Literatuur. Jaargang 7
(1990)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| |
Een literair experiment uit 1829 ‘Iets uit den ouden tijd’
| |
UitdagingRond 1827 bestaat in het literaire klimaat in Nederland een algemene neiging de romans van Walter Scott, die het nationale verleden romantisch tot leven brengen, op eigen wijze na te volgen. Scott wordt veel vertaald. David Jacob van Lenneps Verhandeling Over het Belangrijke van Hollands Grond en Oudheden voor Gevoel en Verbeelding is een onderdeel van die ontwikkeling, al heeft zijn invloed niet veel verder gereikt dan tot zijn familieleden en zijn leerling Arnout Drost. Zijn pleidooi, vooral voor een werkelijk Hóllands verhaal, treft tijdens een voordracht rechtstreeks doel bij zijn nicht Margaretha Jacoba de Neufville. Als zij hierna bovendien de beschikking krijgt over het werk van Meerman, Geschiedenis van graaf Willem II van Holland, Roomsch koning, (vier delen, 1783-1787), neemt zij de handschoen op. In de roman die zij dan opzet, kruist de draad van de historische politieke geschiedenis een romantisch verhaal dat zich voornamelijk in een zeer huiselijke privé-wereld ontvouwt. | |
Leven en werkSinds de familie De Neufville zich rond 1600 in Haarlem vestigde, heeft het geslacht steeds kooplieden, academici en stadsbestuurders voortgebracht. Huwelijken bevestigden onderlinge banden met even vooraanstaande en bemiddelde Amsterdamse families, waaronder de Van Lenneps. In 1775 wordt in Amsterdam Margaretha Jacoba geboren, Iteco genoemd. Zij is de oudste dochter, er volgen nog drie broers. Ten gevolge van een val als heel klein kind blijft ze levenslang kreupel. Als Iteco negentien jaar is, sterft haar moeder. De volgende twintig jaar, tot aan haar vaders dood in 1814, bestuurt ze zijn huishouding aan de Herengracht. Haar autoritaire vader is een ambitieuze patriot, weliswaar gebeten op de Fransen, maar voor zijn politieke carrière wel afhankelijk van het Franse regime. In 1804 wordt hij wethouder en korte tijd later adjunct-maire van Amsterdam. Als Iteco rond 1803 verliefd wordt op een marineofficier en hij op haar, acht haar vader hem geen partij: hij is arm en - minstens zo kwalijk - Oranjegezind. Van een huwelijk kan niets komen. (Nog in 1889 stelt haar broer zich tegenover De Neufvilles biograaf Boeser uiterst terughoudend op over deze verboden liefde.) De affaire duurt heimelijk wel een jaar of vijf, maar tenslotte trouwt ‘l'amie Hein’ met een ander rijk Amsterdams meisje. Sporen van Iteco's gevoelens hierover zijn in haar werk onder meer in vertellerscommentaar terug te vinden. Ze is klein, mank en lelijk en wordt op partijtjes niet ten dans gevraagd, zo stelt zij het in haar dagboek. Kaartspel verveelt haar, zij houdt zich bezig met schilderen en handwerken - en met lezen: studeren en vertalen. Ze leest de klassieken in het Frans, verder Chateaubriand, Gellert, Kotzebue, Richardson, Scott. Van Wolff en Deken geeft ze de voorkeur aan Willem Leevend. Ook geschiedenis heeft haar belangstelling, van Plinius tot Hoofts Historiën. Familieleden en met de familie bevriende hoogleraren, zoals Van Kampen, voorzien haar steeds van de benodigde boeken. Over haar karakter en opvattingen worden hier en daar wat uitspraken gedaan: naar aanleiding van uitlatingen in haar dagboek is zij afgeschilderd als ambitieus voor zichzelf, kritisch ten opzichte van anderen - zij laakt haar vaders opportunisme - en verder als niet al te ruimdenkend. Haar broer beschreef haar als vriendelijk, lief voor kinderen en personeel, vormelijk in gezelschap en tamelijk modern in haar doopsgezinde | |
[pagina 286]
| |
