| |
Signalement
Dirc van Delft in Göttingen
Vóór Frits van Oostroms magistrale portret van Dirc van Delfts leven en werk in Het woord van eer zou ik (vermoedelijk) werk op diens naam nauwelijks een blik waardig gekeurd hebben. Maar nu is elk gegeven dat op een hernieuwde receptie van zijn Tafel van den Kersten Ghelove wijst intrigerend genoeg om het verstrekte beeld nog verder te kunnen uitbreiden. Want dat de geleerde hofkapelaan, die bij de Hollandse graven zo ver beneden zijn geleerde stand moest opereren, tot aan het eind van de vijftiende eeuw (voor)gelezen bleef en ook de beginnende drukpers haalde, wordt steeds duidelijker. Van Oostrom zelf onthulde daarover al gegevens in een bijdrage aan de bundel Het woord aan de lezer uit 1987, ‘Dirc van Delft en zijn lezers’. Bij het analyserende overzicht daar kunnen nu twee nieuwe gegevens in het geding gebracht worden. Deze bestaan uit twee naar de inhoud nog niet gedetermineerde incunabelen in de collectie van de Niedersächsische Staats- und Universitätsbibliothek te Göttingen. Beide komen van de pers van de geheimzinnige Zwolse priester-drukker Johannes van Vollen- | |
| |
hove en moeten gedateerd worden tussen 1478 en 1480. De exemplaren zijn te zamen gebonden geweest (en geproduceerd?) zoals de doordruk van een lombarde uitwijst, maar bevinden zich nu in afzonderlijke achttiende-eeuwse bandjes.
De eerste bevat een dialoog van Dirc van Delft tussen God en de wanhopende zondaar, getiteld: Vander marghenspraeck tusschen den ontfarmhertighen god christum ende den mistroestigen sunder die in wanhoep gevallen is. Daarna wordt meteen duidelijk gemaakt wie de beroemde auteur hiervan is: ‘Gedicht aldus in duytsche vanden eerweerdigen Meister Dirck van delft doctoer inder godheit een oetmoedich prediker broer. Regent vander universiteiten van Arfforden ende van Coellen.’ De tekst beslaat zes bladen van 27 regels en is ontleend aan de Tafel, kapittel 48. Bibliografisch bleef dit unieke exemplaar niet onopgemerkt, want hij staat geregistreerd in de Gesamtkatalog der Wiegendrucke onder nr. 8477 en belandde vandaar in Kronenbergs aanvullingen uit 1956 op Campbells incunabelbibliografie onder nr. 593b.
Minstens zo interessant is de andere uitgave, die zonder de vermelding van Dirks naam een andere keuze geeft uit de Tafel. Het gaat om de tekst van het schaakspel daarin (kapittel 46), aangevuld met het laatste gedeelte van het voorgaande kapittel 45. De titel luidt: Vanden scaeckspeel ende tijtverdrijf der heren ende der vrouwen. De tekst bestaat uit veertien bladen van 27 regels, hetgeen meteen duidelijk maakt dat hier niet van de bekende en aanzienlijk langere tekst van Jacobus de Cessolis in Nederlandse bewerking sprake kan zijn. Aangezien de Cessolis-tekst meermalen gedrukt is onder dezelfde titel, ook in Zwolle (door Peter van Os), is in alle bekende incunabelbibliografieën een tomeloze verwarring ontstaan, die hier niet verder besproken kan worden. Vastgesteld
Openingsbladzijde van Van Delfts Vander marghenspraeck [...]
moge dan zijn dat de tekst uit Göttingen in ieder geval niet van Cessolis is, maar van Dirc van Delft. Jammer genoeg ontbreekt een blad, waardoor 54 regels uit kapittel 46 van de Tafel in de druk ontbreken.
Het blijft veelzeggend, dat de slechtst onderzochte periode van de hele Nederlandse letterkunde (1430-1570) telkens weer verrassingen oplevert die zo voor het oprapen liggen.
Herman Pleij
(met dank aan Geert Warnar)
| |
De auteur als typograaf
De reeks Grafische Communicatie
| |
| |
van Van Loghum Slaterus (zie ook Literatuur 6 [1989], p. 238) probeert inderdaad de communicatie te verbeteren, respectievelijk tot stand te brengen tussen al diegenen die vanuit hun specifieke bezigheden te maken hebben met het vormgeven van tekst. Door de automatisering hoort de auteur daar meer dan ooit bij. Steeds meer teksten worden via de tekstverwerker op diskette aangeleverd en in een toenemend aantal gevallen treedt een auteur ook als vormgever op door gebruik te maken van dtp (desk top publishing).
