ze in die vorm in het Zuidamerikaanse schrift geplakt.
Hoewel het kopijschrift een uiterst rommelige indruk maakt en een regelrechte ramp voor Stols' zetter geweest moet zijn, is het toch absoluut onterecht om Slauerhoff slordigheid te verwijten met betrekking tot de uiteindelijke teksten. Ook daarvoor levert de bundel kopij tal van bewijzen. In het hierbij afgedrukte facsimile van het gedicht ‘El cantor va por el mundo’ is in de dertiende strofe stevig geknoeid om tot een definitieve versie te komen. Aanvankelijk stond er:
Hij komt te [-L] Londen </> aan per trEin
Ook dit kan voor hem het Jeruzalem zijn
Slauerhoff zelf verbetert de tweede regel hiervan tot:
Het kan voor hem een Jeruzalem zijn.
En vervolgens maakt Du Perron er het volgende van:
Voor hem kan het een Jeruzalem zijn.
In deze laatste vorm blijft de strofe in het kopijschrift staan, maar de eerste druk geeft:
‘Iedere stad kan voor hém Jeruzalem zijn.’
Slauerhoff zelf heeft de uiteindelijke correctie van de (overigens niet bewaarde) drukproeven voor zijn rekening genomen en hij is tot op het laatste moment bezig gebleven om aan zijn teksten te sleutelen om tot een in zijn ogen optimale formulering te komen.
Ook het gedicht ‘Odette’ (zie afbeelding) vertoont allerlei aspecten van Slauerhoffs slordigheid in de tekstpresentatie en tevens zijn zorgvuldigheid waar het de formuleringen betreft. Tekstwijzigingen van Du Perron worden gewikt en gewogen en soms te licht bevonden. Maar bij dit gedicht zijn ook andere beweegredenen om in de tekst te wijzigen.
De bundel Soleares verscheen in 1933 in een oplage van twintig exemplaren, waarvan Stols er bij voorintekening tien verkocht aan bekende bibliofielen als M.B.B. Nijkerk en Jhr. M.R. Rademacher Schorer voor de prijs van ƒ 25, - per exemplaar. Deze intekenaren kregen niet alleen een door Stols op de hem bekende wijze fraai verzorgde uitgave gezet uit de letter ‘Lutetia’ en gedrukt op ‘met-de-hand-geschept-antiek-papier-uit-de-molen-van-Hosho’, zoals het colofon vermeldt, maar ook een zestal gedichten méér. In de publiekseditie die Stols in 1934 voor ƒ 2, - per exemplaar in de boekhandel bracht, liet Slauerhoff een aantal gedichten weg die al te zeer de problemen verrieden die hij met de ‘s-factor’ had, zoals het dagboek van Slauerhoff deze ziekte eufemistisch aanduidt. Het gedicht ‘Impasse’ bijvoorbeeld (zie afbeelding) dat in de kopij en in de eerste druk aan het gedicht ‘Odette’ voorafgaat, verdwijnt in de tweede druk. Of dat nu een verlies is voor de bundel als zodanig, waag ik te betwijfelen, maar het maakt voor de interpretatie van de varianten en de uiteindelijke versie van het gehandhaafde gedicht ‘Odette’ nogal wat uit.
Zo stond er in de tweede strofe van het gedicht ‘Odette’ aanvankelijk (ik zie nu even af van typefouten en dergelijke):
Toen is zij 's avonds in mijn hut gekomen.
Niets was er tussen ons. Wat had zij aan
In 't tropische gebied? Jurk, lijfje, broekje,
Zoo goed als naakt. Ik heb haar niet genomen.
Haar geur was in mijn geest. Ik liet haar gaan
Keerde mij om, keek door de poort en vloekte.
Slauerhoff plakt daar een andere versie op een los strookje overheen (zie de laatste strofe van het facsimile), een versie waarin de vraag ‘Wat hield mij tegen?’ na het gedicht ‘Impasse’ van de eerste druk een voor de hand liggend antwoord zou hebben gekregen. Dat antwoord is in de tweede druk niet meer te geven. Het lijkt erop dat Slauerhoff er rekening mee heeft gehouden dat de eindversie van ‘Odette’ in de tweede druk gehandhaafd zou blijven, terwijl hij wist dat ‘Impasse’ daaruit zou verdwijnen.
G.J. van Bork