geloofsovertuiging. Ze is fel anti-Frans, hoewel zij aanvankelijk beter Frans schrijft dan Nederlands. Na een vrij lange periode van zelfstudie publiceert zij in 1821 haar eerste werk: geschiedverhalen voor kinderen. Door de jaren heen verschijnen er nog drie van dergelijke bundels. Daarnaast vertaalt en bewerkt zij verhalen uit het Frans, Duits en Engels. Het meeste van haar werk wordt tijdens haar leven meermalen herdrukt. In 1824 verschijnt haar eerste grote roman in brieven, De Kleine Pligten (met vaak rake observaties van menselijk gedrag) en in 1829 anoniem De Schildknaap. Op het titelblad van de tweede druk uit 1833 staat: ‘Van de schrijfster van De Kleine Pligten.’ Zeer waarschijnlijk hebben haar familieleden daar op aangedrongen, aangezien deze zich eraan hadden geërgerd, dat de nog jonge achterneef Jacob van Lennep voor de schrijver van De Schildknaap werd aangezien en hij zich dit had laten aanleunen zonder het te corrigeren. Na 1840 publiceert zij niet meer. Zij sterft in 1856 op het buitengoed van de familie in Haarlem, Spaar-en-Hout. | |
De structuur van ‘De Schildknaap’Als uitgangspunt voor haar roman neemt De Neufville de laatste negen jaar van het leven van Willem ii, graaf van Holland, zoon van Floris iv en Mathilda, die in 1247 al gravin-weduwe is. In dat jaar wordt Willem met het oog op intriges tussen de Duitse keizer en de paus te Aken tot Rooms-Koning gekroond. Hij levert afwisselend strijd op twee fronten: in Duitsland vanwege de Europese politieke situatie en in Westfriesland vanwege boerenopstanden. Hij huwt Elisabeth van Brunswijk en sneuvelt door verraad van het thuisfront: een van zijn edelen, Willem van Teylingen, lokt hem in een hinderlaag op de bevroren Westfriese plassen. Graaf Willem zakt door het ijs en wordt doodgeslagen. | |
Eerste kunstgreep: twee verhaallijnenGeheel volgens het model van de romans van Scott stelt de schrijfster een fictief personage van lagere rang tegenover Willem: zijn schildknaap Sicco. Zij maakt van zijn avonturen een aparte verhaallijn. Dit procédé past zij bewust toe en ze verantwoordt in haar Voorberigt waarom zij dat zo doet: het vermengen van het ‘ware’ met het ‘verdichte’ acht zij een ‘gevaarlijke mode’, met geschiedvervalsing als gevolg. Aan het begin van elk hoofdstuk vat de vertelinstantie daarom nauwgezet een stukje historie samen, waarna zich het verbeelde verhaal in de volgende helft ontrolt. Deze afwisseling onderbreekt vaak de spanning en de auteur ontkomt toch niet geheel aan vermenging: de figuren uit de historie treden ook op in het verbeelde verhaal. Het streven naar wetenschappelijke betrouwbaarheid geeft De Neufville enerzijds de vrijheid vrouwelijke personages ‘naar eigen goeddunken te schetsen’, omdat er meestal niet meer over hen bekend is dan hun naam; aan de andere kant is ze wél gedwongen de historische gravin Margaretha van Vlaanderen even onnatuurlijk wreed en meedogenloos af te schilderen als haar bron dat doet. Dit compenseert zij - verantwoord in een noot - door de andere vrouwen extra barmhartig te laten optreden. Bij detailbeschrijvingen van bijvoorbeeld kleding houdt zij zich aan bronnenmateriaal: zij verwerkt 23 boekwerken in een notenapparaat. | |
Het verbeelde verhaalSchildknaap Sicco is een vondeling, zijn afkomst is onbekend. Samen met Willem is hij opgegroeid aan het grafelijk hof, daardoor gaan zij als gelijkwaardigen metPortret van Margaretha Jacoba de Neufville. Zij behoort tot de laatste generatie auteurs van wie nog geen foto's bestaan, ook zijzelf is nog ‘van den ouden tijd’. Uit: P.A.A. Boeser, Leven en werken van Margaretha Jacoba de Neufville, Leiden 1889 (dissertatie)