Voor die auteurs die zich nooit verdiept hebben in hoe drukwerk tot stand komt, heeft G.J. Hupse een uitstekend overzicht samengesteld onder de titel Rondom het boek: een verkenning tussen manuscript en lezer (Deventer: Van Loghum Slaterus, 1989; viii + 128 p.; ƒ 47,50). In begrijpelijke taal, ondersteund door tal van illustraties, komen achtereenvolgens aan de orde de belangrijkste gegevens door de eeuwen heen met betrekking tot papier, drukkunst, letter, zetten, typografische maatsystemen, vormgeving van de diverse onderdelen van een boek, de nieuwste ontwikkelingen met de computer, illustraties en binden. De laatste hoofdstukken zijn gewijd aan taken van de auteur, zoals het drukklaar maken van manuscripten en het corrigeren van drukproeven en aan de
De letter in lood. Op het letterstaafje is de letter in spiegelbeeld zichtbaar, waarvan in directe hoogdruk werd gedrukt (Uit: Hupse, Rondom het boek)
uitgeverstaken zoals verkoop en distributie. Het boek bevat een literatuurlijst op p. 103 en een uitgebreide termenlijst op p. 105-128.
Een aantal van die termen wordt ook weer - maar nu uitvoeriger - uitgelegd in het boek van de bekende typograaf Karel F. Treebus: Typografisch handvat; een leidraad voor drukwerkproduktie (Deventer: Van Loghum Slaterus, 1989; x + 85 p.; ƒ 37,50). Ook hij probeert in deze overgangstijd van traditionele naar gecomputeriseerde kopij de communicatie tussen auteur en typograaf zo goed mogelijk te doen verlopen. Naast de oude kopijvoorbereiding en de correctie via stroken-, plak- en opgemaakte proef behandelt Treebus ook de zetinstructies die aan computerkopij toegevoegd kunnen worden. Hoe een auteur via de tegenwoordige enorme variëteit aan lettertypes uit letterproeven wijs kan worden en zo kan meedenken en meepraten over de uiteindelijke vormgeving van zijn tekst, wordt op aanschouwelijke wijze met vele afbeeldingen uitgelegd. De al genoemde termenlijst staat op p. 61-81; een literatuuropgave is opgenomen op p. 82-84.
PJV
| |
De jas van het woord
Al bladerend in De jas van het woord; de boekband en de uitgever 1800-1950 van F. van der Linden en A.S.A. Struik (Alphen aan den Rijn: Samsom, 1989; 48 p.) krijgt men in woord en beeld een uitstekend overzicht hoe - technisch én artistiek - de tekst verpakt, gekoesterd, beschermd en ondersteund wordt door de band. Tot en met de achttiende eeuw - de tijd van de handpers - is het de gewoonte van drukkers/uitgevers/boekverkopers om boeken ongebonden aan de koper aan te bieden: dat betekende voor eerstgenoemden minder risico om met dure gebonden boeken te blijven zitten en bood laatstgenoemde het voordeel een band naar eigen smaak bij het boek te kiezen. De ingebruikneming van de machinepers rond 1800 bracht goedkopere boeken in grotere oplagen onder een ruimer publiek en al snel ontdekte de uitgever (de taken van drukker, uitgever en boekhandelaar begonnen zich inmiddels te onderscheiden) de mogelijkheid om via de band zijn produkt zo aantrekkelijk mogelijk te maken.
Het eenvoudige papieren bandje uit de overgangsfase van achttiende naar negentiende eeuw werd al snel tot een kartonnen band die veel meer mogelijkheden bood, bijv. met reliëfsternpeling. Vanaf 1820 komt de linnen band in de mode, die vooral na het midden van de negentiende eeuw uitbundig versierd wordt met goud en zilver en met hoogreliëf. Ook de sneden van het boek krijgen allerlei versieringen. Over Nederlandse bandontwerpers uit die tijd is vrijwel niets bekend. Eind negentiende eeuw gaan kunstenaars zich, onder invloed van de Arts en Craftsbeweging van William Morris, toeleggen op het met elkaar in overeenstemming brengen van vorm en inhoud. In Nederland heeft dat de schitterende resultaten opgeleverd, die Ernst Braches in zijn dissertatie Het boek als Nieuwe Kunst (1973) heeft bijeengebracht.
