Literatuur. Jaargang 8
(1991)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 346]
| |
Verborgen bronnen in BelgiëTien onuitgegeven Belgische proefschriften: J. De Piere (Achterberg), L. Adriaens (Gilliams), L. Wenseleers (Nijhoff), J. Barthels (Van de Woestijne), B. Vervaeck (Brakman), G. Wildemeersch (Claus), K. Hellemans (Van Eyck), P. de Wispelaere (Coster), M. Janssens (Dilthey), R. Ghesquiere (Fenomenologie)
Op 20 oktober 1956 ontving ik een brief van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, waarin me werd meegedeeld dat ik toestemming had gekregen voor een onderzoek van de Bilderdijk-handschriften uit de voormalige collectie-Kollewijn. De collectie zou tijdelijk worden gedeponeerd in het gemeentearchief van mijn toenmalige woonplaats Terneuzen, in Zeeuws-Vlaanderen. Kort daarop ontving ik de handschriften bij mij thuis. In tegenstelling tot de Maatschappij en een aantal andere geleerde instellingen, wist de postbode dat de literaire afdeling van het gemeentearchief niet in het stadhuis was gevestigd, maar op mijn huisadres in de Irenestraat. Er werd in die straat trouwens wel meer aan literatuur gedaan. Onmiddellijk naast mij woonde Tilly den Doelder, die later benoorden de Schelde bekend zou worden als Mathilde Willink, en het huis daarnaast had als kostganger een onbekende bankbediende, die later de dichter en prozaïst Jacques Hamelink werd. De eerste hielp me een enkele keer bij het corrigeren van drukproeven toen ik handschriften uit de collectie-Kollewijn ging uitgeven. De tweede hield me nogal eens van dat monnikenwerk af, door insinuerende opmerkingen te komen maken over de mij door Tilly verleende hulp en tevens mijn kritische aandacht te vragen voor telkens weer nieuwe gedichten, die ik - zonder veel resultaat - opstuurde naar diverse redacties en uitgevers boven de Moerdijk. Maar nu de collectie-Kollewijn. Ergens in zijn tweedelige biografie van Willem Bilderdijk - een ware bronnenverzameling! - schreef de literatuurhistoricus, taalkundige, romancier, dramaturg en spellingvernieuwer dr. R.A. Kollewijn anno 1891, dat hij een aantal toneelontwerpen en toneelfragmenten in zijn bezit had die afkomstig waren uit Bilderdijks literaire nalatenschap. Zijn collectie bleek 29 handschriften of handschriftenbundels te bevatten van zeer verschillende aard en omvang, en geschreven op allerlei soorten en maten papier. De datering op grond van watermerken, handschrift, schrijfstof, spelling en feitelijke inhoud bewees het eerste belang van deze verborgen bron. In tegenstelling tot wat Bilderdijk zelf en wat vele literatuurhistorici na hem hadden geschreven of geloofd, bleek zijn toneelwerkzaamheid niet een plotselinge bevlieging te zijn geweest die als een soort ‘elektrike schok’ in het voorjaar van 1808 de drie vonken had voortgebracht die wij kennen als de treurspelen Floris de Vijfde, Willem van Holland en | |
[pagina 347]
| |
Kormak. In werkelijkheid had hij aan een vijftigtal toneelteksten gewerkt gedurende een periode van ruim veertig jaar. Nog verrassender was de aard van Bilderdijks onvoltooide toneelstukken. Hij stond bekend als vertaler en voorstander van het Griekse, later ook het Frans-klassieke treurspel. Maar in zijn eigen dramaturgische praktijk hield hij zich niet alleen bezig met antieke, bijbelse en historische tragediën in verheven alexandrijnen. Hij beoefende ook genres als het door hemzelf op zedelijke gronden gevaarlijk geachte blijspel, en het in theorie als bastaardsoort afgewezen ‘burgerlijk’ drama in proza. Bovendien heeft hij gewerkt aan het libretto van een helaas onvoltooid gebleven historische ‘opera’, met theatereffecten die aan de spektakelstukken van Jan Vos herinneren. Ook op intertextueel niveau leverde de collectie-Kollewijn nieuwe gegevens op. Bilderdijk bleek een actief receptor van motieven uit dramatische werken in binnenen buitenland. Ik stelde de invloed vast van Voltaire en Metastasio, maar evengoed van Marivaux, Chamfort en Onno Zwier van Haren. Daar staat tegenover dat Bilderdijk op zijn beurt motieven leverde of zelfs hele treurspelontwerpen en prozateksten ter dramatische berijming gereedmaakte voor collega's. De treurspelen Thirsa van Feith, Polydorus van Wiselius en Elfriede van Vrouwe K.W. Bilderdijk-Schweickhardt zijn op een of andere manier schatplichtig aan het ongepubliceerd toneelwerk van Bilderdijk. In de jaren vijftig en zestig heb ik in diverse tijdschriften enkele tot dan toe onbekende dramatische teksten van Bilderdijk gepubliceerd en van inleidingen voorzien. Daartoe behoorde ook de enige ‘dramatische robinsonade’ die in onze letterkunde valt aan te wijzen. Een volledige inventaris van alle toneelhandschriften van Willem Bilderdijk heb ik beschreven, gepubliceerd en becommentarieerd in mijn Gentse proefschrift Willem Bilderdijks verborgen werkzaamheid als dramatisch dichter, van 1958. Als literairhistorische bron in de tweede macht zal het typoscript nog wel ergens in Gent onder het stof liggen. Het deelt dit lot met een tweede omvangrijk boek over Bilderdijks dramaturgie, dat ik in 1963 inzond als antwoord op een prijsvraag van de Koninklijke Nederlandse (toen nog Vlaamse) Academie. In dit typoscript heb ik, op grond van Bilderdijks uitgebreide oeuvre én van zijn literaire nalatenschap, een inventaris en een synthese opgesteld van zijn werkzaamheden en opvattingen als toneeltheoreticus, in de context van de toenmalige Europese literatuur. Ook het comparatistisch onderzoek naar Bilderdijks dramatische theorie leverde resultaten op die niet beantwoorden aan het overgeleverde literairhistorisch beeld van de dichter. Ik kan daar in dit bestek niet op ingaan. Maar wat ik aan de hand van een concreet voorbeeld bedoelde te zeggen, is eigenlijk dit: in Belgische privé-boekenkasten en in moeilijk toegankelijke instituutsbibliotheken liggen vele tientallen dissertaties en prijsverhandelingen, die nooit de drukpers hebben gehaald en waarvan slechts een paar typoscripten of zelfs maar één exemplaar meer bestaat. Als verborgen bronnen voor de Nederlandstalige literatuurwetenschap wachten ze op volledige ontsluiting of langzame verzanding. Of er op dit ogenblik nog aan letterkunde wordt gedaan in de Terneuzense Irenestraat, is mij onbekend. Martien J.G. de JongGa naar voetnoot+ | |
Literatuur |
|