elkaar om. Aanvankelijk is hij Willems onafscheidelijke vriend en kritische raadsman, totdat de liefde hem op eigen wegen voert. Sicco wordt wanhopig verliefd op Christina van Wassenaar, een jonkvrouwe van hoge adel. Van een huwelijk kan niets komen. Hij wordt ernstig ziek van verdriet en afgunst op de man die haar wel huwt. Na troost en wijze woorden van Willems tante ‘moei’ Richardis en kapelaan Rupertus aanvaardt hij zijn lot en doet boete op een kruistocht naar het Heilige Land. Op de terugweg voegt hij zich weer bij Willem die met het leger in Duitsland is. Daar ontmoet hij aan | |
[pagina 287]
| |
het hof van Brunswijk, waar Willem zich zijn bruid Elisabeth komt uitkiezen, hofdame Agnes von Wallern. Voor haar vat hij een rustiget liefde op en in stilte wordt zij ook verliefd op hem. Omdat hij nu wel uitzicht heeft op een huwelijk, gaat Sicco op zoek naar zijn afkomst. Op de plaats waar hij vroeger is gevonden herkent een oude vrouw hem aan een litteken. Zij heeft een ketting en een brief waaruit blijkt dat hij de zoon is van Eppo Kammingha, Heer van Ameland. Hij vertrekt daarheen en treft er zijn oude vader nog aan, die dan in vrede sterft. Trouwen wil hij echter pas als hij in het bezit is van zijn vaders vermogen. Die erfenis ontgaat hem nog bijna door de sluwe intriges van de abt van Aduward die zijn fortuin beheerde. Dank zij het ingrijpen van twee vrouwen komt alles in orde. Sicco is dan een rijk man en niets staat het geluk van Sicco en Agnes meer in de weg. Door deze romance heen lopen de lotgevallen van Rika en Herman, een paar van eenvoudige afkomst. Hun heer is de verrader Willem van Teylingen die alles in het werk stelt om Rika te veroveren. Zij moet daar niets van hebben. Om vrij spel te hebben stuurt Van Teylingen Herman de oorlog in, waar hij gewond raakt. Thuis probeert Van Teylingen het steeds weer met Rika aan te leggen, zij blijft weigeren tot in de gevangenis toe. Als Van Teylingen zelf naar de oorlog trekt, bevrijden de kapelaan en Van Teylingens vrouw Rika. Ze gaat Herman zoeken maar wordt opnieuw gevangengenomen. Intussen heeft ze Sicco ontmoet op zijn kruistocht en deze weet Herman op te sporen. Als Sicco zich met Herman bij Willem en zijn leger heeft gevoegd, wordt Herman een loyaal soldaat van Willem. Het paar wordt herenigd en abdis Ada van Rijnsburg die een nicht van gravin Mathilda is, schenkt Herman en Rika een welvarende boerderij. Naar het voorbeeld van Soctt ontbreken spookverschijningen, geheimzinnige ontmoetingen en ontvoeringen niet, maar alles wordt opgelost of met nuchtere logica verklaard. De structuur van een dubbel verhaal brengt het probleem mee van een dubbel einde. De grootscheepse bruiloft die Elisabeth voor Sicco en Agnes organiseert, bekroont het verbeelde verhaal. Via de huwelijksreis, een nogal avontuurlijke toegift, wordt weer verbinding gelegd met de historische handeling in Duitsland. Vandaar uit wordt Willem naar Westfriesland geroepen, zijn gruwelijke dood en die van de verrader Van Teylingen sluiten het historieverhaal af. Het bericht van Willems dood bereikt alle hoofdfiguren afzonderlijk in hun eigen omgeving. Hun zeer persoonlijke reacties van verslagenheid daarop vormen de epiloog. | |
Tweede kunstgreep, een vrouwenwereldZelfs bij een oppervlakkige samenvatting valt het voor dit type roman ongewoon grote aantal, vaak alleenstaande vrouwen op dat actief aan de handeling deelneemt. Nadere analyse maakt duidelijk, dat De Neufville een tweede kunstgreep heeft toegepast die zij niet verantwoordt in haar Voorberigt (waarschijnlijk is zij zich hiervan minder bewust geweest): zij maakt een privéwereld die door vrouwen is ingericht tot centrum van haar verhaal. Die wereld dient als thuisbasis en rustpunt voor de mannen, vandaar uit krijgen de liefdesavonturen hun impuls, daar worden de belangrijke gesprekken gevoerd en krijgt de lezer zicht op alle