| |
Signalement
Middeleeuwse handschriften uit Groningse kloosters
Bij zijn onderzoek naar het boekenbezit van de librije van de Groningse Martinus kerk stuitte de Groningse codicoloog Jos Hermans op handschriften die weliswaar uit het Groningse stamden, maar die desondanks buiten zijn onderwerp vielen. Door de toenemende belangstelling voor de streekgebonden versiering van initialen en marges, grote miniaturen
| |
| |
werden vaak geïmporteerd, groeit de behoefte aan een zo volledig mogelijke inventarisatie en beschrijving van de Groningse kloosterhandschriften. Het samenstellen van een dergelijk boek vergt veel tijd, geld en kilometers. De Groningse codices zijn verspreid tot ver buiten de landsgrenzen. Om de handschriften in autopsie te bestuderen dient de onderzoeker bezoeken af te leggen aan bibliotheken in Belle, Berlijn, Boedapest, Brussel, Dresden, Emden, Gent, Kopenhagen, Leipzig, Oxford en Stockholm. En als men het materiaal eindelijk bij elkaar heeft, moet er een uitgever gezocht worden die bereid is er een boek van te maken. Het mooist en het best zijn afbeeldingen in kleur op ware grootte. Een dergelijk boek is echter onbetaalbaar. Gekozen werd voor een beperkt aantal representatieve afbeeldingen in kleur, de meeste afbeeldingen in dit boek zijn verkleind en in zwart-wit. Een bevredigend compromis. De inleidende hoofdstukken die voorafgaan aan het eigenlijke onderwerp, de versiering en de catalogus, zijn ook voor niet-ingewijden leesbaar. Het boek Middeleeuwse handschriften uit Groningse kloosters (Groningen, Athena's Boekhandel, 1988, 80 p. geïll., ƒ 35,-) smaakt naar meer, beschrijvingen van de overige kloosterhandschriften uit het noorden des lands. Wellicht als Groningen en Friesland in kaart gebracht zijn, dat handschriften die nu niet met voldoende zekerheid gelokaliseerd konden worden, en daarom niet werden opgenomen, alsnog thuisgebracht kunnen worden.
W. Kuiper
| |
Twee Huygenspublikaties
Als nasleep van de Huygens-herdenking van 1987 en naar aanleiding van de expositie ‘De soeticheydt des buytenlevens’ in museum-Swaensteijn in
Constantijn Huygens
1988 publiceerde de Delftse Universitaire Pers in opdracht van het Huygensmuseum Hofwijck een bundel opstellen over het familieleven op Huygens' buitenplaats aan de Vliet: Leven en leren op Hofwijck (121 p. met vele illustraties; ƒ 25,-). Onder eindredactie van Victor Freijser geven zeven Huygens-kenners hun visie op de volgende aspecten. Chris Heesakkers vergelijkt de al lang bekende Latijnse autobiografie van Huygens met de in 1986 door A.R.E. de Heer herontdekte Nederlandse manuscripten van Christiaan Sr en van Constantijn.
Als opvoeder van Huygens' kinderen was Henrick Bruno een totale mislukking, aldus L. Strengholt. Dat hij niettemin negen jaar als gouverneur heeft gediend, komt omdat Huygens waardering had voor zijn literaire kwaliteiten en hem als een soort particulier secretaris heeft ingeschakeld. Bruno komt ook ter sprake in het artikel van Eyffinger over de klassieke vorming van de kinderen Huygens.
Het tekenonderwijs wordt behandeld in de bijdrage van A.R.E. de Heer, die als bijlage een teksteditie geeft van het in de KB Den Haag berustende manuscript ‘Instructie over t bereijden van de verfkens’ Elisabeth Keesing verhaalt in haar ene bijdrage de lotgevallen van het in 1986 teruggevonden Huygenshandschrift en in haar andere artikel beschrijft ze de familietrouw van de Huygensen. Peter de Clercq beschrijft de laatste jaren van de internationaal beroemde Christiaan, die in 1688 een stuk aan Hofwijck liet bouwen om zijn bibliotheek erin onder te brengen. Die aanbouw is bij de restauratie in 1925 weer verwijderd. Ad Leerintveld tenslotte gaat aan de hand van archivalia (testament, inventaris) en catalogi na wat er gebeurd is met de nalatenschap van Constatijn Huygens.
