Literatuur. Jaargang 8
(1991)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
Hernieuwde aandacht voor Carry van Bruggen:
| |
[pagina 167]
| |
lezen waard is. Haar werk lijkt zich te hebben verzekerd van een plaats binnen de literaire canon. De opbloei van de aandacht voor Carry van Bruggen wordt vaak gezien als onderdeel van een algehele herwaardering van schrijfsters uit het verleden. Deze herwaardering hangt samen met de opkomst van de vrouwenbeweging. De tweede feministische golf, beginnend aan het eind van de jaren zestig, deed ook op het terrein van de literatuur haar invloed gelden. Feministische uitgeverijen als De Bonte Was en Sara werden opgericht en er verschenen feministische tijdschriften als Serpentine, Opzij, Lover en Chrysallis. Verschillende schrijfsters profileerden zich als feministe, hun werken, vaak omschreven als ‘bewustwordingsromans’, kregen het etiket ‘vrouwenboeken’. In de literaire kritiek, en later ook binnen de universiteit, werd gereflecteerd op de voorwaarden waaraan een feministische benadering van literatuur moest voldoen. Als gevolg van een speurtocht naar voor vrouwen herkenbare vrouwbeelden in de literatuurgeschiedenis, werd een aantal ‘vergeten’ schrijfsters van onder het stof gehaald. Aangenomen mag worden dat de ontwikkelingen binnen het feminisme van invloed zijn geweest op de manier waarop het werk van Carry van Bruggen aan het eind van de jaren zeventig door de literaire kritiek werd besproken. Ik wil in deze beschouwing nagaan in hoeverre de critici zich baseerden op overgeleverde beschrijvingen en in hoeverre ze als gevolg van de feministische ontwikkelingen nieuwe aspecten bespraken. In De lust tot lezen doet Maaike Meijer het voorstel het literaire systeem op te vatten als pluralistisch. Dit impliceert dat het bestaat uit verschillende circuits, waarin literaire normen en behoeften van lezers verschillen. Consequentie van deze zienswijze is een pleidooi voor een democratisering van de literatuur. Meijer stelt dat interpretatie niet neutraal is, maar gebonden aan belangen en ‘interpretatieve communities’. Naast de ‘dominante cultuur’ bevindt zich een aantal ‘tegen-culturen’. Zij illustreert dit aan de hand van de ‘feministische hypothese van de relatief zelfstandig literaire vrouwentradities’. Niet alleen in het werk van veel vrouwelijke auteurs kan volgens Meijer een onderlinge samenhang worden geconstateerd, maar ook in de lezersreacties van vrouwelijke critici. In een receptieonderzoek naar het werk van Elly de Waard maakt ze onderscheid tussen een ‘mannen-’, een ‘vrouwen-’ en een ‘lesbisch’ circuit. Onder het vrouwencircuit verstaat Meijer ‘zowel de vrouwelijke recensenten in “dominante” bladen, als de feministische literaire wereld met haar media, happenings en uitgeverijen’. Vrouwelijke recensenten, zo blijkt uit haar onderzoek, beoordelen het werk van De Waard anders dan hun mannelijke collega's. Het mannencircuit wordt beschreven als dominant, het vrouwen- en lesbische circuit als de ‘tegenkrachten’. Met de herwaardering van Carry van Bruggen als casus, wil ik aantonen dat een indeling in lezerscircuits veel gecompliceerder is dan Meijer doet voorkomen. | |
