Literatuur. Jaargang 7
(1990)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
‘Avontuere’ en het spel met de taal in de prozaroman Frederick van Jenuen (1531)
| |
[pagina 144]
| |
uiterst plezierige manier - rijk zal worden. Als hij echter een eerste blik op het voorwerp van zijn inzet werpt, weet hij dat hij een ernstige en dure vergissing heeft gemaakt. Dit is zonder twijfel een deugdzame vrouw. Zijn enige uitweg ziet hij nu in bedrog. Met behulp van een boosaardig oud wijf verbergt hij zich in een grote kist in de slaapkamer van Ambrosius' vrouw. 's Nachts als zij slaapt, kruipt Jan uit zijn schuilplaats, steelt een paar dure juwelen uit de kamer en stelt vast dat de vrouw een kleine wrat of moedervlek op haar bovenarm heeft. Hij keert zegevierend naar Parijs terug, waar hij Ambrosius de juwelen die hij ‘cadeau’ kreeg laat zien. Hij vertelt ook over het vlekje op de arm van de vrouw - een intiem detail waarvan alleen een echtgenoot of een minnaar zou kunnen weten. Ambrosius is uiteraard ontredderd; hij betaalt de vijfduizend gulden en keert terug naar Genua. Zonder zijn vrouw te zien of met haar te spreken geeft hij een trouwe dienaar de opdracht haar te vermoorden. Als het moment voor deze vreselijke wraak aanbreekt, komt de vrouw na haar eerste verbijstering met de suggestie het lam dat zij als huisdier houdt te doden en zijn tong als ‘bewijs’ van haar dood aan Ambrosius voor te leggen. Opgelucht stemt de dienaar daarmee in. De vrouw verschaft zich dan mannenkleren, neemt een mannelijke naam (Frederick) aan, en vindt werk op een schip, waar zij voor valken moet zorgen die op weg zijn naar de koning van Caïro. Aangekomen in Caïro beginnen de valken weg te kwijnen omdat zij Frederick missen. Frederick wordt dus aan het hof gehouden, waar zij snel tot de rang van ridder en rechterhand van de koning opstijgt. Als de pest in het land begint te woeden en de koning vanwege zijn gezondheid moet vluchten, wordt Frederick zijn officiële plaatsvervanger. In die functie legt zij heroïsche kwaliteiten aan de dag en behaalt een overwinning op vijandelijke legers. Op een dag, als er weer vrede in het land heerst, verschijnt Jan in Caïro. Onder de kostbare waren die hij daar tentoonstelt herkent Frederick haar eigen juwelen. Zij bindt een gesprek met hem aan en krijgt eindelijk het hele verhaal te horen over hoe zij en haar man werden bedrogen. Even intelligent als moedig begint Frederick nu een ontmoeting op touw te zetten tussen Jan en Ambrosius in aanwezigheid van de koning en haarzelf. De climax bestaat uit één grote ontmaskering: Jan toont zich de schurk die hij is, en Frederick verbijstert alle drie mannen als zij op dramatische wijze haar vrouwelijke identiteit onthult - zij verschijnt ineens naakt in hun midden. Jan krijgt zijn gerechte straf, veroordeling tot het rad en de galg. Ambrosius en zijn vrouw varen dan verzoend naar Genua terug waar zij nog lang en gelukkig leven. Zij krijgen vier kinderen; de oudste, aan wie zij de naam Frederick geven, bereikt later grote faam aan het hof van de koning van Caïro. | |
De Nederlandse versieHet verhaal zoals hier geschetst stemt op de belangrijke punten overeen in alle Noordeuropese varianten. Maar
gent, universiteitsbibliotheek