Minder fraai uitgegeven, maar desondanks zeer welkom is de teksteditie van Sneldichten. Menschen, naar de autograaf uitgegeven en toegelicht door H. Blijlevens, M. van
| |
| |
Drunen en P. Lavrijssen (Tilburg, Hogeschool Katholieke Leergangen, 1988; 255 p.). Het is duidelijk dat de editeurs uit de school van Hermkens stammen. De verantwoording bij de editie van de 163 aan mensen of delen van mensen gewijde puntdichten (in de tweede druk van de Korenbloemen in het xiiie Boeck bijeen geplaatst) is uitvoerig en gedegen.
De wijze van transcriptie naar de manuscripten wordt verantwoord; de ontstaansgeschiedenis van de gedichten via autograaf en drukken wordt geschetst; er worden taalkundige bijzonderheden gegeven; er zijn twee registers: geordend naar de volgorde van de gedichten in de drukken, respectievelijk in de autograaf, welke laatste ook in goed leesbaar (voor zover dat bij Huygens mogelijk is) facsimile wordt afgedrukt. Naast de transcripties op de linker pagina's staan rechts de manuscriptologische aantekeningen en het variantenapparaat en op de volgende twee pagina's een hertaling met commentaar.
Advocaat noch appelwijf, mosselman noch notaris, woekeraar noch zijdelakenkoper ontsnapten aan de scherpe opmerkingsgave en pen van Huygens; weinig bijzonderheden in Huygens' manuscript zijn - lijkt me - ontsnapt aan de scherpe opmerkingsgave van de editeurs.
PJV
| |
Dooijes typo-tekenaar
In nummer 2, p. 128, van deze jaargang van Literatuur werd de aandacht gevestigd op de bundel opstellen Wegbereiders van de moderne boektypografie van typograaf Dick Dooijes. Uit het door uitgeverij De Buitenkant te Amsterdam uitgegeven Horen en zien; muziek beluisterd en bekeken (60 p.; ƒ 17,50) blijkt dat Dooijes ook een begenadigd tekenaar is. Het uit Dooijes' eigen Lectura gezette en met bruine inkt gedrukte boekje verscheen ter gelegenheid van een expositie in het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum in Den Haag naar aanleiding van de tachtigste verjaardag van de auteur-tekenaar, die zich beschouwt als Theo Thijssens Kees de Jongen: ‘een gewone jongen, maar die veel van muziek houdt’.
PJV
| |
Vrouwenzaad, sterfhuis en Salomo
Teksten uit de Nadere Reformatie doen het goed. Een paar jaar terug ging de serie Christelijk Erfgoed van start met tekstedities van Revius en Sluiter; in 1988 begon uitgeverij De Groot Goudriaan te Kampen met de reeks Gedolven schatten uit het werk van oude schrijvers, keurig uitgevoerde boekjes: gebonden met glanzend stofomslag, goede typografie, fraaie reprodukties van titelpagina's en niet erg duur. De eerste drie deeltjes bevatten bloemlezingen uit het werk van resp. Joos van Laren, Franciscus Ridderus en Jacobus Fruytier.
J.M.D. Vreugdenhil heeft een aantal hoofdstukken uit Van Larens Het beloofde zaedt der vrouwe, vermorzelende den kop van de oude slange (1619) ‘enigszins herschreven’, zoals hij in de verantwoording zegt. Van Laren (1585-1653) was achtereenvolgens predikant in Ellewoutsdijk-Oudelande, IJzendijke, Koudekerke en Vlissingen. Hij was ook revisor van de Statenvertaling. Zijn vermaningen lijken de editeur ‘in onze tijd minstens zo noodzakelijk als toen’. De bloemlezing telt 58 bladzijden en kost ƒ 13,90.
Ook editeur A. Ros vindt ‘dat het de moeite waard is te lezen hoe onze vaderen ernst maakten met het denken over het einde van het leven en wat daarna wacht’, hetgeen het onderwerp is van Franciscus Ridderhus' (1620-1683) Historisch sterfhuys dat repertoire hield tot in 1880 met een vijfde druk (de ie druk verscheen in 1665 te Rotterdam). De bloemlezing telt 42 bladzijden en kost ƒ 13,90.