De receptie van Carry van Bruggen tot 1932Tijdens haar leven werd Carry van Bruggen vooral bekend als romanschrijfster. De verlatene (1910) en Het huis aan de sloot (1921) behoorden tot haar best verkochte werken en beleefden vele herdrukken. Haar romans werden over het algemeen door de kritiek uitvoerig besproken. De reacties waren niet altijd onverdeeld positief, maar langzamerhand veroverde Van Bruggen een eigen plaats in het letterkundig leven. Bekendheid kreeg ze ook door haar journalistieke werk. Ze was hoofdredactrice van De Amsterdamse dameskroniek en leverde bijdragen aan tal van andere dag- en weekbladen. Toen van Bruggen in 1919 liet weten dat ze niet langer romanschrijfster maar filosofe wilde zijn, werd haar ambitie niet serieus genomen. Toch bevestigdeHet in de jaren dertig door Ter Braak gewaardeerde Prometheus, werd in 1919 door De Gids geweigerd
zij met Prometheus een positie als filosofisch auteur. In deze tekst geeft Van Bruggen haar visie op het individualisme in de literatuur. Ter verdediging van de antithese tussen individualiteit en collectiviteit, gesymboliseerd in Prometheus' verzet tegen Jupiter, introduceert ze het bergip van de ‘persoonlijke waarheid’: de waarheid als een subjectief begrip. Van Bruggen wilde fragmenten uit Prometheus in De Gids publiceren, maar de redactie achtte haar betoog daarvoor niet geschikt. De historicus Huizinga noemde het ‘eerzuchtig gedoe’ en een ander redactielid, de schrijver | |
[pagina 168]
| |
Johan de Meester, vond ‘deze schets onmogelijke lectuur’. Frans Coenen, bevriend met Van Bruggen en redacteur van Groot Nederland, nam een groot deel van Prometheus in genoemd tijdschrift op. Op het levenswerk van Van Bruggen werd daarna weliswaar door de academisch bevoegden gereageerd, maar zij gingen niet in op de door haar gepresenteerde problematiek. Ze bespraken alleen de wijsgerige en cultuurhistorische verdiensten van haar betoog. Aan de dichter-filosoof Dèr Mouw die haar een positief oordeel deed toekomen, schreef ze: Als vrouw en ‘bekend romancière’ heb ik het dubbele vooroordeel te overwinnen, dat vrouwen niet denken kunnen en dat artiesten maar liever niet denken moeten. Als schrijfster van romans, een van oudsher door veel vrouwen beoefend genre, werd Van Bruggen in haar tijd volkomen geaccepteerd. Met haar theoretische werk en als denkende vrouw werd ze echter niet serieus genomen. | |
Menno ter Braak over Carry van BruggenEen plaats in de Nederlandse literaire traditie kreeg Prometheus door toedoen van Menno ter Braak. In 1934 beschreef hij in Politicus zonder partij wat dit boek voor zijn levensopvatting had betekend. Hij bekende dat hij ‘met de weerzin van de schoolse intellectueel tegen het philosophische dilettantisme van schrijvende vrouwen’, aan lezing van Prometheus was begonnen, maar dat het betoog uiteindelijk orde schiep in denkbeelden die voorheen ‘chaotisch’ waren. In de essaybundel Man tegen man (1931) nam Ter Braak een in 1928 geschreven recensie van Eva op. Zijn oordeel over deze roman was positief. Het werk vormde naar zijn mening een uitzondering op de romans van auteurs als Top Naeff, Ina Boudier-Bakker en Alie Smeding, waarin alleen een ‘negatieve mannelijkheid wordt weerspiegeld’. Van Bruggen daarentegen toonde de bestaansmogelijkheid van een ‘eigen vrouwelijke bewustheid’ aan. Ter Braak beschouwde de roman als een fictieve uitwerking van Van Bruggens filosofische denkbeelden. Eva bood een literaire bewerking van ‘het Prometheus-probleem: van de dualiteit leven-bewustzijn, collectiviteit-individu’. Zes jaar later was zijn mening over Van Bruggen als romanschrijfster duidelijk gewijzigd. In een bespreking van een aantal ‘damesromans’ schreef hij: Wij missen ten onzent een Virginia Woolf, een Katherine Mansfield, een Annette Kolb, een Vera Figner, zelfs een Marie Baskirtsjeff. Een schrijfster van zo bijzondere gaven als Carry van Bruggen is toch in vele opzichten (en zeker als Justine Abbing) blijven steken in de eeuwige problematiek van het damesgenre.