Titelpagina van editie Antwerpen 1531 van Willem Vorsterman. De accentverschuiving spreekt niet alleen uit de titel, maar sterker nog uit de illustratie gent, universiteitsbibliotheek wat de Nederlandse versie onderscheidt is de nieuwe vorm - een vorm die getuigt van een serieuze artistieke poging om dit literaire gemeengoed op een originele manier te bewerken. Anders dan de Duitse versies begint het Nederlandse verhaal met een uitvoerige proloog, die al met de eerste zin, een citaat uit het Nieuwe Testament, een serieuze toon aanslaat: ‘Qua mensura mensi fueritis remetietur vobis.’ Het citaat wordt vervolgens vertaald (‘So met wat mate ghi wt metet, so sal v weder in gemeten worden’) en uitgelegd: ‘Dat is: eest dat ghi uwe dinghen doet rechtueerdelic, so sal uwen loon tot eenen salighen eynde zijn. Gaet ghi ooc omme met onrechtueerdicheyt ende boeuerie, tot qeaden loon so sal dat eynde comen.’ Naar de vorm - Latijns bijbelcitaat, vertaling, uitleg - zou dit de inleiding van een typisch middeleeuwse volkspreek kunnen zijn. Wat volgt is natuurlijk toch een verhaal, maar door de proloog is de lezer erop voorbereid het als exemplum te lezen, als illustratie van een bepaalde godsdienstige leer. De impliciete belofte is natuurlijk dat | |
[pagina 145]
| |
het heel nuttig en leerzaam zal zijn dit boek te lezen. Hoe serieus van toon dit allemaal mag lijken, de lange titel van de roman laat een wat ander beeld zien. Voor het verhaal als exemplum zouden de Duitse versies zonder meer geschikte titels hebben aangeboden. De editie Lübeck van 1493, bijvoorbeeld, heeft als titel: ‘Eyne schone historie van/twen kopluden vnde eyner/thuchtigen framen frauwen’ - en de andere Duitse uitgaven hebben slechts kleine afwijkingen daarvan. Daarbij vergeleken is de titel van de Nederlandse versie niet alleen uitvoeriger, hij brengt ook een duidelijke verschuiving teweeg, zowel naar inhoud als naar toon. Nu zijn de schijnwerpers op de heldin van het verhaal gericht, terwijl de schets van haar wonderlijke loopbaan op een speelse manier nadruk legt op haar dubbele identiteit: ‘Van heer Frederick van Jenuen in Lombardien een warachtige historie cortelinge gesciet die een vrouwe was ende eens coopmans wijf ende moeste dolen achter lant ende wert een groot heere bi den coninc van Alkaren dien si diende xiii iaren lanc als een man’ [cursivering van mij]. De valse koopman mag de spil zijn waar de hele proloog om draait, de titel laat echter doorschemeren dat de vrouw en haar avonturen ten minste zo belangrijk zijn, en dat wij een heel enerverend verhaal kunnen verwachten. Als deze tegenstelling tussen titel en proloog al aangeeft dat wij hier met een soort vermenging van genres te maken hebben (spannend avontuur plus didactisch verhaal), dan wekken de vele verspassages in de roman de indruk dat dit geen eenvoudige mengvorm is maar eerder een soort allegaartje van genres. Onder de rijmende passages bevinden zich dramatische dialogen en monologen (zoals een gebed, een brief, een schuldbekentenis) en een epiloog over de nietigheid van alle wereldlijk succes. Deze verwerking van verzen in een prozaverhaal is geen unicum in Frederick van Jenuen. Andere prozaromans uitgegeven rond deze tijd in de zuidelijke Nederlanden vertonen het zelfde verschijnsel. Het komt zelfs voor dat identieke verspassages alleen met kleine veranderingen in verschillende romans opgenomen zijn. Een verklaring voor deze formele eigenaardigheid heeft men gezocht in de schrijf- en leesgewoontes van de Zuidnederlandse burgercultuur. Rederijkers, wier sociale rol hoofdzakelijk bestond uit het produceren van theaterstukken en het schrijven van poëzie, hebben hun beproefde technieken toegepast op het relatief nieuwe genre van de prozaroman. En lezers beleefden de verzen als verfrissende rustpauzen te midden van het niet aflatende tempo van het proza. De verspassages zijn ook omschreven als een soort decoratief pluspunt, een min of meer plotseling optredende literaire mode. Er is ook een wat diepergaande verklaring vanuit de traditionele retorica gegeven, namelijk dat dit een vorm van prosopopeia zou zijn, een teruggrijpen op een standaardmanier om gemoedsaandoeningen weer te geven. Voor de uitdrukking van heftige emoties werd proza blijkbaar nog niet geschikt gevonden. Frederick