Jacobus Fruytier (1659-1731) ‘doorzag de verlichte geesten en liet dan ook niet na oud en jong te waarschuwen’, aldus editeur J. Schipper van de bloemlezing uit Salomon's raad aan de jeugt (39 p.; ƒ 13,90) waarvan de eerste druk wellicht in 1724 te Rotterdam verscheen. Tot in de negentiende eeuw verschenen er herdrukken en volgens Schipper is het werk van deze Aardenburgse en Dirkslandse voorganger heden ten dage nog zeer geschikt in het kader van de opvoeding. Zo leest men op bladzijde 23: ‘Jongelingen [...] die niet veel lust hebben in het werken, worden boosdoeners en allemans verdriet’!
PJV
| |
Spaanse receptie
Begin 1989 promoveerde Maarten Steenmeijer op De Spaanse en Spaans-Amerikaanse literatuur in Nederland 1946-1985 (Muiderberg: Coutinho, 1989; 190 p., ƒ 27,50). Een aantal bekende Nederlandse literatoren is in de naoorlogse periode actief geweest als vertaler van Spaanse literatuur: J.W.F. Werumeus Buning, Gerard den Brabander, Jacques Hamelinck, Albert Helman, Martinus Nijhoff, Hendrik de Vries, H.C. ten Berge, KarelJonckheere, Cees Nooteboom, J. Slauerhoff en anderen. Steenmeijer verwerkt tal van kwantitatieve gegevens in zijn dissertatie, zoals het aantal vertaalde titels per jaar, het aantal vertaalde titels per auteur (met García Lorca, resp. García Márquez als koplopers), het aantal titels per uitgever (Meulenhoff staat nummer één, zowel voor Spaans als Spaans-Amerikaans) en het aantal titels per vertaler (G.J. Geers, resp. Barber van de Pol waren het meest produktief).
| |
| |
Uit Steenmeijers onderzoek is - in tegenstelling tot wat Herman Pleij in zijn Haagse Post-artikel uit 1986 beweert - niet gebleken dat de belangstelling voor klassieke buitenlandse literatuur van de Nederlandse lezer groter zou zijn dan die voor de eigen historische letterkunde. ‘De interesse van het Nederlandse lezerspubliek begint pas bij het negentiende-eeuwse realisme (Dickens, Tolstoi, Dostojevski, Melville, Stendhal, Hugo en vele anderen). Van de oudere, minder toegankelijke en verder van ons afstaande literatuur wordt weinig in vertaling uitgegeven,’ aldus Steenmeijer (p. 72).
Enigszins merkwaardig is het feit dat de auteur van deze dissertatie in zijn eerste drie hoofdstukken de periode 1946-1985 behandelt en in hoofdstuk 4 de Nederlandse receptie uit alleen de (overgangs)periode 1960-1972 bespreekt. Het jaar 1960 mag dan wel een grens zijn tussen de penetratie van de wat oudere en de moderne Spaans-Amerikaanse literatuur in Nederland, een parallelle behandeling was toch illustratiever geweest. Steenmeijers eigen bibliografische publikaties uit 1978, 1980 en 1984 dragen voldoende materiaal aan voor een dergelijke exercitie.
PJV
| |
Inventarissen van letterkundigen
In 1988 verschenen twee inventarissen van archieven van letterkundigen. J.J. van Herpen en K. van der Horst zijn de samenstellers van de Inventaris van het archief van Dr. Pierre Henri Ritter Jr. (1882-1962) (Utrecht 1988; Inventarissen van de afdeling Handschriften van ub Utrecht, nr. 2; 191 p.; ƒ 17,50). Van Herpen heeft in de afgelopen jaren regelmatig uit dit op de ub Utrecht bewaarde archief geput voor publikaties: zo verschenen de briefwisselingen van Ritter met Slauerhoff,
ub utrecht
Dr. P.H. Ritter Jr. in 1957
Kloos, Herman de Man, Dirk Coster en Lodewijk van Deyssel; die met Greshoff, Gerretson, Robbers en Ter Braak zullen nog volgen.
Uit de inventaris blijkt dat Ritter met tal van personen, instellingen en uitgevers gecorrespondeerd heeft: ze staan alle keurig alfabetisch geordend in de inventaris van het archief dat een leven lang door Ritter is aangelegd en dat in zes jaar tijd door Van Herpen is opengelegd. Beider activiteiten verdienen de dank van deze en volgende generaties (literatuur-)historici.