Uiteindelijk waardeerde Ter Braak Van Bruggen vooral als filosofe. In het ‘In Memoriam’ dat hij in 1932 voor haar schreef, stelt hij dat ze voor hem de auteur van Prometheus is en dat men haar daarin het best leert kennen. Het werk stak voor hem ver uit boven wat hij als haar meest geslaagde romans beschouwde: Eva en Heleen. ‘Daarin bleef toch, met alle verschillen, de hollandse romanschrijfster aan het woord,’ aldus Ter Braak. | |
De herwaardering van Carry van BruggenHet is, gezien het gezag dat de criticus Ter Braak na de oorlog genoot, niet verwonderlijk dat de belangstelling voor Van Bruggen zich kort na de oorlog tot haar filosofisch werk beperkte. De hernieuwde belangstelling die zich aan het eind van de jaren zeventig voordeed, was daarentegen veel breder. Als eerste werden haar romans herdrukt. De Engelbewaarder-uitgave was onderverdeeld in paragrafen over Van Bruggen in relatie tot het jodendom, het onderwijs, Indië, de literaire kritiek, de filosofie en de positie van de vrouw. Dit laatste thema stond rond de jaren tachtig sterk in de aandacht. Tal van essaybundels met ‘de vrouw’ als uitgangspunt, zagen het licht. Ze werden gepubliceerd door reguliere uitgeverijen die inspeelden op de vraag naar ‘boeken over vrouwen’. In een aantal van deze bundels werd een bijdrage over Van Bruggen opgenomen: bijvoorbeeld in Vrouwen rond de eeuwwisseling, Vrouwenwijsheid en De vrouw als auteur. Ook in het in 1977 opnieuw verschenen proefschrift van Annie Romein-Verschoor, Vrouwenspiegel, staat een hoofdstuk over Van Bruggen. Opvallend is dat, als we de reacties van de literaire kritiek op uitgaven van en over Van Bruggen nader beschouwen, deze vooral opgenomen zijn in reguliere organen en niet, zoals te verwachten zou zijn, in feministische media. Op de Engelbewaarder-uitgave en op Vijf romans volgden veel reacties van gezaghebbende critici in de reguliere dag- en weekbladen. De aandacht voor Van Bruggen binnen de feministische tijdschriften ontbrak vooralsnog en zou ook na 1980 minimaal blijven. Wel schreven er door de jaren heen relatief veel vrouwelijke critici binnen de reguliere pers over Van Bruggen. Ik wil hier zes recensies nader beschouwen. Martin van Amerongen schreef in augustus 1978, een paar maanden voordat de Engelbewaarder-uitgave verscheen, een artikel in Vrij Nederland. Paul Marijnis schreef over de uitgave in nrc Handelsblad, Aad Nuis in De Haagse Post en Elsbeth Etty in De Waarheid. Voorafgaand aan de publikatie van Vijf romans verscheen van Anneke Reitsma een recensie in De Nieuwe Linie en van Diny Schouten in Het Nieuwsblad van het Noorden. Deze critici baseren zich in hun recensies voor een deel op een bestaand beeld van Carry van Bruggen. Het is een beeld waaraan Menno ter Braak in grote mate heeft bijgedragen. Van Amerongen gaat uitgebreid in op Van Bruggen in relatie tot Ter Braak. Hij omschrijft haar filosofische stellingname als ‘gezond verstand’ en ziet een duidelijke invloed van Prometheus in het werk van de mannen van Forum. Namelijk: | |
[pagina 169]
| |