biedt veel steun voor dit argument, want de monologen en een aantal van de dialogen geven uiting aan vertwijfeling, vreugde, godsdienstige toewijding en tederheid. Men zou wellicht zelfs kunnen beweren dat in deze roman de retorische conventies op een heel specifieke manier ontplooid worden. De schrijver of schrijfster die het Nederduitse verhaal bewerkte, benaderde zijn of haar taak met zoveel ernst (natuurlijk niet te verwarren met het terugdringen van leesplezier) dat de tekst het verdient zorgvuldig gelezen te worden. Aanleiding tot diepergaande interpretaties vindt men niet alleen in het consequente beeldgebruik (terugkerende bijbelse toespelingen alsook beeldspraak rond schepen en scheepsreizen) maar vooral in de thematische ontwikkeling, op gang gebracht door het tegenover elkaar plaatsen en uitspelen van twee centrale begrippen: ‘coopmanschap’ en ‘avontuere’. Dit dubbele thema, in de Duitse versies slechts half uitgewerkt, wordt in de Nederlandse tekst volledig ontplooid. En de vele verspassages zorgen er op een eigen manier voor dat deze centrale thematiek effectief tot uitdrukking komt. | |
‘Avontuere’ in vele vormenDe moderne associaties met het woord ‘avontuere’ dekken alleen een klein gedeelte van de semantische breedte van deze term in de zestiende eeuw. Volgens bewijsplaatsen in Het Woordenboek der Nederlandsche Taal kon ‘avontuere’ zulke uiteenlopende betekenissen hebben als: gevaar, risico, het gokken, liefdesavontuur, waardevol bezit, kans, geluk, fortuin en Fortuna. Het kan geen toeval zijn dat vrijwel al deze betekenissen van het woord in Frederick terug te vinden zijn. Een paar voorbeelden kunnen dit duidelijk maken. Jan benadrukt, op die noodlottige nacht in Parijs, hoe hard zij als kooplieden moeten werken en onder wat voor gevaarlijke omstandigheden, hun leven riskerend bij het uitoefenen van hun beroep (‘ons leven ter aventueren stellende’). De volgende keer dat hij het woord gebruikt staat hij zich in de slaapkamer van Ambrosius' vrouw te verlustigen in de ontdekking van de kleine moedervlek: ‘Wat groter avontueren heb ik’, dat wil zeggen, wat een groot geluk. Het hoogtepunt van het hele thematische spel rond het woord ‘avontuere’ komt in hoofdstuk 14, als Jan, op zoek naar ‘avontueren’, in Caïro aankomt en Frederick ontmoet. Zij vraagt hem of zij zijn ‘avontueren’ mag zien, en als zij haar eigen juwelen herkent, wil zij weten hoe zij in zijn bezit zijn gekomen. Jan vertelt dan heel trots dat hij ze ‘avontuerlic’ heeft verworven, dus op een riskante manier, en trakteert haar verder op het hele verhaal van de weddenschap en zijn bedrog. Frederick moet hem gelijk geven, hoewel met vlijmscherpe ironie: ‘dat ghelt hebdi avontuerlic gewonnen met wonderliken pracktiken’. Het hele hoofdstuk 14 leest als een explicatie in verhaalvorm van de verschillende betekenismogelijkheden van ‘avontuere’ die in het koopmansmilieu aanwezig waren. Mentaliteitshistorici hebben erop gewezen dat het | |
[pagina 146]
| |
Nederduitse woord ‘aventiure’ uitdrukking gaf aan het sterke risicobewustzijn van de laat-middeleeuwse koopman. In het Hanzegebied was het dan ook de technische term voor ‘risico’ in verzekeringscontracten. Van deze betekenis is het maar een kleine stap tot die van geluk of (meer specifiek) Fortuna, de mythologische vrouw die geblinddoekt haar rad laat draaien (‘het rad van avontueren’) en zodoende het wel en wee van mensen bepaalt. ‘Avontuere’ in deze betekenissen van het woord zou men moreel neutraal kunnen noemen. Maar de fysieke en financiële risico's van het koopmansleven gingen geleidelijk aan over in een gebied waar ook moreel gevaar dreigde. Een hang naar steeds grotere winst heeft menig koopman in frontale botsing met de kerk en het eigen geweten