karakters. Dat De Neufville naar een dergelijke structuur heeft gegrepen, is ten dele te verklaren als een gevolg van haar eerste uitgangspunt: zij wil niet, zoals Scott, een romantisch verhaal situeren binnen het historische kader van politiek en strijd: dat acht zij geschiedvervalsing. Maar - zij kan zo'n openbare wereld ook niet schilderen. Een dame van haar stand - en kreupel bovendien - had in die tijd maar schaars toegang tot het openbare leven. Ze had geen opleiding, kon niet ongechaperonneerd reizen, haar bewegingsvrijheid reikte niet verder dan de schouwburg en de kerk. Maar het is niet alleen haar eigen situatie waardoor zij uitgaat van de privé-omgeving in haar werk, ook in de romantraditie waarop zij steunt ligt daar het accent. Aan de wieg van de roman in Nederland staan de romans van Wolff en Deken als voorbeeld voor het nieuwe genre. De Neufville schreef De Kleine Pligten, geïnspireerd op Willem Leevend en Sara Burgerhart. Karakteristiek voor deze romans is een overwegend vrouwelijke vertelinstantie van waaruit het perspectief wordt gepresenteerd. Zestig procent van de brieven in Sara Burgerhart is geschreven door een vrouwelijk personage. In alle brieven treden gelijkelijk mannen en vrouwen als sprekend en als handelend subject op. Dit model transponeert De Neufville naar de historische roman: een vrouwenwereld als uitvalsbasis en als invalshoek. Hoe De Neufville een vrouwenwereld als uitvalsbasis laat functioneren, is te demonstreren aan de hand van voorbeelden van de manier waarop zij elementen uit de tekstlaag van de gebeurtenissen heeft uitgewerkt. Onderzoek naar de plaats van handeling geeft te zien van welk belang de thuisbasis is, terwijl bij die gebeurtenissen het initiatief tot handelen minstens zo dikwijls uitgaat van vrouwen als van mannen. Het spreken door personages reken ik tot handelen, omdat het regelmatig voorkomt, dat handelingen van mannen worden gestuurd door uitspraken van vrouwen. Het historische verhaal speelt zich af op het slagveld, in de legertent, op bordessen van stadhuizen, aan de conferentietafel van de onbetrouwbare pauselijke nuntius, in Duitsland of in Westfriesland, maar de ‘roman’ speelt ‘thuis’. ‘Thuis’ is het grafelijk hof in Leiden waar Willem en Sicco horen, thuis is ook het hof van Van Teylingen bij Sassenheim, waar de hut van Rika en haar moeder Berta staat. Het is Loosduinen, hof van Willems moeder, de gravin-weduwe Mathilda en Delft, waar de ongehuwde ‘moei’ Richardis resideert en het klooster Rijnsburg van nicht Ada die daar abdis is. Kastelen en kloosters kortom, waar alleenstaande, vaak onderling met elkaar verwante vrouwen aan het hoofd staan. Hoe belangrijk deze Hollandse vrouwenwereld voor Willem | |
[pagina 288]
| |
is, blijkt uit zijn overwegingen bij de keuze van een plaats om een nieuw kasteel te bouwen: de vertelster laat hem 's-Gravenhage niet op die plek stichten vanwege een strategisch of economisch gunstige ligging, maar omdat hij dan het dichtst in de buurt zal zijn van Loosduinen en Delft, bij moeder en moei. In al deze plaatsen dringt de buitenwereld door. Willem van Teylingen komt Berta's hut binnen en slaat zijn ‘welgevallig’ oog onmiddellijk op Rika. In alle kastelen komen bodes berichten brengen die oproepen tot nieuwe strijd en dat gebeurt vaak op een ogenblik dat de personages even rust waren komen zoeken. Zulke brieven worden in het bijzijn van de belangrijke vrouwen hardop voorgelezen, waarna over de inhoud wordt gediscussieerd. Mathilde heeft een emotionele en eerzuchtige inbreng, zij kan haar zoon aanzetten tot onverstandige daden; Richardis geeft blijk van weldoordacht politiek inzicht. Vaak gaat Willem uit eigen beweging naar Delft om haar te raadplegen. Ook