tum kennis opgedaan aan de universiteit, richting Moderne Letterkunde, afneemt?
‘Ja.’
Vindt u dat niet een frustrerende zaak?
‘Ja, maar ik kan wel zoveel vervelend vinden. Ik zal toch iets moeten verzinnen waardoor die goeie zin die veel studenten hebben, beloond wordt met iets wat de moeite waard is. De colleges mogen geen ingekort derivaat van de oude stijl zijn, maar ze moeten evenmin triviaal worden.
In een - goed lopend - college over Ter Braak dat ik momenteel doe, heb ik al snel een aanzienlijk deel van de beschikbare college-uren vrijgemaakt voor het lezen sec, zonder nadere probleemstelling, van bladzijden uit Politicus zonder partij. Leesexercities dus, nodig omdat het lezen van de tekst zelf, de zinnen zoals ze er staan, vaak tot wanhoop bij de studenten leidt. Ik vind dat buitengewoon nuttig - en ook prettig - bestede uren, maar in zekere zin eindig je zo wel waar je vroeger, misschien ook wel ten onrechte, dacht te kunnen beginnen. Met scripties-Nieuwe Stijl is dit ook het punt. Ik denk daar naar mijn eigen gevoel toch nog te veel aan als Oude Stijl-scripties, maar dan korter. Er zal zich een nieuw type onderzoek gaan ontwikkelen, denk ik, dat helderder van opzet is en vaker tegen het triviale zal aanhangen. En dat zal zich voortzetten in de dissertatie-Nieuwe Stijl. Ik zou heel graag willen dat dit niet zo was, dat is waar. Ik merk ook wel dat ik kennelijk niet wil zeggen dat ik het erg vind.
Maar al die mooie dingen van vroeger moet je ook niet verabsoluteren. Al die op de weg van propedeuse tot dissertatie-Nieuwe Stijl opgedane kennis en inzicht zullen hun neerslag wel vinden in nieuwe vormen: mooie boeken na de dissertatie, zo hoort het ook eigenlijk.
Ik hoor eigenlijk bij de generatie die baat gehad heeft bij de nieuwe ontwikkeling, die er over tobde of ze wel wetenschappelijk genoeg waren, of ze wel konden bestaan voor het oog van Verdaasdonk. Op gegeven moment had ik genoeg getobd en dacht ik: nu moet het maar zoals ik het wil. Maar die dwang om iets af te maken is een hele generatie ten goede gekomen, er wordt veel gepromoveerd maar dat is veelal achterstallig spul uit de jaren zeventig. Er is nu een aantal mooie aio- en oio-proefschriften in de maak, maar van mensen die in de Nieuwe Stijl benoemd zijn terwijl hun bagage afkomstig is uit de periode daarvoor. Die combineren het hartstochtelijk en leptosoom gestudeerd kunnen hebben onder het ancien régime met het betrekkelijke dat een neoproefschrift hoort te hebben. En ze hebben het voordeel dat het af moet in vier jaar. Als je straks aio's en oio's krijgt die nooit iets anders hebben meegemaakt dan de opleiding-Nieuwe Stijl, met de mogelijkheden van cursussen taalbeheersing, pr en management vanwege de beroepsvooruitzichten, en die in mindering op het kernvak, dan wordt het anders. Het ijs is dunner, maar je kunt er nog wel op schaatsen, als je niet te zwaar bent, natuurlijk.
Maar als dat goed gaat zal het nieuwe proefschrift de status kunnen hebben van wat vroeger een heel doorleefde scriptie was, van mensen die zich vier jaar in de bergen terugtrokken om dan met een scriptie terug te komen.’