gebracht. Een Vlaams biechtboek uitgegeven in 1518 beschrijft in de eerste persoon het wangedrag van een koopman die op slinkse wijze rijk wil worden, en bestempelt hem als een ‘avontuerier’: ...ick ben een juwelier ende een auentuerier ende gae met costelijcke ghesteenten ringen ander cleynoten ende iuweelen om ende bedriech menigen menschen vercopende den enen steen voer den anderen willens ende wetens. Hoewel deze man niet precies dezelfde misdaden heeft bedreven als Jan, liggen de overeenkomsten voor de hand. Jan, die heel graag het woord ‘avontuerlic’ in de mond neemt, wist zich niet staande te houden op de gladde helling die leidt van de min of meer neutrale, onontkoombare risico's van het koopmansleven naar de daaruit algauw voortvloeiende zonden. Maar het begrip ‘avontuere’ in dit verhaal is niet alleen met de immorele Jan verbonden. Fredericks ironische gebruik van het woord in het gesprek met haar verrader steunde op brede ervaringen met een ander soort avontuur. In de tijd toen zij de functie van waarnemend staatshoofd vervulde, had zij veel moed getoond - zoals de koning het later uitdrukte, ‘stellende v lijf ende leeven ter grooter auontuere’. Eerder was er al aanleiding dezelfde term te gebruiken: haar zeereis naar Caïro verliep ‘sonder eenighe quade aventuere’. De toon van al haar belevenissen in ballingschap werd in feite al aangegeven op het moment van haar vertrek: zij ‘reysde wten lande op gods auentuere’. Hoewel het niet eenvoudig is hier een precieze vertaling van te geven, is de bedoeling duidelijk. Omdat deze vrouw deugdzaam en vroom is, zullen alle gevaren haar uiteindelijk geen kwaad kunnen doen. Alles wat zij onderneemt staat in het teken van voorspoed. Zij beleeft avonturen van archaïsch-ridderlijke aard, die haar tijdgenoten (en de lezers van de roman) zeer benijdenswaardig moeten hebben gevonden. Er kan weinig twijfel zijn dat deze concentratie op het begrip ‘avontuere’ doelbewust tot stand is gekomen. Het thema wordt op een speelse manier ontwikkeld, maar impliceert niettemin serieuze kritiek. De grens tussen aanvaardbare en onaanvaardbare risico's, tussen onvermijdelijke tegenspoed en die welke voortkomt uit duidelijk
gent, universiteitsbibliotheek
Kist met de boze koopman Jan daarin verstopt, op weg naar de slaapkamer van Ambrosius' vrouw delijk immoreel gedrag, dreigde waarschijnlijk te vervagen in het stedelijke koopmansmilieu van de vroege zestiende eeuw. ‘Avontuere’ bleek uitermate geschikt als een handige overkoepelende term die talloze semantische en ethische nuances versluierde. Opvallend genoeg komt het woord ‘avontuere’ in geen van de verspassages voor. Het lijkt derhalve mogelijk dat de dramatische monologen en dialogen min of meer als prisma's fungeren, als ‘brekend medium’ voor het ongedifferentieerd gebruik van ‘avontuere’ waardoor het prozaverhaal gekenmerkt wordt. Deze stelling is uiteraard hypothetisch. Het valt moeilijk te bewijzen dat de schrijver of schrijfster de roman opzettelijk op deze manier heeft gestructureerd. Maar na het in acht nemen van allerlei historische achtergrondinformatie, moet de lezer de tekst zelf laten spreken. En in dit geval is dat een tekst die zijn effect als geheel (met inbegrip van de didactische strekking) mede te danken heeft aan deze ‘arbeidsverdeling’ tussen vers en proza ten opzichte van het begrip ‘avontuere’. In de verspassages leggen de personages niet alleen hun emoties maar ook hun motivaties bloot, en deze zijn nauw verbonden met hun eigen opvatting over krachten zoals kans, geluk, Fortuna en de goddelijke voorzienigheid. Twee voorbeelden illustreren hoe verschillende schakeringen van de term ‘avontuere’ in de verspassages | |
[pagina 147]
| |
Ambrosius' vrouw slapend, met onmiskenbare vlek op haar arm
