Actualisering
Met de tendens tot actualisering bedoel ik de overwegende gerichtheid op het hier en nu, een cultureel consumptiegedrag ter wille van de directe behoeftenbevrediging. Men leest een boek omdat het in de mode is, en als de mode voorbij is, kan men het vergeten. Ruim tien jaar geleden kocht iedereen Montalliou en sommigen lazen het zelfs helemaal uit, en nu voelt niemand zich meer genoopt het in handen te nemen, terwijl het leven in een middeleeuws bergdorp toen toch niet per se interessanter was dan nu. Op zichzelf is dit geen onnatuurlijk verschijnsel. Beweging is inherent aan een levende cultuur en er zijn telkens nieuwe prikkels nodig om haar gaande te houden. Men kan zelfs stellen dat Montalliou meer geweest is dan een vluchtige conversatietopic, dat hiermee toch een zekere doorbraak plaatsvond van een vernieuwing van de geschiedbeoefening naar een groter publiek en dat daarvan in het collectief geheugen wat blijft hangen. Maar de culturele modes lijken elkaar wel steeds sneller op te volgen en steeds meer bepaald te worden door commerciële factoren en reclametechnieken. De middeleeuwen zijn nu toch echt weer uit, daar kan je niet meer mee aankomen, verklaarde vorig jaar een leerling van de Frederik Mulleracademie. In zijn boekhandel zou die zeker geen opvallende display meer krijgen. Ieder met een beetje cultuurhistorisch besef zal zich in gemoede afvragen hoe een periode als de middeleeuwen met haar diepgaande invloed op onze maatschappij, ooit als een uit de mode geraakt kledingstuk afgelegd zou kunnen worden. Modes houden de zaak in beweging, zijn leuk en misschien zelfs noodzakelijk, maar ze bedreigen de continuïteit als ze zich ook uitstrekken tot het basismateriaal dat onze culturele identiteit bepaalt, tot het cement dat het gebouw zijn samenhang verleent. Als tegenwicht tegenover de snel wisselende actualiteit dient er een permanent substraat te zijn waarbinnen de veranderingen zich in
een veel langzamer tempo voltrekken. De wijze waarop de westerse cultuur zich in wisselwerking heeft ontwikkeld, zelfs over de taalbarrières heen, heeft ons in het bezit gesteld van zo'n gemeenschappelijke traditie, die we ook in de volgende eeuw hard nodig zullen hebben om niet onszelf te verliezen in de veelheid van verschijnselen. Wat de literaire cultuur aangaat betekent dit dat er, naast de levendige en levend houdende belangstelling voor het nieuwe, ruimte gelaten moet worden ten behoeve van een duurzame en diepgaande aandacht voor het blijvende, dat wil zeggen voor wat we als onze klassieken beschouwen. Het is beter wanneer een aanzienlijk deel van elke generatie zich een beperkte hoeveelheid materiaal gemeenschappelijk eigen heeft gemaakt - en dat grondig -, dan dat ieders individualiteit zich uitleeft in het volgen van eigen voorkeuren.
Gegeven wat ik zoëven heb gezegd over de functie van het onderwijs, houdt dit in dat de school niet bang zou moeten zijn voor een zeker conservatisme, en niet hijgend achter de mode van de dag zou moeten aanhollen. Het is heel begrijpelijk dat in het letterkunde-onderwijs de nadruk is komen te liggen op het wekken van ‘leesplezier’. maar dat zou een afzonderlijke doelstelling moeten zijn, die niet in de plaats treedt van het aanbrengen van ‘cultural literacy’. Die laatste activiteit is niet bedoeld voor de persoonlijke geestelijke verrijking van de leerling (al zal dat wel een neveneffect zijn), maar voor het op peil houden van onze cultuur als een levend geheel. Niet omdat die cultuur superieur zou zijn aan andere culturen, maar omdat het de onze is. Ook haar zwarte bladzijden moeten ons niet ontnomen worden.
Ik onderschat niet de moeilijkheid voor bijvoorbeeld een overbelaste neerlandicus of een leraar moderne talen om te moeten opboksen tegen de roep van leerlingen, ouders, schoolbesturen en onderwijskundigen om toch vooral onderwijs te geven dat door de leerlingen ‘leuk’ gevonden wordt. Echt leuk in de betekenis die de leerling daaraan geeft, wordt de school toch niet en dan kan zij beter haar energie steken in het streven goed te zijn. En dat laatste is mede een kwestie van een didactisch programma met een lange-termijnvisie, dus iets waar de afzonderlijke leraar maar een beperkte invloed op heeft. Het heeft in elk geval weinig zin een zestienjarige onverhoeds met bijvoorbeeld de Gijsbreght te confronteren. Als je meent dat Vondel deel moet uitmaken van de literaire bagage van een ieder die van het vwo af komt, dan dient die kennisneming ingebed te zijn in een programma voor het verwerven van culturele algemene ontwikkeling dat al op de lagere school begint, bijvoorbeeld met het vertellen van historische, bijbelse en mythologische verhalen.
Kennis van klassieke en bijbelse namen en begrippen is niet alleenzaligmakend voor het heil van een culturele gemeenschap of het functioneren van een individu in zijn of haar sociale omgeving. Weten wie de Spin Sebastiaan en Marco van Basten zijn, is voor de communicatie even wezenlijk. Maar het klassieke en christelijke erfgoed neemt wel een centrale plaats in binnen de ideeënwereld en de kunst van onze voorouders. Dat maakt dat we het niet kunnen missen, willen we niet mensen zonder geheugen zijn, die in de wereld rondlopen als bijzienden zonder bril.