[...] in hun pleidooi voor de ‘honnête homme’, in hun opvatting dat de ‘persoonlijkheid’ het doorslaggevend beoordelingscriterium dient te zijn bij het beoordelen van de kunstenaar, in Du Perrons vernietigende aanval op de esthetiserende ethiek van Dirk Coster en de zijnen, in Ter Braaks anti-thetische constructies: ‘de wantrouwende enkeling’ versus de ‘collectiviteit’, de ‘dichter’ versus de ‘burger’. De andere critici proberen de relatie tussen Ter Braak en Van Bruggen los te koppelen, om zo Van Bruggen een zelfstandige positie te kunnen geven. Zij zijn het erover eens dat ze niet thuishoort in het rijtje van de ‘damesauteurs’. Schouten noemt Ter Braak ‘de twintig jaar jongere generatiegenoot’ van Van Bruggen die als eerste haar kwaliteiten onderkende. Maar haar kranteartikelen missen ‘de holle hoogdravendheid’ die voor Schouten de essays van Ter Braak onleesbaar maakt. Marijnis noemt het feit dat Ter Braak Prometheus ‘naar de hoofdacte vond rieken’, maar schrijft ook dat ze na haar dood met welwillendheid in Forum werd herdacht. Etty stelt dat het onterecht is dat de meeste mensen Van Bruggen alleen kennen omdat Ter Braak zijn bewondering voor Prometheus uitsprak. Aad Nuis is van mening dat naarmate je meer van Van Bruggen leest, het onzinniger wordt om haar te zien als ‘verdienstelijke, maar gebrekkige voorloopster’ van Ter Braak. De bewondering van Ter Braak voor Van Bruggen was naar zijn mening eenzijdig. Hij herkende zichzelf in haar werk en ‘zoiets is zelden bevorderlijk voor een evenwichtige weergave van zulk werk, zeker als het gaat om een auteur met een totaal ander persoonlijkheid’. Nuis heeft een voorkeur voor het journalistieke werk van Van Bruggen, waarvan hij de stijl, in tegenstelling tot die van haar romans en haar filosofische werk, nog niet gedateerd vindt. De bijdrage van Ter Braak aan het beeld dat hier van Van Bruggen geschetst wordt, ligt vooral in de beschrijving van deze auteur als individualiste, die los staat van elke literaire, sociale of politieke beweging. Binnen de literatuurgeschiedenis hoort ze thuis in het rijtje van ‘Einzelgänger’ en zowel Schouten als Etty en Marijnis verwijzen in dit verband naar de invloed van Multatuli. Reitsma, Van Amerongen en Nuis beschrijven de romans van Van Bruggen als een gefictionaliseerde uitwerking van haar filosofie. Het centrale thema uit Prometheus, het conflict tussen individualiteit en collectiviteit, wordt door hen als grondthema van haar literaire werk gezien. | |
Carry van Bruggen en de positie van de vrouwIn de recensies die aan het eind van de jaren zeventig binnen de reguliere pers over Carry van Bruggen verschenen, werden naast de bestaande beschrijvingen een aantal aspecten belicht die te maken hebben met het feit dat Van Bruggen een vrouwelijk auteur was. De ontwikkelingen binnen het feminisme liet de reguliere kritiek niet onberoerd. Verschillende critici zagen een verband tussen de hernieuwde belangstelling voor Van Bruggen en de opkomst van de vrouwenbeweging. De feministische literatuurbenadering zoals die zich toen ontwikkelde, had een duidelijk politieke component. Men zag het feminisme als een sociale en politieke strijd en de literatuur als onderdeel van die strijd. Er was kritiek op het traditionele vrouwbeeld in de literatuur en op het nagenoeg ontbreken van vrouwelijke auteurs binnen de bestaande canon. Uitgaande van het idee dat alle vrouwen op dezelfde wijze onderdrukt werden, lag de nadruk op gedeelde ervaring en op bewustwording. Men beoordeelde het werk van vrouwelijke auteurs naar de mate waarin het veranderende zelfbeeld van vrouwen vorm kreeg. Er werd een directe koppeling gelegd tussen het vrouwbeeld in het literaire werk en de werkelijkheid van de maatschappelijke positie van vrouwen. Hanneke van Buuren schreef in 1975 een spraakmakend artikel in Ter Elfder Ure onder de titel Aarzelend denken over een feministische literatuurtheorie. In dit artikel zegt ze literatuur niet op te willen vatten [...] als het werk van één geïsoleerd genie, maar als het resultaat van wederzijdse inwerking