Sicco zoekt Richardis op als hij geen uitweg ziet en het zijn haar woorden die hem ervan overtuigen dat het beter is zijn liefde voor Christina te vergeten. Omgekeerd snelt Richardis te paard de helden tegemoet als zij opgelucht verneemt dat zij heelhuids terugkeren uit een veldslag en organiseert daarna een groot feest. Daarmee vertoont zij zelfstandig initiatief. In het verhaal over Herman en Rika is het steeds Rika die naar buiten treedt: zij verkleedt zich als man om Herman te zoeken, zij speelt Sicco een herkenningsteken toe als ze zelf gevangengenomen wordt, háár optreden geeft aan Sicco's reis een wending. In de huwelijksnacht van Willem en Elisabeth, die zij doorbrengen op haar voorouderlijk slot Brunswijk, breekt plotseling brand uit. Elisabeth houdt het hoofd koel, sleurt de koning het bed uit en brengt hem door een geheime gang naar buiten. Eenmaal in veiligheid treffen zij Sicco op het binnenplein aan, die de koning een mantel omslaat. Als Willem enige tijd later op een politieke missie naar Italië moet, legt hij zijn problemen voor aan een ‘adviescollege’ dat bestaat uit zijn moeder, zijn moei en zijn echtgenote. Het wordt een gesprek dat vele bladzijden beslaat, waarbij Willem zwijgt en luistert en alleen zijn vrouw met een kus bedankt voor haar tactvol bemiddelen tussen de heftige Mathilda en de verstandige Richardis. Gesterkt reist hij af naar Italië. De openbare wereld van strijd brengt De Neufville niet in beeld, maar via de verkleinende spiegel van huiselijke spelletjes worden strategie, eerzucht en competitiedrang binnen de privé-wereld gereflecteerd. Op alle feesten worden spelletjes gedaan die een metaforische functie kunnen hebben. Zo mengt de intrigant Van Teylingen zich onder de feestgangers die verstoppertje spelen in een doolhof. Het schaakspel is metafoor voor het middeleeuwse strijdtoneel: niet toevallig opent de roman met een zet uit het schaakspel. | |
Een vrouwenwereld als invalshoekVertelperspectief krijgt op twee manieren gestalte in een roman: in de eerste plaats in die laag van het verhaal waar het gaat om het kijken en om wat er wordt waargenomen en door wie, en ten tweede als visie, door de manier waarop er over dat kijken wordt verteld. Uit mijn onderzoek naar het perspectief in De Schildknaap blijkt, dat het in de regel vrouwelijke personages zijn die om zich heen kijken en de ruimte waarnemen: Richardis bijvoorbeeld inspecteert voor het begin van een feest de gehele feestruimte en de gedekte tafels met gerechten, zodat de lezer daar een appetijtelijke voorstelling van krijgt. Elisabeth observeert de aanwezige personages als zij voor het eerst als echtgenote van Willem aan het hof in Holland verschijnt. Daarbij taxeert zij de onderliggende psychologische spanningen en trekt er conclusies uit voor haar gedrag: zich te veel met haar eigen Duitse hofhouding bezighouden zou hier wel eens afgunst kunnen wekken, ze neemt zich voor met tact op te treden. De openbare ruimte in het historische gedeelte wordt door de daarin opererende mannen niet expliciet waargenomen. Een uitzondering vormt het moment waarop Van Teylingen Herman van een muur ziet storten, maar hij verwachtte al dat hij zich zo van Herman zou kunnen ontdoen, daarom laat hij hem op het slagveld achter. Als mannen een privé-ruimte zien valt dat op. Sicco bekijkt het interieur van het kasteel op Ameland, wat voor de hand ligt omdat het zijn erfgoed is. De hele passage wijkt (ook stilistisch) af van het gebruikelijke zien in deze roman. Deze scène is dan ook blijkens een noot van de schrijfster een ontlening aan The Chronicles of the Canongate van Walter Scott. Als de waarneming door mannelijke personages wordt gedaan, blijkt dat zij vrouwen bekijken. Ook