Alweer een linkse schrijver minder?
cursief
Ton Anbeek
De Berlijnse muur afgebroken, de Oosteuropese despoten ten val gebracht, een Chinese studentenopstand neergeslagen: alsof dat nog niet genoeg klappen in het onmenselijke gezicht van het communisme waren, dreigen we nu ook nog eens onze zo langzamerhand laatste linkse schrijver te verliezen.
Wat is het geval? Wie aan belangrijke Nederlandse progressieve auteurs denkt, komt in de eerste plaats op de naam ‘Louis Paul Boon’, onze ‘tedere anarchist’ (zoals hij door Hubert Lampo werd gedoopt). Recent onderzoek betwist dat handzame etiket. Zo schrijft Van Holsteyn (Maatstaf, augustus-september 1989) dat Boons visie in feite met geen enkele bestaande definitie van het anarchisme valt te verenigen. Er is eigenlijk in het werk van deze grote Vlaming vrijwel niets te vinden dat wijst op een rotsvast vertrouwen in een betere maatschappij. In zijn eerste roman De voorstad groeit staat de volgende karakteristieke uitspraak: ‘Het leven is een wiel, het draait en ge ziet altijd iets nieuws en ge ziet altijd hetzelfde.’ Wie dat gelooft, heeft weinig fiducie in welke verbetering dan ook. Niet voor niets eindigt de roman met het zinnetje: ‘En...ach, enzovoort, enzovoort.’ Het is waar, Boon geeft in zijn boeken vele voorbeelden van maatschappelijke misstanden, maar daaruit valt nauwelijks de conclusie te trekken dat we dus iets daartegen moeten doen (zoals Jan Jacob Cremer beoogde met zijn Fabriekskinderen en Heijermans met Op hoop van zegen). De strekking van de romans is eerder dat de mensen altijd op eigen voordeel uit zijn, dat er dus altijd slachtoffers zullen blijven, en dat ‘elke maatschappij met mensen moet mislukken’. Voorwaar een weinig verheffende boodschap voor maatschappijverbeteraars! Elk uitzicht op een betere, rechtvaardiger samenleving ontbreekt in Boons werk, en dat maakt het etiket ‘progressief’, ‘links’, et cetera voor die auteur toch wel uiterst aanvechtbaar.
In feite is wat Van Holsteyn betoogt, niet volstrekt nieuw in de vakliteratuur over Boon. Al eerder had Boon kenner De Wispelaere gewezen op de ‘wezenlijk illusieloze visie op de mens en de geschiedenis’. Boons werk is veel meer verwant met de meest pessimistische tak van het existentialisme dan met welke progressieve filosofie dan ook. In een nuttig overzichtsartikel ‘Tien jaar na zijn dood: een veranderde visie op L.P. Boon’, (in Ons erfdeel, november-december 1989) wijst De Poorter erop hoe de sociale aspecten van Boons werk steeds meer op de achtergrond raken. Andere benaderingen eisen de aandacht op. Het verst gaat Herwig Leus die de stelling opgooide dat in het oeuvre vooral de tegenstelling tussen heidendom en christendom wordt verbeeld. Deze, op het eerste gezicht wat wilde visie kan misschien toch bijdragen tot de ontraadseling van sterk symbolische boeken als De paradijsvogel.
Het geval-Boon is om verschillende redenen interessant. In de eerste plaats kan men zich afvragen: hoe komt het toch dat de kritiek deze auteur zo lang als sociaal-gericht schrijver is blijven zien, terwijl uit de romans vaak zo duidelijk een sterk pessimistische visie valt af te lezen? Ongetwijfeld speelden hier, zoals zo vaak, misleidende uitspraken van de auteur zelf de rol van stoorzender. Bijvoorbeeld deze: ‘Literatuur als louter literatuur gaan beschouwen is zelfs zinloos omdat goede literatuur een sociaal doel moet hebben.’ Kennelijk, en dat is het meest fascinerende, was Boon zich de kloof tussen wat hij meende en wat hij in feite op papier zette, nauwelijks bewust. Het is opvallend dat ook andere auteurs die zich in interviews en essays graag van de meest progressieve kant laten zien, in werkelijkheid romans schrijven waaruit moeilijk een linkse strekking valt af te leiden. Kennelijk is de pessimistische, zo men wil: nihilistische traditie in de moderne roman zo dominant, dat die in hun fictieve wereld doordringt buiten elke nobele bedoeling om. Een aardig voorbeeld is De aanslag. Mulisch zelf heeft aan dat boek allerlei morele conclusies verbonden. Maar wie de tekst goed leest, kan maar één ding con cluderen: het blinde lot is veel sterker dan welke morele overweging ook (vandaar dat de dobbelsteen zo'n belangrijke rol speelt in deze roman). Het zou interessant zijn na te gaan in hoeverre de politieke opstelling die iemand als Márquez publiekelijk belijdt, ook werkelijk in zijn romans is terug te vinden. In hoeverre heeft hij zich weten te onttrekken aan de nihilistische onderstroom die in de moderne literatuur nogal eens bewuste bedoelingen overspoelt?
Tenslotte laat het geval-Boon nog een gelukkiger conclusie toe. Het werk van deze schrijver staat ter discussie, het lokt nieuwe interpretaties uit. Het is hem niet vergaan als Arthur van Schendel: na zijn dood meteen gecanoniseerd en vervolgens alleen nog voor de lijst gelezen. Met andere woorden: Louis Paul Boon lééft.