van massa's bewustwordende vrouwen en de verwoordende enkeling of de verwoordende groep. De auteur zal (vrouwen) groepsbewust moeten werken. Fel gekant tegen deze zienswijze waren auteurs als Andreas Burnier, Doeschka Meijsing en Renate Rubinstein. Zij zagen het nut van het vooropstellen van de vrouwelijke optiek weliswaar in, maar leverden kritiek op zowel het politieke als het collectieve aspect van de feministische benadering. Zij opteerden voor een meer individueel standpunt en waren tegenstanders van een onderscheid in mannen- en vrouwenliteratuur. Bijna alle critici die aan het eind van de jaren zeventig over Carry van Bruggen schreven, sloten zich aan bij deze individuele benadering en zetten zich af tegen de politiek gerichte feministische literatuurkritiek. De zes hier besproken recensies laten een genuanceerder beeld zien. Van Amerongen noemt, binnen de marges van het bestaande beeld van Van Bruggen, een aantal nieuwe aspecten. Ze was een individualiste, wat betekent dat ze getypeerd kan worden als een onafhankelijke en vrijgevochten vrouw. Verder stelt hij dat Van Bruggen in de eerste plaats filosofe was en daarmee beschouwd kan worden als een denkende vrouw, ‘exponente als geen ander van de intellectuele zelfverheffing van de tweede sexe’. Ze ondergroef een aantal centrale thesen van conservatieve aard. In haar romans bijvoorbeeld die van de ‘vermeende ongelijkwaardigheid van man en vrouw, de man als exponent van de ratio, de vrouw als exponent van het gevoel’. Ze schreef zonder de ‘masculiene Wichtigmacherei’ en kreeg als filosofe te maken met de argwaan en superioriteitsgevoelens van mannen, aldus Van Amerongen. Hij constateert een | |
[pagina 170]
| |
verwantschap tussen Van Bruggen en Renate Rubinstein en wijst op de overeenkomst in titel tussen Hedendaags fetischisme en Hedendaags feminisme. Rubinstein hield in dit essay een pleidooi voor het handhaven van het individualisme binnen de vrouwenbeweging. Ook Aad Nuis ziet een overeenkomst tussen Van Bruggen en Rubinstein, namelijk in beider ‘pessimistisch maar strijdvaardig individualisme’. Hij stelt dat Van Bruggen van de georganiseerde vrouwenbeweging niet veel moest hebben: Carry van Bruggen is ook dan al te kritisch en te zelfstandig om zich door de generaliseringen van de beweging te laten inpalmen, steekt bijvoorbeeld de draak met de gedachte dat vrouwen de wereldvrede dichterbij zullen brengen en heeft nuchtere bedenkingen bij de vrouwelijke solidariteit. Nuis noemt, evenals Van Amerongen, het ‘mannelijk, geleerd, niet-joods superioriteitsgevoel’, waar Van Bruggen onder te lijden had. Nieuw in de romans van Van Bruggen acht hij de beschrijvingen van ‘bepaalde aspecten van liefde en sexualiteit bij intelligente vrouwen’ en van ‘de psychologie van de emancipatie’. Marijnis noemt Carry van Bruggen een ‘Nederlands Bloomsbury-bunny’ en George Sand als haar grote voorbeeld. Verder ziet hij opmerkelijke overeenkomsten met Virginia Woolf: [...] beiden betreurden ze het gemis aan een universitaire opleiding, aan zelfstandigheid, aan ‘a room of one's own’. De parallellen tussen beider instelling tegenover de sexualiteit zijn opvallend. Met het feminisme had Van Bruggen volgens Marijnis niet veel op. ‘Ze wantrouwde een begrip als vrouwensolidariteit. Ze deelde de mensen niet in op grond van hun geslachtelijke kenmerken.’ Etty noemt de seksualiteit als belangrijk thema in de boeken van Van Bruggen. Zij expliciteert: Bijna alle romans van Carry van Bruggen stellen het probleem van de vrouw die in de liefde dienstbaar wil zijn aan de man van wie ze houdt, maar die zich tegelijkertijd voor die liefde niet vernederen wil. Als vrouwen kiezen voor onderworpenheid ondermijnt dat hun zelfrespect. Kiezen ze echter voor hun eigenwaarde dan is volledige overgave aan een man niet meer mogelijk. Met het ter discussie stellen van dit probleem was Van Bruggen haar tijd ver vooruit, zo stelt Etty. Het betreft hier volgens haar een ‘elementair vraagstuk van de vrouwenbeweging’. Reitsma bespreekt alleen het fictieve werk van Van Bruggen en gaat niet in op het standpunt dat zij in de journalistieke stukken innam. Zij ziet ‘de zoektocht van vrouwelijke personages naar hun identiteit’ als centraal thema van een aantal van de romans van Van Bruggen. Ze meent dat in Eva de Prometheus-problematiek - hoe kan men zich als individualist handhaven binnen de dwingende eisen van de collectiviteit - toegespitst wordt op het terrein van de seksualiteit. Deze problematiek wordt verhevigd door ‘het besef van de vrouw dat de bestaande seksuele codes een aanslag betekenen op haar eigenwaarde en identiteit’. Reitsma vindt dat Eva positief eindigt, er is een evenwicht gevonden dat verder gaat dan de seksualiteit, ‘het is een slotsom van leven, een evenwicht in levensvisie, mogelijk geworden door een grondige en hardnekkige zelfreflectie’. Reitsma benadrukt nog het feit dat het merendeel van het werk van Van Bruggen geschreven moet zijn tussen huishoudelijke activiteiten door. Diny Schouten is een van de weinige critici die zeggen zich te verbazen over de plotselinge belangstelling voor Carry van Bruggen. Zij ziet geen verband met de ontwikkelingen binnen het feminisme. Over Van Bruggen als vrouwelijk auteur, liet Schouten zich explicieter uit in haar bijdrage voor De vrouw als auteur uit 1980. De strekking van dit betoog is, dat het benadrukken van het ‘vrouw-zijn’ van Van Bruggen onzinnig is, omdat zijzelf het maken van een onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs niet relevant vond. Een groot deel van haar artikel gebruikt Schouten om de bezwaren op te sommen, die Van Bruggen tegen een indeling naar sekse had. Maar aan het eind van het artikel schrijft ze als een soort toegift: Toch ligt er naar mijn idee wel belang in het gegeven dat Carry van Bruggen een vrouw was, namelijk in de ‘inhoud’ van haar romans. Eva is een unieke exploratie van vrouwelijke erotische gevoelens, en een opmerkelijk thema van het boek is dat de erotiek direct verweven is met Eva's intellectuele zelfontplooiing, die ze pas bereikt nadat ze haar gevoelens van erotische minderwaardigheid overwonnen heeft. Een ander thema, dat ik ook niet van mannelijke schrijvers ken of verwacht, is dat Carry van Bruggens vrouwenfiguren zich verzetten tegen de, vooral voor vrouwen benauwende, heersende moraal. De seksualiteit, de mannelijke superioriteit waaronder Van Bruggen te lijden had en haar vrijgevochten, onafhankelijke positie zijn aspecten die in bovengenoemde recensies terugkeren. Het laatste aspect is voor Van Amerongen, Nuis, Marijnis en Schouten aanleiding om te stellen dat Van Bruggen niet onder het vaandel van de vrouwenbeweging geschaard kan worden. De recensies van Etty en Reitsma sluiten het meest aan bij de criteria van de feministische literatuurbenadering. Etty beweert bijvoorbeeld: Superindividualistisch en afkerig van al wat organisatie was, heeft Carry van Bruggen nooit een rol gespeeld in de vrouwenbeweging, alhoewel ze zich in haar persoonlijk leven zeker als feministe gedroeg en ook volledig achter de idealen stond waarvoor de vrouwenbeweging opkwam. Reitsma legt de nadruk op de sociaal-economische omstandigheden waaronder Van Bruggen als vrouwelijk auteur moest schrijven. Aan Eva schrijft ze een positief einde toe. Ze ziet het boek als een roman waarin | |