Van groot belang is ook de Inventaris van het archief van de familie Vosmaer, 17e-20ste eeuw, samengesteld door M.C. van Leeuwen-Canneman (Den Haag, Centraal Register van Particuliere Archieven [crpa], 1988; 198 p.). Veel gegevens omtrent Carel Vosmaer, die in 1989 ruim in de belangstelling staat via tentoonstellingen in Den Haag en Amsterdam, zijn door de inventarisatie van dit rijke familiearchief toegankelijk geworden. Brieven (bijlage i geeft een alfabetische lijst van afzenders), dagboeken, tekeningen, manuscripten, boeken (beschreven in bijlage 4) en drukproeven van de negentiendeeeuwse literator zijn in voorraad aanwezig (inventarisnummers 234 t/m 521). Twee door H.W. van Leeuwen samengestelde indices op persoonsnamen en topografische namen ontsluiten de ontsluitende archiefinventaris. Overigens berust het archief, dat bij het crpa onder nummer 847 geregistreerd staat, nog steeds bij de familie aan het Rapenburg in Leiden. Voor inlichtingen wende men zich tot het crpa, Prins Willem-Alexanderhof 30, 2595 be Den Haag, 070-914381, geopend van dinsdag t/m donderdag van 9 tot 17 uur.
PJV
| |
Boeren en boeken
Een expositie eind 1988 - begin 1989 in de Groninger Universiteitsbibliotheek heeft een alleraardigste publikatie opgeleverd van de hand van IJ. Botke, ‘Gaat, krijgt een boek of pen in hant en ofent daarin u verstant’; drie generaties Teenstra en de Verlichting op het Groninger platteland (1775-1825) (ub, postbus 559, 9700 an Groningen, iv + 136 p., ƒ 22,50). Het boek bestaat uit een catalogusgedeelte (p. 67-133) en een uitgebreide inleiding waarin aan tal van aspecten van het Groningse landleven uit de desbetreffende periode aandacht gegeven wordt. De Teenstra's zijn niet zomaar boeren; zij hebben in de Ommelanden belangrijk werk gedaan als volksopvoeders.
De uit Friesland afkomstige Marten Aedsges boerde goed. Dat stelde hem in staat een aanzienlijke bibliotheek aan te schaffen waarin naast de onvermijdelijke Cats ook het tijdschrift De Denker en werken van Balthasar Bekker, Salomon van Rusting, Wolff en Deken en Gellert aanwezig waren. Hij was ook degeen die de Friese planetariumbouwer Eise Eisinga gastvrijheid verleende tijdens de troebelen tussen Oranjegezinden en Patriotten. Aedsges was medeoprichter van een afdeling van 't Nut en lid van een leeskring.
Douwe en Aedsge Teenstra, twee zonen van Marten, zetten het
| |
| |
werk van hun vader voort. In Douwes bibliotheek bevond zich zelfs ‘Mahomets Alkoran’. Aedsge was onderlegd in rekenen, boekhouden, natuurkunde en nog een aantal disciplines waarover hij regelmatig bijeenkomsten hield met boeren en landarbeiders uit de omtrek.
Tot de derde generatie hoort Marten Douwes Teenstra, die door de crisis in de landbouw geruïneerd raakte en - tevergeefs - zijn geluk in Indië beproefde. Hij is de auteur van een groot aantal publikaties en van een uitvoerige niet gepubliceerde familiekroniek die sinds een aantal jaren op de ub Groningen berust.
Het boek van Botke plaatst de Teenstra's in de maatschappelijke, godsdienstige, culturele en politieke context van die tijd, brengt ook andere interessante figuren ter sprake en verschaft op deze wijze tevens veel materiaal aan de literatuur-historicus die zich met de receptie van de letterkunde bezighoudt.
PJV
| |
De paradijsvogel Couperus
Een maand nadat Frédéric Bastet in september 1987 zijn biografie van Louis Couperus publiceerde, hield hij de eerste van de jaarlijks te houden Couperuslezingen. Deze moesten, onder auspiciën van de Haagsche Courant en de Vereniging voor Onderwijs, Kunst en Wetenschap, onderwerpen gaan behandelen op het gebied van de ‘Nederlandse literatuur en het buitenland’. Bastets lezing is verschenen onder de titel Met Louis Couperus op reis (Leiden 1987, 32 p. ƒ 12,50). Die titel is blijkbaar geïnspireerd op de namen van Couperus' latere reisjournalen ‘Met Louis Couperus in Afrika’, ‘Met Louis Couperus in Parijs’ en ‘Met Louis Couperus in London Season’. (En hij hoefde nauwelijks veranderd te worden voor Bastets onlangs herdrukte boek over Vosmaer, dat werd omgedoopt in Met Carel Vosmaer op reis.)
