Volk en boek 1450-1800
Het tijdschrift van de Leidse vakgroep Geschiedenis, Leidschrift, heeft het derde nummer van jaargang 5 (juni 1989) gewijd aan de volks- of triviaalliteratuur: Volk en boek 1450-1800 (138 p., ƒ 8,50 op giro 5186372 van de Stichting Leidschrift te Leiden). Jeroen Salman vergelijkt in zijn bijdrage over ‘Volksliteratuur tussen volk en elite’ de verschillende theorieën over dit verschijnsel, met name die van de Fransen Mandrou (uit 1964) en Muchembled (uit 1978) en van de Engelse onderzoekster Spufford (uit 1981). Zijn conclusie is dat de beide besproken visies vooral accentverschillen zijn die bij verder onderzoek geïntegreerd zouden moeten worden: economische, culturele én ideologische factoren spelen mee bij de produktie, distributie, receptie en inhoud van volksboekjes.
Overtuigende voorbeelden en veel feitenmateriaal ondersteunen de slotsom van Bert van Selm dat er geen sprake is van een tweedeling tussen geleerde en populaire lectuur. In zijn opstel ‘“Almanacken, lietjes, en somwijl wat wonder, wat nieus”; volkslectuur in de Noordelijke Nederlanden (1480-1800): een onbekende grootheid’ betoogt hij dat de boekhistoricus bij ieder boek dat hij onder handen heeft rekening dient te houden met de totale maatschappelijke situatie: het aanbod in de boekhandel, de mogelijkheden van de boekverkoper-uitgever, de aanpassing van de tekst aan het beoogde publiek.
In zijn bijdrage ‘Prozaromans in druk van 1500-1800’ waarschuwt ook Rob Resoort de culturele elite van nu ervoor de verhalende literatuur in druk zeker niet vóór het midden van de 16e eeuw met ‘het volk’ te verbinden. Volgens Resoort is het vooral de groei van het onderwijs geweest die er vanaf circa 1540 toe heeft geleid dat de verspreiding van verhalende teksten sterk is toegenomen.
Paul Wackers vraagt zich af ‘Hoe volks zijn de Reynaertboeken?’ Bij het vinden van het antwoord op die vraag betrekt hij het geïntendeerde publiek en de inhoud en uitvoering van de vele tussen 1564 en 1800 gedrukte Reynaert-volksboeken. En ook Wackers komt tot de conclusie dat het Reynaert-verhaal op geen enkel moment in de onderzochte periode alleen maar volkslectuur is geweest: het wordt gerecipieerd in allerlei lagen van de bevolking. Er dient nog veel onderzocht te worden volgens Wackers: van andere teksttypen zou nagegaan moeten worden of ze wellicht geadapteerd zijn met het speciale doel ze tot volksboek te maken en verder moet gezocht worden naar externe receptiegegevens (oplagecijfers, prenten en gebruiksvoorwerpen met afbeeldingen betreffende hetzelfde onderwerp).
Verder bevat dit nummer van Leidschrift een uitvoerig interview door J. Salman en M. Stamatiou met Herman Pleij: ‘Ik weet dat ik mijn nek uitsteek.’ Pleij betoogt daar nogmaals dat de komst van de drukpers een beslissend moment is geweest: dan kan massaproduktie plaatsvinden. ‘Die eerste drukkers zijn commerciële jongens, daar valt niet over te twisten,’ aldus Pleij, die bekent dat het op een ideologisch voetstuk plaatsen van Plantijn, Elzevier en Gutenberg altijd wel een beetje op zijn lachlust heeft gewerkt.
Tenslotte bespreekt Dick de Boer het proefschrift van Rob Resoort en Willem Frijhoff houdt een beschouwing naar aanleiding van De sneeuwpoppen van Herman Pleij.
PJV