[pagina 171]
| |
letterkundig museum, den haag
Carry van Bruggen op latere leeftijd een beeld wordt gegeven van een bewust geworden vrouw. | |
ConclusieDe herwaardering van Carry van Bruggen aan het eind van de jaren zeventig, kan niet worden toegeschreven aan de feministische media. Boeken waarin bijdragen over Van Bruggen verschenen, werden uitgegeven door reguliere uitgeverijen. Haar werk werd gerecenseerd binnen de reguliere dag- en weekbladkritiek. Een overeenkomst tussen de feministische literatuurkritiek zoals die zich aan het eind van de jaren zeventig ontwikkelde en de reguliere kritiek over Van Bruggen gedurende dezelfde periode, is dat beide literatuur beoordeelden vanuit een realistische visie. Uitgaande van het bekende onderscheid tussen ‘vorm’ of ‘vent’, of, zoals Meijer voorstelt, ‘vorm’ of ‘vrouw’, kozen beide voor ‘de vrouw’. De nadruk lag op de persoon van de auteur, zoals zij zich in en buiten haar werk presenteerde. Voor de feministische literatuurkritiek was daarbij nog van belang op welke manier de auteur zich, eventueel via haar personages, uitsprak over haar positie als vrouw. Een verschil tussen beide vormen van kritiek is gelegen in het onderscheid tussen individualiteit en collectiviteit. Binnen de feministische literatuurkritiek lag de nadruk op dat wat alle vrouwen door hun vrouw-zijn gemeen hadden. In de kritieken over Van Bruggen in de reguliere pers werden haar individualisme en onafhankelijke positie benadrukt. Ook de vrouwelijke critici die weliswaar de vrouwelijke optiek vooropstelden, maar kritiek leverden op hun politiek georiënteerde vrouwelijke collega's, baseerden zich in hun artikelen op argumenten van individualisme en onafhankelijkheid. Van de hier besproken critici kan Diny Schouten tot deze groep worden gerekend. Opmerkelijk is dat ook Ter Braak deze argumenten hanteerde. Zowel mannelijke als vrouwelijke critici die in de jaren zeventig over Van Bruggen schreven, lijken te zijn beïnvloed door zijn literaire normen. Het voorstel van Meijer om een onderscheid te maken tussen een ‘mannen’- - en een ‘vrouwen’-circuit, dient in het geval van Van Bruggen genuanceerd te worden. De receptiecircuits blijken gedifferentieerder te zijn: zowel mannelijke als vrouwelijke critici hanteren argumenten die ‘Terbraakiaans’ genoemd kunnen worden. Sommige vrouwelijke critici gebruiken vrouwpolitieke argumenten. Reitsma en Etty kunnen worden beschouwd als critici die zich min of meer conformeerden aan de politiek gerichte criteria van de feministische literatuurbenadering. Zij waren in staat die criteria toe te passen op het werk en de persoon van Van Bruggen en zouden eventueel passen in wat Meijer als het ‘vrouwencircuit’ benoemt. Dat deze recensenten publiceerden in links georiënteerde bladen (De Nieuwe Linie en De Waarheid), is een reden om aan te nemen dat ook het medium waarin een recensie verschijnt een belangrijk criterium is bij een indeling in receptiecircuits. Tot slot zou ik de vraag willen stellen naar het waarom van het ontbreken van aandacht voor Carry van Bruggen binnen de feministische tijdschriften. Deze bladen waren klein in aantal en hadden een geringe oplage. Ten opzichte van de reguliere media namen ze een marginale positie in. Het merendeel was opgezet vanuit en verbonden met de politieke tak binnen het feminisme. De