zij taxeren en dan vooral het uiterlijk van de vrouwen met het oog op een mogelijk eigen ‘voordeel’. Het opvallendst is het seksuele kijken van Van Teylingen. Willem ii observeert de vijf dochters van Brunswijk en tracht op grond van hun uiterlijk hun geschiktheid als gemalin te bepalen. De verliefde Sicco gaat iets verder dan de buitenkant: hij slaat behalve de blosjes ook de ingetogen gedragingen van Agnes gade en leidt daaruit haar wederliefde af. Wat in het verbeelde verhaal in openbare ruimten voorvalt, neemt de vertelinstantie waar via de vrouwelijke personages. Wanneer Sicco tot ridder wordt geslagen leidt dat tot een bizar tafereel. De kerk wordt nauwelijks beschreven, wel de stoet die het altaar nadert. Weliswaar geeft Willem Sicco de ridderslag, maar het is Agnes die hem het zwaard ombindt, waarna Mathilda en Richardis zich aan weerszijden van Sicco opstellen om hem naar het hof te geleiden. Na afloop bieden de belangrijke vrouwen geschenken aan terwijl de mannelijke hovelingen voortdurend op de achtergrond blijven. Behalve de ruimte zelf slaan de vrouwelijke personages ook het gedrag gade van degenen die in die ruimten aanwezig zijn. Zo krijgt de lezer een beeld van de karakters, zowel van de waarnemende als van de waargenomen mannen en vrouwen. De volgende scène biedt daar een kijkje op. Op een feest zingt een minstreel | |
[pagina 289]
| |
Willem een loflied toe. Richardis, die gastvrouw is, neemt waar hoe zelfvoldaan Willem daar op reageert en hoe welgevallig dat zijn trotse moeder is. Pedagogisch acht Richardis dat niet wenselijk en ze kijkt rond om Sicco te zoeken die zijn heer gewoonlijk terechtwijst. Hem ontgaat dit echter geheel omdat hij opgaat in zijn verliefdheid op Christina en snel laat Richardis ter afleiding een goochelaar komen. De vertelinstantie in De Schildknaap staat buiten het verhaal en laat er geen twijfel over bestaan dat er een vrouw aan het woord is, dat blijkt uit het vertellerscommentaar.
koninklijke bibliotheek, den haag
Titelpagina van de eerste druk van De Schildknaap, die in 1829 anoniem verscheen. De gravure, de enige illustratie in de roman, stelt een dramatisch keerpunt voor: de abt van Aduward toont Siceo, nu toekomstig Heer van Ameland, de goudschat van de Kammingha's en een (vals) testament dat de abdij begunstigt. (Voor de burgerlijke negentiende eeuw geeft het bezit van geld een held een veel groter aanzien dan de middeleeuwse ridderslag of adellijke afkomst) Opmerkingen in de trant van ‘Laat ons nu zien hoe het Herman is vergaan’ zijn algemeen en sekseneutraal, maar bespiegelingen over menselijke drijfveren geven de visie van een vrouw weer, soms als een terzijde gericht tot een ‘Lezeres’. De volgende passage is De Neufville door mannelijke onderzoekers van haar werk niet in dank afgenomen en scherp veroordeeld: Zoo groot, zoo sterk is vrouwelijke fierheid; lijden, kwijnen, sterven is ligt in vergelijking van te zeggen: ‘ik bemin zonder weder bemind te worden’ voor eene van die kunne, welke vaak door de mannen als zoo zwak en zoo kleinmoedig wordt uitgekreten. Boeser, die doorgaans waardering heeft voor De Schildknaap, acht deze verzuchting moralistisch en Drop vindt het een psychologische dooddoener. De typering van de karakters is consequent volgehouden en zij zijn zeker niet oppervlakkig. Op Willems dood reageren zijn nabestaanden overeenkomstig hun karakter en de intensiteit van hun liefde voor hem: Mathilda klaagt en rouwt luidop maar Richardis is niet in staat tot huilen. Elisabeth is ‘versteend van droefenis’. Sicco is ‘verbijsterd’ en voelt zich schuldig, omdat hij zijn heer hiervoor niet heeft kunnen behoeden en hij huilt ‘al zijn zijn ogen weinig aan tranen gewend’. Ondanks