belicht worden door de romanpersonages. Centraal in het verhaal, en helemaal niet aanwezig in de Duitse bronnen, is Fredericks hartstochtelijk gebed tot Maria als de dienaar op het punt staat haar te vermoorden. Haar leven wordt gered, maar dan ziet zij alle onzekerheden van een zwervend bestaan voor zich en begint met een klacht over de ‘bedriechelijke werelt’ (‘werelt’ werd in deze tijd ook gebruikt voor de wisselvalligheden van het lot). Deze monoloog eindigt echter met een verklaring van vertrouwen in God: ‘God zalt doen blijcken dat nu verborgen is.’ Hiertegenover staan de verzen waarin haar man een aanklacht uit tegen ‘fortune’ in verband met de voor hem onbegrijpelijke ontrouw van zijn vrouw. Zijn eigen gebed aan Maria is kort en ineffectief. | |
Frederick als sterke vrouwZowel de aanwezigheid van verschillende genres in Frederick als hun functie in het profileren van de personages doen denken aan een aantal bewerigen van M.M. Bakhtin over de ontwikkeling van de romanvorm. Dit genre gedijt volgens hem vooral op de grenzen tussen verschillende culturen en in overgangsperiodes zoals die tussen de middeleeuwen en de renaissance. Voor Bakhtin is het belangrijkste kenmerk van de roman de veelsoortigheid van talen die in één werk vertegenwoordigd zijn.Frederick onthult haar ware identiteit aan Jan, Ambrosius en de koning van Caïro
Deze ‘polyglossia’ of ‘heteroglossia’ kan zich op verschillende manieren voordoen. Eén mogelijkheid - die Bakhtin een zeer eenvoudige noemt - is de inlassing van verscheidene literaire en extra-literaire genres in de prozaroman. De bedoeling van deze verscheidenheid van talen is niet alleen de complexe samenstelling van de maatschappij te weerspiegelen maar ook de verschillende stemmen in dialoog te brengen. Frederick staat natuurlijk nog ver van het soort roman dat Rabelais (Bakhtins grote voorbeeld van een renaissanceschrijver) heeft geschreven: de taal van de lagere sociale klassen is in Frederick niet vertegenwoordigd; en het verhaal blijft niet op een horizontaal, zich eindeloos uitbreidend wereldlijk vlak, zoals dat bij Rabelais het geval is. Maar als Bakhtin gelijk heeft met zijn uitspraak over het stilistisch concept van de roman als genre - volgens hem probeert de roman namelijk beelden van talen te scheppen - dan biedt Frederick een fascinerend voorbeeld aan van een roman waarin verhandeling en personages aangewend zijn om taalgebruik, in dit geval het gebruik van het ene woord ‘avontuere’, genuanceerd in beeld te brengen. In de laatste jaren hebben critici zowel Bakhtin als Rabelais verweten dat zij de taal en stemmen van vrouwen negeerden. Op dit punt maakt Frederick een betere beurt. De roman heeft een plaats in het eindeloze debat over de natuur van de vrouw en haar rol in de | |
[pagina 148]
| |
maatschappij. Men kan dit volksboek zelfs als een soort creatief antwoord lezen op het cliché dat de boze Jan aan het begin van het verhaal naar voren brengt: hij vindt dat hun echtgenoten thuis niet te vertrouwen zijn, ‘want der vrouwen natuere wanckelbaer ende ongestadich is’. De tegenstelling man-vrouw die deze uitspraak veronderstelt, wordt in de loop van het verhaal een tegenstelling tussen wat Bakhtin twee ‘chronotopes’ zou noemen, twee verschillende manieren om een verhaal uit te zetten langs de lijnen van tijd en ruimte. In Frederick wordt een modern koopmansavontuur geplaatst tegenover een archaïsch ridderavontuur. Het geïmpliceerde waardeoordeel wordt versterkt door de religieuze beeldspraak die de kwaliteiten van de heldin benadrukt (zij is niet alleen als een soort Jozef en Izaäk uit het Oude Testament afgeschilderd maar ook als een Christusfiguur) en door de uitgebreide scène - nieuw in de Nederlandse versie - aan het eind van het verhaal