Heel wat milder klonk dan Van der Hoeks aanbeveling: ‘Men wordt vriendelijk verzocht de boeken zoo zindelijk mogelijk te houden,’ een wenk die gedurende het bijna honderdjarig bestaan van de firma ongewijzigd zou blijven.
Ik kan niet beoordelen of het aan deze mildheid te danken is dat exemplaren afkomstig uit Van der Hoeks Leesbibliotheek hier en daar sporen van lezers bevatten, sporen die achteraf met vergelijkbare ruimhartigheid als bronnen voor de literatuurhistoricus opgevat zouden kunnen worden. Veel zijn het er nooit, steeds zijn ze anoniem en ongedateerd en zelfs is de interpretatie niet altijd even gemakkelijk. Immers wat te denken van de lezer die zijn lectuur van Cremers Fabriekskinderen, bevattend de aandoenlijke beschrijving van de ellende van de Leidse (!) kinderarbeid, besluit met de opmerking ‘heel mooi’? Een esthetisch getroffen lezer of een cynicus die koud bleef onder het pathos van Cremer?
Slechts zelden hebben Van der Hoeks leners zich zo laten gaan als bij hun lectuur van Hendrik Conscience's De omwenteling van 1830. Herinneringen uit myne eerste jeugd. Antwerpen, 1858.
Sinds jaar en dag had vader Van der Hoek elk nieuw uitgekomen boek van de Vlaamse volksschrijver onmiddellijk aangeschaft en toen de beide zoons in 1857 de zaak van hun vader voortzetten en een forse schifting in het reusachtige boekenbestand doorvoerden, bleef het gehele oeuvre van Conscience behouden. Zij zetten het inzake Conscience gevoerde aankoopbeleid door en kochten onmiddellijk De omwenteling, waarmee zij, juist in Leiden, op ruime belangstelling mochten rekenen. Hadden niet een kleine twintig jaar geleden vooral Leidse studenten massaal gehoor gegeven aan 's konings oproep van 5 oktober 1830 de muitzieke Belg gewapenderhand te bedwingen en waren bij die glorieus verlopen veldtocht niet drie hunner in de slag gebleven?! De herinnering was niet verbleekt en de sentimenten waren niet verzwakt nu zij kennis konden nemen van de versie van de tegenstander. Een veelgelezen en misschien een groot schrijver, maar...een Belg! Elf van de 152 bladzijden zijn van kritische kanttekeningen voorzien, sommige in potlood, andere in inkt. In feite is het bedoelde exemplaar - Van der Hoek-nummer 342, thans in mijn bezit - een papieren slagveld geworden, waarbij de ene lezer weer op de andere reageert, soms door een eerdere opmerking weer van commentaar te voorzien, dan weer door die eenvoudig onleesbaar te maken. Ziehier een kleine bloemlezing voorzien van enig commentaar.
Als Conscience vermeldt (p. 75) dat de gevangengenomen Hollandse jagers Zwitsers of Pruisen blijken te zijn, corrigeert een lezer: ‘Wy Hollanders hadden geen Pruisen of Zwitsers in dienst.’ Me dunkt dat Conscience misleid is door de Nederlandse dialectverschillen, waardoor soms zelfs niet alle noordelijken elkaar hebben kunnen verstaan. Maar de zaak zit onze lezer blijkbaar hoog, want verderop (p. 91) persisteert hij: ‘Men kan Conscience's aard herkennen want hetgene hij van Zwitsers en Pruisen zegt is leugentaal.’
De vermelding van generaal Daine, de aanvoerder van het Belgische Maasleger, ontlokt een lezer het korte commentaar ‘Deserteur’, zinspelend op diens herhaaldelijk van uniform verwisselen: Frans vóór 1815, Nederlands daarna en 1830 Belgisch, hetgeen hem overigens slecht bekwam. Toen zijn Maasleger verslagen was, werd hij van verraad en orangisme beschuldigd.
Een zaak die ook menige lezer in het geweer bracht, is de door Conscience vermelde anekdote over de Belgische priester die nota bene in zijn priestergewaad een kanon bediende alsof hij nooit anders gewend was. Een lezer noteert vredelievend of ironisch: ‘Heb uw vyanden lief zegt de Heer,’ maar een ander beheerst zich niet langer als hij (p. 99) leest: ‘Deze priester is om het verhaelde feit met het eerekruis van Leopold begiftigd geworden.’ ‘Dit is gemeen,’ vindt hij, ‘want volgens de Heilige Schrift mag een priester niet medevechten.’ En als bij Leuven een moedige tegenaanval de aftocht moet dekken van de ‘laetste dapperen onzer legers’ meent een lezer dat hier bedoeld zijn ‘de laatste hartlopers’ (p. 107).
Bij het weinige dat de receptiehistoricus weet van het leesgedrag van onze voorouders is elk feitje meegenomen en stemt elke vondst, hoe klein ook, de vinder dankbaar. Waarvan akte.
B. Luger