de vaak scherpe observaties van mensen in hun doen en laten heeft De Schildknaap voor de moderne lezer iets tamelijk naïefs. Gecompliceerde zielsconflicten komen er niet in voor en de auteur heeft zich ook niet in de middeleeuwen verplaatst, hetgeen blijkt uit een aantal anachronismen. Uit de didactische houding en de ideeën over een verdraagzaam christendom van kapelaan Rupertus spreekt de Verlichting. Het idee dat het bezit van geld belangrijker is dan een adellijke titel is een negentiende-eeuws burgerlijk en geen middeleeuws standpunt. Ook de ‘huiskamer’-sfeer van spelletjes in de kastelen doet burgerlijk aan. De schrijfster doet daarmee een beroep op eigen achtergronden in haar poging een vorm te vinden voor dit nieuwe literaire genre. | |
Receptie en het verschijnsel ‘bounding’Tot 1837 is het werk van De Neufville met lovende kritieken en herdrukken gunstig ontvangen. Maar in de eerste jaargang van De Gids maakt een nieuwe generatie korte metten met haar. Hoffelijk, maar genadeloos wordt zij neergesabeld. in 1889 promoveert Boeser op haar leven en werk omdat hij haar ondergewaardeerd vindt. Ook later is er nog waardering voor haar romans: Te Winkel prijst haar ‘levendigheid en aanschouwelijkheid’. W.A.P. Smit schrijft in 1960 aan De Schildknaap een duidelijke psychologische charme toe. Drop is daar minder enthousiast over en zijn oordeel heeft via Knuvelders Handboek veel meer invloed. Marita Mathijsen oordeelt in 1977: ‘Margaretha de Neufville is te verwaarlozen.’ Is haar werk echt zo slecht? Waarom zijn de vroege romans van Jacob van Lennep, met wie zij vaker in één | |
[pagina 290]
| |
adem is genoemd, niet uit de canon verdwenen? Welke zin heeft het De Schildknaap af te stoffen? Door verschillende onderzoeksters op het terrein van vrouwenstudies wordt aangetoond, dat bij het beoordelen van teksten van vrouwen, zeker als die afwijken van wat gangbaar is, een mechanisme in werking treedt, dat voor het eerst door de antropoloog Ardener is beschreven en dat neerkomt op de werking van een blinde vlek. Het speelt een rol in processen van groepsvorming in de samenleving: het beeld van die samenleving dat voor het algemene doorgaat, is door de daarin dominante groep als zodanig gedefinieerd. Verschijnselen die tot de specifieke wereld van de andere groep horen, kunnen echter niet benoemd worden, omdat ze door die dominante groep niet worden gezien. Mannen en vrouwen bestaan maatschappelijk ook als zulke groepen waartussen deze processen optreden. De werelden van mannen en vrouwen overlappen elkaar ten dele, de sector van de niet-dominante groep valt buiten beeld, in de blinde vlek. Het gevolg daarvan is, dat de stem van degenen die zich in de andere wereld bewegen door de dominante groep ook niet wordt gehoord. Zo vinden bepaalde ervaringen van vrouwen geen weerslag in het ‘algemene’ beeld. Er bestaat dus een aantal verschijnselen, die mannen niet zien en die zij, als vrouwen ze wel benoemen, ook niet horen. Het lijkt daardoor of die verschijnselen niet bestaan. In historische romans, zoals die van Scott, die gebaseerd zijn op de avonturenroman, is de man traditioneel het handelend en sprekend subject, de vrouw object. Dat in De Schildknaap vrouwen handelen en spreken is door de mannelijke onderzoekers van die roman niet of onvoldoende opgemerkt. Het mechanisme van de blinde vlek en het ‘dove oor’ heeft Boeser en Drop beiden parten gespeeld. Volgens Boeser is het Sicco die de koning redt bij de brand in Brunswijk, terwijl deze pas optreedt nadat Elisabeth hem in veiligheid heeft gebracht. Bij Drop dekt de blinde vlek op twee niveaus bepaalde gebieden af. In de eerste plaats merkt hij binnen de roman sommige aspecten niet op, de rol van