Voor we het weten vervangen we de bekende romantiek die de middeleeuwen aanplempt met ridders en monniken door een meer modieuze, die nu overal het volk achter wil zien, horen, ruiken, voelen. Voor zulke moderne romantici is het hiernaast afgebeelde handschriftfragment een traktatie van de eerste orde. Laten we even met hen wegdromen. Om te beginnen is deze grote snipper volstrekt toevallig bewaard gebleven. En zo hoort het ook. Niemand heeft dit erfgoed in onze richting gestuurd. Het halve stuk papier met lucifershoutjestekst is per ongeluk niet weggegooid, de andere helft heeft dat normale einde kennelijk wel gevonden. Te zamen met wat hele en halve bladen van hetzelfde handschrift bleef het bestaan, omdat iemand er in de zestiende eeuw een nieuwe bestemming voor vond: opvulsel voor de dekbladen van een paar gedrukte en geschreven teksten, die naar de mening van de bewaarder wel de eeuwigheid verdienden.
Maar waarom is uitgerekend dit blad diagonaal doormidden gescheurd? We houden de neoromanticus stevig bij de hand. Misschien zijn we hem zelf wel. We willen immers het volk zelfs ruiken. Op de snipper staat tekst, ook aan de achterkant. De eerste regel is een titel, slordig geschreven zoals het hele (nou ja) handschrift, maar toch goed leesbaar: ‘dit es van den scijtstoel’. We beginnen te kleuren van opwinding: een rijmtekst over de wc, het privaat, stilletje, de plee! Recht uit het leven gegrepen, mogen we aannemen, een beetje vieze tekst, vies geschreven, op vies papier. En dan is er geen ontkomen meer aan. Dat schuin afgescheurde deed ons toch al denken aan iemand in haastige nood: dit blad moet tenslotte gebruikt zijn als wc-papier, de tekst nodigde daar direct toe uit. En deze helft bleef dan zeker over. Voor of na gebruik?
Zoals de stemmen vervluchtigd zijn van hen die het Egidiuslied zongen, zo valt er ook niets meer te ruiken van de rijkdom aan middeleeuwse geuren. Bovendien is dit halve papiertje deskundig geplastificeerd in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek (onder signatuur I A 24 n), zodat het niet eens meer een muffe geur kan dragen. Maar het ziet er wel beduimeld uit, besmeurd met meer dan inkt alleen.
Gebruikten mensen aan het verre eind van de middeleeuwen wc-papier? Schriftsoort en inhoud wijzen naar een ontstaansdatum rond 1500. Met zo'n vraag en constatering laten we de neoromanticus los. Niet langer projecteren we ambities en obsessies op het verleden. En we laten deze middeleeuwen, als opblaaspop gemodelleerd naar het gewenste evenbeeld, weer snel leeglopen. In plaats daarvan lopen we mee naar een marktplein van vroeger, waar zo'n tekst te verwachten valt.
Merkwaardigerwijze (vinden wij) antwoorden de versregels op de vraag, die de verpakking ons deed stellen: waarmee reinigde men in de middeleeuwen zijn achterwerk? De tekst behandelt deze kwestie op wetenschappelijke wijze, zelfs met gebruik van (quasi-)geleerd Latijn. En we herkennen algauw het spotsermoen, een parodie op de preek, dankbaar nummer van de laat-middeleeuwse volksfeesten en daarom aan iedereen die toen in een stad rondliep uitvoerig bekend. In het tijdelijk ingestelde spotrijk wordt niet gepreekt van de kansel, maar van de schijtstoel. En gethematiseerd worden bij deze gelegenheid kontaf-veegvoorwerpen zoals de mosselschelp (in deze hoedanigheid ‘sculpus strepus vegheratus’), hooi, keisteen en sneeuwvlok.
Samen met een heleboel andere feestteksten (zoals liederen, maar ook het Roelantslied) staat deze in het privé-opschrijfboek van een beroepsvoordrager. Het is slordig geschreven, bevat veel fouten, is zwaar beduimeld maar dat deed er allemaal niet zoveel toe. Niemand hoefde het immers verder te zien: als de eigenaar er maar voldoende wijs uit kon. Nadat het zijn diensten bewezen had, kwam dit repertoireboek zeer toevallig in handen van iemand die er kaftjes van scheurde om kostbare teksten te bewaren voor het nageslacht. Dat laatste is gelukt, en de kaftjes reisden dus onopvallend mee. Dat zij oorspronkelijk tekstdrager waren speelde bij hun nieuwe functie echter geen enkele rol meer. Vandaar dat overbodige bladen werden weggegooid, en sommige doorgescheurd voor de juiste maat. Of kreeg de vroeg-zestiende-eeuwse binder tijdens zijn werk toch ineens last van zijn darmen?
Herman Pleij