cursief
De gehate kaste
Ton Anbeek
Nu haar man zich overdag niet meer op straat durfde te vertonen, kwam alles op haar neer. Ze keek in de spiegelende etalage van een tapijtwinkel naar de slagerij aan de overkant. Alleen één oude dame, die bleef teuten. Het leek veilig, maar oudere dames lezen culturele supplementen en boekenbijlagen, zijn vaak beter op de hoogte dan hun kleinkinderen. Zo iemand weet dus. Ruikt de angst van de verachte partij.
Ze haalde diep adem, stak roekeloos de straat over en stapte de slagerij binnen of niemand haar dat kon verbieden. De oude dame hield even het hoofd schuin (‘Ken ik u niet? Ik lees altijd de stukjes van uw man, is dat niet een -’) en betaalde met veel stuivers, dubbeltjes en kwartjes die met een gerimpelde vinger werden nageteld. En nog eens.
‘Wat kan ik voor u doen, mevrouw?’
De winkel sluiten, niemand toelaten zolang ik hier sta - ‘Twee mooie biefstukjes’.
De klap waarmee het rauwe vlees werd platgeslagen gaf haar een wee gevoel in de knieën. De straat bleef leeg. Niet een van die aardige bekenden die zich nu verkneukelden van leedvermaak. Op dat moment kwam Karin, die vreselijke Karin die haar zoontje ‘Jean-Pierre’ had genoemd, tergend langzaam het beeld binnen fietsen. En stapte af. Die roddelkont, nee die zou zo'n mooie kans niet voorbij laten glippen. ‘Pakt u het maar in.’
‘Maar mevrouw...’
‘Pak het in, ik heb haast, de kinderen zijn helemaal alleen thuis, hoeveel is het?’
De man mompelde verbaasd het bedrag. Ze gooide wat geld neer, ‘laat de rest maar zitten,’ en botste tegen de volumineuze regenjas van Karin op.
‘Zo'n haast opeens?’
‘De kinderen...’
‘Zeg is jouw -’
‘Bel je wel.’
Hijgend leunde ze tegen de muur van het schooltje om de hoek. Ze zag kinderen spelen en dacht: zullen ze worden weggepest? Het vernietigende nieuws zou snel genoeg doordringen bij al die zonen en dochters van kunstenaars en intellectuelen. En een kind dat eenmaal in het hoekje zat waar de klappen vielen, kwam daar niet gauw weer uit. Zo onrechtvaardig, alsof die arme schapen er iets aan konden doen dat hun vader...Wegpesten, dat nooit! Met een woest gebaar greep ze haar boodschappentas en zeulde voort.
Hij zat somber voor zich uit te staren, rokend. Al het derde pakje. En dat terwijl hij vroeger geen sigaret aanraakte.
‘En?’
‘De brief.’
‘Is gekomen?’
Hij knikte. Nu het vonnis voltrokken was, voelde ze zich bijna bevrijd. Ze las de getypte regels. Uiterst beleefd, zoals zulke brieven nu eenmaal zijn.
‘Wat nu?’
‘Om te beginnen de auto weg.’ Hij inhaleerde diep. ‘Ook beter voor het milieu,’ voegde hij er met een poging tot relativering aan toe. Ze beseften allebei dat ze in een Peter van Straatentekening terecht waren gekomen, maar konden er niet om lachen.
‘Dat bedoel ik niet,’ zei ze bits, ‘ik bedoel: valt er nog over te praten, die man heeft zich altijd jouw “vriend” genoemd, je hebt het zes jaar tot ieders tevredenheid gedaan, en dan nu zo'n onpersoonlijk briefje. Het minste wat hij zou kunnen doen, is -’
De hoofdredacteur, die hem vroeger altijd joviaal onthaalde en sigaren aanbood, keek nu snel op zijn horloge: ‘Ik herinner mij niet dat wij een afspraak hadden.’
‘Hadden we ook niet. Tot op dit moment. Ik eis een verklaring. Hiervoor.’ Hij legde de brief neer.
De hoofdredacteur trok een bedenkelijk gezicht, ging zitten en zei: ‘Kijk, ik wil jou en jouw kameraden niet meteen gelijk stellen met de aanhangers van Ceausescu. Niet meteen. Maar er is hier toch zoiets als...een parallel op het culturele vlak. Alles hangt met alles samen. Want ook jullie hebben te lang de macht gemonopoliseerd. Elkaar de bal toegespeeld. Neergekeken op de gewone man.’ Zo ging het nog een tijdje door. ‘En opeens barst de tijdbom. De muur rolt om. Het volk pikt het gewoon niet meer. Heb je Komrij gelezen?’