De twintigste-eeuwse boekband - die inmiddels ook machinaal vervaardigd kon worden - heeft zich laten inspireren door vrijwel alle kunststromingen als Dada, De Stijl, het Constructivisme, Bauhaus, Wijdeveld, Art Déco en Nieuwe Zakelijkheid, maar over het algemeen blijft de functionele informatie aanwezig. Het wordt vervolgens mode om de kwetsbare band, die aanvankelijk bedoeld was als bescherming voor het boekblok, ook weer te beschermen via een stofomslag. En ook die ontwikkelt zich weer van een eenvoudig nauwelijks bedrukt papiertje tot een wervelend geheel.
| |
| |
Uit: De jas van het woord
Van der Linden en Struik hebben 160 banden uit Nederland, Engeland, Frankrijk en Duitsland in hun ‘catalogus’ opgenomen en beschreven om de kijker een indruk te geven van de enorme variëteit in de door hen beschouwde anderhalve eeuw. Ontwerpen van Piet Zwart, C.A. Lion Cachet, K. de Bazel, H.P. Berlage, H.Th. Wijdeveld, R.N. Roland Holst, S.H. de Roos en vele anderen vormen de jassen van woorden van onder anderen Adama van Scheltema, J.J.L. ten Kate, Carel Vosmaer, Adriaan Loosjes, Louis Couperus, Arthur van Schendel en Nescio. De jas van het woord heeft een index op onderwerpen en namen en een overjas van couturier Nico Gaastra uit het atelier van Samsom Sijthoff, samengesteld uit Velasques en Elefantenhaut.
PJV
| |
UB Groningen jubileert
Het is na het uit 1914 daterende boek van A.G. Roos niet een nieuwe Geschiedenis van de bibliotheek der Rijksuniversiteit te Groningen geworden, Maar het onder redactie van W.R.H. Koops, J. Kingma en G.C. Huisman verschenen Universiteitsbibliotheek Groningen 1615-1990; korte geschiedenis van een academische bibliotheek (Groningen: ub, 1990; 99 p.) bevat genoeg gegevens om de eerder genoemde historiografie ooit voort te zetten. In eerste instantie is dit boekje bedoeld als begeleiding bij de tentoonstelling over 375 jaar ub-Groningen in maart en april 1990.
Bibliothecaris Koops schetst de geschiedenis van de instelling, onderbibliothecaris Kingma geeft korte biografieën van alle bibliothecarissen, G.C. Huisman en T.E. Musschenga verzorgen een overzicht van catalogi en inventarissen van bijzondere collecties, bruiklenen en geschenken in de ub, G.C. Huisman beschrijft de zeven catalogi die in boekvorm verschenen zijn (de eerste in 1669, de laatste in vijf delen in 1922-1932) en J. Kingma geeft met behulp van het Leidse register van Van Selm een overzicht van de (eenenveertig) Groningse veilingen van hoogleraarsbibliotheken.
Tenslotte zijn uit het eerder genoemde werk van Roos als bijlagen overgenomen het bibliotheekreglement van 1668 en de eerste handgeschreven catalogus (uit 1619 door Nicolaus Mulerius). Of met name de eerste bijlage toegankelijker wordt (het werk van Roos is zeldzaam geworden), is de vraag: het reglement is in het Latijn, en ten aanzien van bijlage twee kan men zich afvragen of een alfabetische auteursindex daarop niet wenselijk was geweest.
In goed Nederlands wordt in een apart verschenen brochure door W.M. Groothuis en J. Kingma het geschenk toegelicht dat de 375-jarige ub mocht ontvangen van het College van Bestuur van de Groningse universiteit, nl. De Kaerius-atlas van 1617 en de Elzevier-bijbel van 1663 (Groningen 1990; 21 p.). Met de schenking van de atlas van Van den Keere wordt een traditie voortgezet: de eerste schenking die de bibliotheek in 1615 kreeg, bestond uit de atlas van Mercator, uitgegeven door Hondius in 1606 en voorzien van enkele door Van den Keere gegraveerde kaarten.
PJV
| |
Literair Ibiza
Soms blijkt achteraf, dat één bepaalde plek het vertrekpunt is geweest van een hele culturele stroming. Zo broeide en bloeide er in de jaren twintig iets op de ‘linkeroever’ van Parijs, waar toen vele buitenlandse kunstenaars waren neergestreken. Ze inspireerden elkaar en legden de basis voor het modernisme. Over hun ideeën, werk en leven zijn boeiende boeken geschreven.