waarin Ambrosius op zijn knieën zijn vrouw om vergiffenis smeekt. De roman is zeker geen feministisch traktaat. Het toeschrijven van archaïsche en religieuze eigenschappen aan de hoofdfiguur kan zelfs als problematisch worden gezien in de tijd waarin deze bewerking tot stand gebracht is. Maar de karaktertekening van Frederick blijft ontegenzeggelijk die van een sterke vrouw met een eigen stem, die tijdelijk een sleutelpositie krijgt in de wereld van politiek, oorlog en rechtspraak. Nog belangrijker misschien is haar rol in het heilbrengend godsdienstig systeem. Ingebouwd in het verhaal is een soort hiërarchie die, op een zeer moderne, zestiende-eeuwse manier, voorbijgaat aan de kerk als noodzakelijk bemiddelende instelling: Frederick hoort de biecht van Ambrosius, Maria hoort die van Frederick, en God reageert welwillend op de bemiddeling van Maria. En de hechtheid van deze verticale lijn werkt corrigerend op veel van het koopmansgepraat over ‘avontuere’: op zijn slechtst blijkt het moreel dubieus, en op zijn best oppervlakkig. | |
LiteratuuropgaveW.L. Braekman heeft een facsimile-editie van de 1531-druk van Frederick van Jenuen verzorgd (Sint-Niklaas 1980). De complete tekst is ook te vinden in Jozef Raith, Die Historie van den vier Kaufleuten (Frederyke of Jennen); Die Geschichte der vertauschten Wiege (The Mylner of Abyngton) (Leipzig 1936). Raiths boek bevat ook een Nederduitse, een Hoogduitse en de enige Engelse versie van deze prozaroman, zowel als een uitvoerige inleiding. Geen exemplaren van de eerste Nederlandse editie (waarschijnlijk in 1517 uitgegeven) zijn voorhanden, maar de overeenkomsten tussen de oudst bestaande Nederlandse editie en de Engelse versie duiden erop dat er tussen 1517 en 1531 weinig veranderd werd. Dat de laatmiddeleeuwse literatuur niet als triviaal of vulgair moet worden begrepen maar als een serieuze uiting van culturele waarden is steeds weer door Herman Pleij beargumenteerd; zie o.a. ‘Is de laatmiddeleeuwse literatuur in de volkstaal vulgair’ in: Populaire literatuur, ed. J.H.A. Fontijn (Amsterdam 1974); en ‘De laatmiddeleeuwse rederijkersliteratuur als vroeg-humanistische overtuigingskunst’ in: Jaarboek de Fonteine 34 (1984). R.J. Resoort wijst op de preekstructuur van de proloog in veel prozaromans van deze tijd en noemt Frederick als een bijzonder duidelijk voorbeeld in zijn Een schoone historie vander borchgravinne van Vergi (Hilversum 1988). Hij brengt ook het idee van de prosopopeia naar voren in zijn discussie over de rol van verspassages in prozaromans. De hele kwestie van de functie van verspassages is ook behandeld door G.J. Boekenoogen, ‘De Nederlandsche volksboeken’ in: Verspreide Geschriften (Leiden 1949); door Luc. Debaene in De Nederlandse volksboeken (Antwerpen 1951); door W.M.H. van Hummelen, Versdialogen in prozaromans (Nijmegen 1971); en door D. Coigneau, ‘Rederijkersliteratuur’ in: Historische letterkunde, ed. M. Spies (Groningen 1984). De Duitse historicus Erich Maschke heeft het risicobewustzijn - in zowel fysieke en financiële alsook morele zin - van de middeleeuwse koopman omschreven, ‘Das Berufsbewusstsein des mittelalterlichen Fernkaufmanns’ in: Beiträge zum Berufsbewusstsein des mittelalterlichen Menschen (Berlin 1964). Een keuze uit het belangrijkste werk van M.M. Bakhtin is te vinden in de Engelse vertaling van C. Emerson en M. Holquist, The Dialogic Imagination (Austin 1985).
Dit artikel is een vertaalde en herziene versie van een lezing gehouden in april 1989 in Londen voor de conferentie The Low Countries and the World. De Engelse versie zal verschijnen in een band van Conference Proceedings, uitgegeven door Athlone Press, London. Met dank aan Herman Pleij voor zijn commentaar en voor het corrigeren van het Nederlands. |
|