In zijn voordracht beantwoordt Bastet de vraag, wat Couperus ertoe gedreven kan hebben om een belangrijk deel van zijn leven reizend door te brengen. Enerzijds, zegt Bastet, zag de uit een welgesteld milieu afkomstige schrijver zich in het buitenland niet genoodzaakt om zijn stand op te houden, wat hij in het dure Nederland eigenlijk niet kon betalen. Maar vooral reisde Couperus uit de behoefte om zich te ontwikkelen, om steeds nieuwe kennis en indrukken te verwerven en vervolgens te verwerken. Zo kreeg veel van wat hij onderweg opdeed gestalte in zijn literaire werk. Hoe groot de letterkundige behoefte om te reizen daarmee was, blijkt uit de ‘reizen in de geest’, die hij maakte toen de Eerste Wereldoorlog hem noopte zijn domicilie weer in Nederland te kiezen en waarvan enkele klassieke romans de weerslag vormen.
Behalve de kwestie van de drijfveren bespreekt Bastet welke reisbestemming de voorkeur van Couperus had. Uit het chronologische overzicht van Couperus' reizen, dat Bastet door zijn betoog vlecht, blijkt dat dat Italië is geweest - het mediterrane Italië, waarvan hij de klassieke sfeer en de culturele rijkdom prefereerde boven het harde licht van de tropen, het onherbergzame Griekenland, het modieuze Parijs. In de jaren 1910-1914 voelde hij zich bovendien tot Italië aangetrokken doordat hij een diepe genegenheid had opgevat voor de man die in zijn reisverhalen als Orlando optreedt en in wie hij zijn ideaalbeeld van het Italiaanse leven geïncarneerd zag.
De lezing wordt besloten met de constatering, dat Couperus' reislust in overeenstemming was met zijn besef van de artistieke noodzaak om uit de vertrouwde omgeving te treden. ‘Het is,’ meent Bastet, ‘wellicht niet te veel gezegd dat deze bont gekleurde paradijsvogel ons daarmee nog altijd de weg wijst.’
Ton van Kalmthout
| |
Naslagwerk van a tot z
Een ‘vraagbaak voor iedereen die zich beroepshalve of in verband met studie met schriftelijke communicatie bezighoudt’: dat wil het naslagwerk van P.J. van der Horst, Taal en tekst van a tot z, zijn (Zutphen: Thieme, 1988; 168 p., ƒ 34,50). Het is een alfabetisch op trefwoorden ingericht boekwerk dat informatie en adviezen wil geven op het gebied van zinsbouw, woordkeus, interpunctie, correspondentie, afkortingen, barbarismen en andere taalkundige kwesties naast onderwerpen als kopjes, alinea's, lettertypes, titulatuur, briefindeling, correctietekens, literatuuropgave, registers, noten, romeinse cijfers en dergelijke meer.
Enkele voorbeelden kunnen het beste een indruk geven van de bonte en daardoor handige inhoud van dit werk. Bij het trefwoord ‘aaneenschrijven’ wordt bijna twee pagina's lang een groot aantal gevallen behandeld waar het al dan niet aaneenschrijven van woorden problematisch kan zijn. Anderhalve pagina wordt besteed aan de gang van zaken bij het corrigeren van een ‘drukproef’. De werking van het systeem van de ‘isbn’ wordt uitgelegd. Aan de ‘literatuuropgave’ en de ‘literatuurverwijzing’ wordt veel aandacht gegeven evenals aan de ‘noten’ en aan ‘paginacijfers’, onder welk laatste trefwoord de helaas nog steeds niet overbodige opmerking wordt gemaakt dat rechterpagina's altijd oneven en linkerpagina's altijd even genummerd dienen te zijn.
En zo staan er tussen het eerste trefwoord ‘aan’ en het laatste ‘zwijgzaam’ een heleboel nuttige wenken, nuttiger dan juist dit soort woorden die men ook in een woordenboek kan vinden.
PJV
|
|