aandacht voor Van Bruggen binnen deze tijdschriften was wellicht zo minimaal, omdat de overgeleverde, traditioneel geworden typering als individualiste, meteen werd uitgedragen door de reguliere kritiek en daarmee het dominante beeld vormde. Veel van de schrijfsters die door de feministische beweging werden ingelijfd als voorloopster, waren ook daadwerkelijk in vergetelheid geraakt, waardoor een geheel nieuwe belangstelling mogelijk was. Carry van Bruggen werd, zo is gebleken, nooit helemaal vergeten. Menno ter Braak heeft de aanzet gegeven om haar een plaats te geven binnen de algemene literaire traditie. Zijn werk werd in de jaren zeventig voortgezet. Een aantal van zijn ideeën over het werk van Van Bruggen hebben zozeer een canonieke waarde gekre- | |
[pagina 172]
| |
gen, dat het bijna onmogelijk is om haar werk op een andere manier te lezen. In De lust tot lezen signaleert Meijer hetzelfde verschijnsel met betrekking tot het werk van de dichteres Vasalis. Vanuit het standpunt dat de betekenis niet in de tekst of bij de auteur, maar bij de lezer ligt, geeft zij een nieuwe interpretatie van haar werk. Dergelijke ‘tegendraadse’ interpretaties van het werk van Carry van Bruggen ontbreken binnen het politieke feministische circuit uit de jaren zeventig. Volgens de ‘realistische bril’ waarmee men binnen dit circuit naar literatuur keek, kon er aan het bestaande, door Ter Braak beïnvloede beeld ook weinig worden toegevoegd. | |
LiteratuuropgaveMenno ter Braak, ‘Politicus zonder partij’. In: Verzameld Werk, deel iv. Amsterdam 1980, p. 13-189. Menno ter Braak, ‘De bewuste vrouw en haar roman’. In: Verzameld Werk, deel v. Amsterdam 1980, p. 292-298. Menno ter Braak, ‘Le Chemin des Dames’. In: Verzameld Werk, deel v. Amsterdam 1980, p. 204-210. Menno ter Braak, ‘In memoriam Carry van Bruggen’. In: Verzameld Werk, deel iii. Amsterdam 1980, p. 537-538. Hanneke van Buuren, ‘Aarzelend denken over een feministische literatuurtheorie’. In: Ter Elfder Ure 20, 1975, p. 812-821. Maaike Meijer, De lust tot lezen. Nederlandse dichteressen en het literaire systeem. Amsterdam 1989. Diny Schouten, ‘Carry van Bruggen en de opheffing der vrouw’. In: De vrouw als auteur. A. Burnier [et. al.]. Muiderberg 1980, p. 90-100. Het televisieportret over Carry van Bruggen werd gemaakt door Digna Sinke. Het werd in december 1978 uitgezonden in de nos-rubriek Beeldspraak. De citaten van Huizinga en De Meester op p. 167-8 zijn afkomstig uit het hoofdstuk ‘Carry van Bruggen en de filosofie’ in de bundel Carry van Bruggen (1881-1932), samengesteld en ingeleid door Jan Fontijn en Diny Schouten. Amsterdam 1978, p. 163 en 165. Het citaat van Van Bruggen op p. 168 is afkomstig uit Ruth Wolf, Van alles het middelpunt. Amsterdam 1981, p. 185. De in dit artikel besproken recensies zijn: Martin van Amerongen, ‘Sterven mogen we, maar bederven mogen we niet: het uitzichtloze individualisme van Carry van Bruggen’. In: Vrij Nederland, jrg. 39, 12-8-1978. Ook verschenen in: Vrouwen rond de eeuwwisseling. Aukje Holtrop (red.). Amsterdam 1980. Elsbeth Etty, ‘Carry van Bruggen. Een vergeten schrijfster uit 't stof gehaald’. In: De Waarheid, 13 januari 1979. Paul Marijnis, ‘Carry van Bruggen’. In: nrc Handelsblad, 15 december 1978. Aad Nuis, ‘Boeken: Carry van Bruggen. “Appellenwijf en genie”’. In: Haagse Post, 6 januari 1979. Anneke Reitsma, ‘Carry van Bruggen. Vrouw tussen twee werelden’. In: De Nieuwe Linie, 30 mei 1979. Diny Schouten, ‘De tragische coquetterie van Carry van Bruggen’. In: Nieuwsblad van het Noorden, 1 december 1979. |
|