric en Margriete van Limborch en de Walewein - drie elkaar van oorsprong volstrekt vreemde handschriften - staan markeringen van één en dezelfde veertiende-eeuwse hand: semiparagraaftekens, op plaatsen waar het verhaal zich bij voorlezing goed liet onderbreken. Wie was die verzamelaar, en wat deed hij ermee?
Het Ferguut-handschrift is voor Middelnederlandse begrippen luxe. Het opent met een gehistorieerde initiaal: staande ridder in nauwsluitende maliën en rode wapenrok, getrokken zwaard en zilverwit schild. Perkament, kalligrafie (van een uit andere handschriften bekende kopiïst), twee kolommen van ‘maar’ 44 versregels en de ruime marges die het handschrift oorspronkelijk sierden, bewijzen dat de opdrachtgever een vermogend man was. Iemand die gelet op de taal van het handschrift op de grens van Oost-Vlaanderen en Brabant leefde. Helaas is er geen spoor van een eigendomskenmerk.
De opbouw, drie katernen van vijf dubbelbladen met één extra dubbelblad tot slot wijst op een rekenfout. Perkamenten bladen klitten soms aan elkaar. Heeft de kopiïst een keer twee bladen omgeslagen en zich zo één blad verteld? Zo ja, dan zal zijn voorbeeldhandschrift eruitgezien kunnen hebben als de a-fragmenten van de Vlaamse Rose, 3 kolommen van 50 verzen (zie omslag editie-Heeroma). Misschien gaat de verwantschap nog verder. Het dialect waarin de Ferguut omstreeks 1240 vertaald werd, lijkt sprekend op dat van deze Rose-fragmenten.
Niet alleen de tand des tijds heeft aan de Ferguut-codex geknaagd, een eigentijdse corrector heeft ook zijn sporen nagelaten. In het colofon waarin hij zijn werkzaamheden verantwoordt, komt een regel voor ‘lanc lijf ghesonde ende ere’ (5603) die ofwel aan het colofon van Der leken spiegel ontleend is, ofwel Jan van Boendale als de corrector identificeert.
Zo'n 250 keer - gemiddeld één keer per 22 regels - heeft de corrector ingegrepen. Soms voegde hij wat toe, een vergeten versregel bijvoorbeeld, maar meestal krabde hij met een mes onwelgevallige letters, lettergrepen, woorden, soms zelfs hele versregels weg en schreef op de vrijgekomen ruimte iets uit eigen koker. De weggeradeerde tekst is in verreweg de meeste gevallen ook voor het gewapend oog onleesbaar.
Vanaf de dag dat ik die correcties voor het eerst zag, heb ik willen weten wat er oorspronkelijk gestaan heeft, en waarom dat weg moest. Er zijn weinig middeleeuwers waarin ik me zo heb ingeleefd als deze corrector, er is geen handschrift waarin ik zo vaak gekeken heb als Ltk. 191, en er is geen tekst die ik zo vaak herlezen heb als de Ferguut. Filologisch buurtonderzoek. Niet met een foto langs de deur, ‘Kent u deze meneer?’ maar met een woord langs de tekst, net zo lang tot er weer een patroon zichtbaar werd. Pas met behulp van de computer kon dit ‘Opsporing verzocht’ tot een goed eind worden gebracht.
Uiteindelijk bleek de corrector niet zozeer een verbeteraar van concrete fouten, als wel een plastisch chirurg. Als een face-lifter haalde hij de inmiddels honderd jaar oude tekst, die er in zijn ogen ouderwets en onverzorgd uitzag, op. Vooral in de rijmen greep de corrector in. Hij vulde weesrijmen aan met iets uit eigen koker, verwijderde zoveel mogelijk assonerende rijmparen (man/nam, of/woch enz.), streek alle e/enrijmen (voren/dore) glad, en verbeterde dicteerfouten (slaet/leet) die als gevolg van de overgang van Oostvlaams naar Westbrabants in de tekst geslopen waren. Zeldzaam zijn inhoudelijke ingrepen.
Soms ging de corrector zo onbehouwen te werk dat ik me niet kan voorstellen dat hij voor de opdrachtgever werkte. Ook wijkt zijn dialect (en spelling) te zeer af van de taal van het handschrift. Vermoedelijk hebben we dus te maken met iemand die voor een volgende bezitter werkte: de ‘here’ uit het colofon.
In een droom beleefde ik het hiernamaals als een handschriftenkamer met op een van de tafels het archetype van de Ferguut. Terwijl ik mijn reconstructies controleer, komt Eelco Verwijs grijnzend aanlopen met in zijn kielzog drie middeleeuws uitziende mannen die hij aan mij voorstelt als de twee auteurs en de corrector. Ik versta ze maar moeilijk, maar meen te horen dat de laatstgenoemde Jan heet.
Willem Kuiper