Richardis ziet hij over het hoofd omdat hij voornamelijk uitgaat van mannelijke personages. Zijn analysemodel dat is afgeleid van de avonturenroman, werkt dat overigens in de hand. Maar hij schuift bovendien ter zijde wat enkele vrouwelijke onderzoekers over de structuur van romans van vrouwelijke auteurs betogen. Aangezien reacties als van Boeser en Drop vaker zijn te signaleren in de literaire kritiek, valt er iets algemener te vragen: ondervinden vrouwen die literaire en literair-wetenschappelijke teksten produceren niet een zekere tegenwerking, vooral als zij zich wagen aan literaire experimenten? Kunnen alleen schrijfsters van het kaliber Wolff en Deken en Bosboom-Toussaint een blijvende plaats in de canon behouden en niet die van het niveau van Jacob van Lennep? In de literatuurgeschiedenis vindt selectie plaats op grond van een vaak impliciet gehouden geloof in de enige echte literatuur. Dat geloof raakt tegenwoordig ietwat aan het wankelen en er lijkt wat meer begrip te komen voor de opvatting, dat ‘de’ literatuur niet één homogeen landschap meer is. | |
Voorloopsters tegen de wind in‘Ik hoop dat eens mijn landgenoten mijn werk zullen rekenen tot de Nederlandse literatuur,’ schrijft Iteco in 1809 in haar dagboek. Margaretha Jacoba de Neufville heeft het met De Schildknaap als de ‘eerste historische roman’ tot een eervolle vermelding in het handboek gebracht. Toch was zij geen echte voorloopster van de historische romantiek. In haar mentaliteit is zij veeleer een nakomeling van de Verlichting. Haar experiment mag ten dele mislukt zijn, zij heeft het wél gewaagd. In dat opzicht is zij een voorloopster te noemen. Daarbij heeft zij nogal de wind van voren gekregen. Het is aardig na te gaan tot welke oplossingen voor haar problemen De Neufville gekomen is, het is echter interessanter te laten zien van welke betekenis het is geweest, dat het een vrouw was die inging op de uitdaging tot een nieuw genre, een experiment; dat zij te maken kreeg met een literaire kritiek die de kern van haar compositie niet waarnam en het werk vervolgens afwees. | |
LiteratuuropgaveDe belangrijkste boeken en artikelen die ik heb geraadpleegd zijn de volgende - in rubrieken verdeeld: De roman zelf: De Schildknaap. (iets uit den ouden tijd) Een Oospronkelijk Historisch Romantisch verhaal, P. den Hengst en Zoon, Amsterdam 1829. Romananalyse: Mieke Bal, De theorie van Vertellen en Verhalen, Dick Coutinho, Muiderberg 1986. Leven en werken van M.J. de Neufville: P.A.A. Boeser, Leven en Werken van Margaretha Jacoba de Neufville, Gebroeders van der Hoek, Leiden 1889 (diss.); A.M. Lubberhuizen-van Gelder, Het dagboek van Margaretha Jacoba de Neufville, in: Amstelodamum, nr. 53 (1966) p. 85-94. Receptie: Behalve bovengenoemde studie van Boeser: W. Drop, Verbeelding en Historie. Verschijningsvormen van de Nederlandse historische roman in de negentiende eeuw, hes Publishers, Utrecht 1975; G. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde, vijfde, geheel herziene druk, L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch 1973; Marita Mathijsen, De maagdelijke pen, in: De Revisor nr. iv/6, dec. 1977, p. 43-50; K.M. Wagemans, Invloeden op de ontwikkeling van de historische roman in de periode 1827-1840 of De Redevoering en De Roos, in: De negentiende eeuw zesde jaargang, nr. 4, dec. 1982; J. te Winkel, De Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde, Haarlem, 1922-27, deel vi p. 529-532; Verder boekbesprekingen uit De Gids, 1837 en Vaderlandsche Letteroefeningen, 1830 en Recensent, ook der recensenten, 1830. Voor het mechanisme van de ‘blinde vlek’: Edwin Ardener, Belief and the Problem of women, in: S. Ardener (ed.) Perceiving Women, London/New York 1975. |
|