Al weer een tijdje geleden onderzocht Gerard Mulder welke invloed Ibiza heeft gehad op de Nederlandse literatuur. Ibiza, het eiland waar in de jaren zestig elke zich respecterende kunstenaar (Schierbeek, Mulisch, Noteboom en anderen) minstens een maandje verbleef. In juni 1984 verscheen in de Vrij Nederland-bijlage (een geschikt medium voor zo iets) ‘de vrucht’ van zijn speurtocht. En nu heeft Mulder die wel amusante bijlage wat uitgebreid en bewerkt tot een boek: Literair Ibiza (Rap, ƒ 24,50). Deze moeite nu had hij zich kunnen besparen, want - zoals hij zelf al in zijn inleiding ruiterlijk toegeeft - zijn uitputtende research heeft ‘nauwelijks feiten met een verstrekkende betekenis’ opgeleverd. De ‘cultuurgeschiedenis van Nederland hoeft niet herschreven te worden omdat de invloed van Ibiza onderbelicht is gebleven’. Daarmee geeft hij zelf al de overbodigheid van het boekje aan. En als hij nu nog wat nieuwe, sappige anekdotes en roddels boven water had weten te halen, dan was er nog íéts te genieten geweest. Maar niets van dat al. Geen achterklap en geen literaire wapenfeiten. Het is uiteindelijk niet veel meer dan een zeurderig
| |
| |
verslag over de dodelijke verveling van quasi-bohémiens, die te veel dronken en lanterfantten. Dat is een leuk onderwerp voor een bijlage, maar niet voor een heel boek. Hugo Claus vatte het in één zin samen: ‘Of Ibiza invloed op mij heeft gehad? Tja, vast wel, maar als ik naar een voetbalmatch ga, heeft dat ook invloed op mij.’
Els Broeksma
| |
Vrijheid van pers en van lay-out
Ter gelegenheid van de officiële heropening van het Nederlands Persmuseum op 14 december 1989 werd een expositie gehouden en verscheen een publikatie over de persvrijheid in Nederland: Mariëtte Wolf, Vrijheid onder druk; een beeld van de pers vrijheid in Nederland (Amsterdam: Stichting Nederlands Persmuseum / Stichting Beheer iisg, [1989]; iii p.; ƒ 25,-). Ik ben er niet helemaal zeker van dat dit een aardig boekje is. Wel pakt Mariëtte Wolf de draad op bij het verschijnen van de eerste kranten in het begin van de zeventiende eeuw en ze volgt keurig het wel en wee via de achttiende-eeuwse satirische bladen van Jacob Campo Weyerman en de Janussen. Ze signaleert keurig het in de Franse tijd opgerichte Bureau voor Persvrijheid dat zich met niets anders als censuur bezighield. Ze beschrijft de negentiende-eeuwse ontwikkelingen in de utopiaanse pers en de grondwetswijziging van 1848 met de bekende zinsnede: ‘Niemand heeft voorafgaand verlof noodig, om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet.’ De strijd tegen het dagbladzegel dat uiteindelijk werd afgeschaft in 1869 wordt behandeld, evenals de aanval van Colijn in 1937 op de persvrijheid en uiteraard de situatie tijdens de Tweede Wereldoorlog en de persconcentraties van de laatste decennia. Voortdurend spelen door het verhaal al die elementen heen die de grenzen van de persvrijheid bepalen: de politieke factoren, de financiële belangen, de morele vooroordelen.
Dit had een aardig boekje kunnen zijn, als men persvrijheid niet verward had met vrijheid van lay-out, want wat vormgeefster Mieke Gerritzen heeft uitgehaald, tart iedere beschrijving. Het is echter zo erg, dat ik het toch probeer: het gehele boek door een vreselijke schreefloze letter met daar tussendoor voor het citeren van titels een vette schreefloze waarvan de kapitaal even groot is als de onderkast van de omringende tekst en voor citaten weer een andere schreefloze die nauwelijks opvalt. Soms staat de tekst heel speels over een illustratie heen waardoor beide onleesbaar, respectievelijk onzichtbaar worden. De cip-gegevens staan niet op de verso-zijde van het titelblad maar twee pagina's verder, na het voorwoord. Een jaar van uitgave
Spotprent op de pro-Engelse houding van De Telegraaf in de Eerste Wereldoorlog. In de gedaante van de duivel duwt de krant de Hollandse neutraliteit over de rand van de afgrond. (Uit: Vrijheid onder druk)
ontbreekt; gelukkig dat in een begeleidende brief vermeld is dat de heropening van het museum in december 1989 plaatsvond. Een index heb ik niet kunnen ontdekken, maar wellicht heeft Mieke die ergens met onzichtbare inkt dwars door het hele boek heen verstopt. Kortom: dit is een boek waarvan men zou wensen dat het op floppy beschikbaar was om het op het eigen printertje leesbaar af te drukken, want ‘studenten, (aankomend) journalisten en geïnteresseerde leken’ (dat zijn de ‘doelgroepen’ uit de brief) hebben intussen allemaal wel een pc'tje.
PJV
|
|